Statenvertaling.nl

sample header image

Genesis 40 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Genesis 40

1 ENde het geschiedde na dese dingen, dat de Schencker des Conincks van Egypten, ende de Backer, sondigden tegen haren heere, tegen de Coninck van Egypten.
2 So dat Pharao seer toornich wert op sijne twee hovelingen; op den oversten der Schenckeren, ende op den oversten der Backeren.
3 Ende hy leverdese in bewaringe, ten huyse des oversten der Trauwanten in ’t Gevangen-huys: ter plaetse daer Ioseph gevangen was.
4 Ende de overste der Trauwanten bestelde Ioseph by hen, dat hyse diende: ende sy waren [sommige] dagen in bewaringe.
5 Sy droomden nu beyde eenen droom, elck sijnen droom, in eener nacht, elck nae de uytlegginge sijnes drooms: de Schencker, ende de Backer, die des Conincks van Egypten waren, die gevangen waren in ’t gevangen-huys.
6 Ende Ioseph quam des morgens tot hen, ende hy sachse aen; ende siet, sy waren ontstelt.
7 Doe vraegde hy de hovelingen van Pharao die by hem waren in hechtenisse van het huys sijnes heeren, seggende; Waerom zijn uwe aengesichten heden qualick gestelt?
8 Ende sy seyden tot hem; Wy hebben eenen droom gedroomt, ende daer en is niemant die hem uytlegge: ende Ioseph seyde tot hen; Zijn d’uytleggingen niet Godes? vertelt [se] my doch.
9 Doe vertelde de overste der Schenckeren Ioseph sijnen droom, ende seyde tot hem: In mijnen droom, siet, so was een wijnstock voor mijn aengesichte;
10 Ende aen den wijnstock waren drye rancken: ende hy was als bottende, sijn bloeysel ginck op, sijne trossen brachten rijpe druyven voort.
11 Ende Pharaos beker was in mijne hant, ende ick nam die druyven, ende drucktese uyt in Pharaos beker, ende ick gaf den beker op Pharaos hant.
12 Doe seyde Ioseph tot hem: Dit is sijne uytlegginge; De drye rancken zijn drye dagen;
13 Binnen noch drye dagen sal Pharao u hooft verheffen, ende sal u in uwen staet herstellen, ende ghy sult Pharaos beker in sijne hant geven, nae de voorige wijse, doe ghy sijn Schencker waert.
14 Doch gedenckt mijner by u selven, wanneer het u wel gaen sal, ende doet doch weldadicheyt aen my, ende doet mijner meldinge by Pharao, ende maeckt dat ick uyt dit huys kome.
15 Want ick ben dieflick ontstolen uyt der Hebreen lant: ende oock en hebbe ick hier niets gedaen, dat sy my in desen kuyl geset hebben.
16 Doe de overste der Backeren sach, dat hy eene goede uytlegginge gedaen hadde: so seyde hy tot Ioseph: Ick was oock in mijnen droom, ende siet, drye getralyde korven waren op mijn hooft;
17 Ende in den oppersten korf was van alle spijse van Pharao, die Backers-werck is; ende het gevogelte at de selve uyt den korf van boven mijn hooft.
18 Doe antwoordde Ioseph, ende seyde: Dit is sijne uytlegginge; De drye korven zijn drye dagen;
19 Binnen noch drye dagen, sal Pharao u hooft verheffen van boven u, ende hy sal u aen een hout hangen, ende het gevogelte sal u vleesch van boven u eten.
20 Ende het geschiedde ten derden dage, ten dage van Pharaos geboorte, dat hy allen sijnen knechten eene maeltijt maeckte: ende hy verhief het hooft des oversten der Schenckeren, ende het hooft des oversten der Backeren, in het midden sijner knechten.
21 Ende hy dede den oversten der Schenckeren weder-keeren tot sijn Schenck-ampt; so dat hy den beker op Pharaos hant gaf.
22 Maer den oversten der Backeren hinck hy op: gelijck Ioseph hen uytgeleyt hadde.
23 Doch de overste der Schenckeren en gedacht aen Ioseph niet, maer vergat hem.

Einde Genesis 40