Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 49 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 49

1 DAer na riep Iacob sijne sonen: ende hy seyde; Versamelt u, ende ick sal u verkondigen, ’t gene dat u inde navolgende dagen wedervaren sal.
2 Komet te samen, ende hooret, ghy sonen Iacobs: ende hooret nae Israël, uwen vader.
3 Ruben, ghy zijt mijn Eerstgeboren, mijne kracht, ende het begin mijner macht: de voortreffelicxte in hoocheyt, ende de voortreffelicxte in sterckte.
4 Snellen afloop als der wateren, ghy en sult de voortreffelicxte niet zijn: want ghy hebt uwes vaders leger beklommen: doe hebt ghy [het] geschendt: hy heeft mijn bedde beklommen.
5 Simeon ende Levi zijn gebroeders: hare handelingen zijn wercktuygen van gewelt.
6 Mijne ziele en kome niet in haren verborgenen raet, mijn eere en worde niet vereenicht met hare vergaderinge: want in haren toorne hebben sy de mannen doot geslagen, ende in haren moetwille hebben sy de ossen wech geruckt.
7 Vervloeckt zy haren toorn, want hy is heftich, ende hare verbolgentheyt, want sy is hart: ick salse verdeelen onder Iacob, ende salse verstroyen onder Israël.
8 Iuda, ghy zijt het, u sullen uwe broeders loven, uwe hant sal zijn op den necke uwer vyanden: voor u sullen haer uwes vaders sonen nederbuygen.
9 Iuda is een Leeuwen welp, ghy zijt vanden roof opgeklommen, mijn sone: hy kromt sich, hy legt zich neder als een Leeuw, ende als een oude Leeuw: wie sal hem doen op staen?
10 De Scepter en sal van Iuda niet wijcken, noch de Wet-gever van tusschen sijne voeten; tot dat Silo komt, ende den selven sullen de volckeren gehoorsaem zijn.
11 Hy bindt sijnen jongen esel aen den wijnstock, ende ’t veulen sijner eselinne aen den edelsten wijnstock: hy wascht sijn kleet in den wijn, ende sijnen mantel in wijndruyven bloet.
12 Hy is rootachtich van oogen door den wijn, ende wit van tanden door den melck.
13 Zebulon sal aen de haven der zeen woonen, ende hy sal aen de haven der schepen wesen, ende sijn zijde sal zijn nae Zidon.
14 Issaschar is een sterck gebeent Esel, neder liggende tusschen twee packen.
15 Doe hy de ruste sach, datse goet was, ende het lant, dattet lustich was: so booch hy sijnen schouder, om te dragen, ende was dienende onder tribuyt.
16 DAN sal sijn volck richten, als eene der stammen Israëls.
17 DAN sal een Slange zijn aen den wech, een Ader-slange nevens het padt, bytende des peerts versenen, dat sijn rijder achter overvalle.
18 Op uwe salicheyt wachte ick, HEERE.
19 Aengaende Gad, eene bende sal hem aenvallen: maer hy sal [se] aenvallen in ’t eynde.
20 Van Aser, sijn broot sal vet zijn: ende hy sal konincklicke leckernyen leveren:
21 Naphthali is eene losgelatene hinde: hy geeft schoone woorden.
22 Ioseph is een vruchtbaer tack, een vruchtbaer tack, aen eene fonteyne: elck een der tacken loopt over den muer.
23 De schutters hebben hem wel bitterheyt aengedaen, ende beschoten, ende hem gehaet:
24 Maer sijn boge is in stijvicheyt gebleven, ende de armen sijner handen zijn gesterckt geworden door de handen des Machtigen Iacobs; daer van is hy een herder, een Steen Israëls.
25 Van uwes vaders Godt, die u sal helpen, ende van den Almachtigen, die u sal segenen, met segeningen des hemels van boven, met segeningen des afgronts, die daer onder ligt, met segeningen der borsten, ende der baermoeder.
26 De segeningen uwes vaders gaen te boven de segeningen mijner voorvaderen, tot aen het eynde van de eeuwige heuvelen: die sullen zijn op het hooft Iosephs, ende op den hooft-schedel des afgesonderden sijner broederen.
27 Benjamin sal [als] een wolf verscheuren; des morgens sal hy roof eten, ende des avonts sal hy buyt uytdeelen.
28 Alle dese stammen Israëls zijn twaelve: ende dit is ’t gene dat haer vader tot hen sprack, als hyse segende; hy segendese yegelick nae sijnen bysonderen segen.
29 Daerna geboodt hy hen, ende seyde tot hen; Ick worde versamelt tot mijnen volcke, begraeft my by mijne vaders, inde speloncke, die daer is in den acker Ephrons des Hethiters:
30 Inde speloncke, dewelcke is op den acker van Machpela, die tegen over Mamre is inden lande Canaan, die Abraham met dien acker gekocht heeft van Ephron den Hethiter, tot eene erfbegraeffenisse.
31 Aldaer, hebben sy Abraham begraven, ende Sara sijne huysvrouwe: daer hebben sy Isaac begraven, ende Rebecca sijne huysvrouwe: ende daer hebbe ick Lea begraven:
32 De acker, ende de speloncke, die daer in is, is gekocht van de sonen Heths.
33 Als Iacob voleyndt hadde sijne sonen bevelen te geven, so leyde hy sijne voeten te samen op het bedde, ende hy gaf den geest, ende hy wert versamelt tot sijne volckeren.

Einde Genesis 49