Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Christus’ geslachtsregister |
1 Βίβλος γενέσεως Ἰησοῦ Χριστοῦ, Υἱοῦ Δαβίδ, Υἱοῦ Ἀβραάμ. | | 1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van aDavid, den Zoon van Abraham. a Luk. 1:31, 32. a Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
2 Ἀβραὰμ ἐγέννησε τὸν Ἰσαάκ· Ἰσαὰκ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰακώβ· Ἰακὼβ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰούδαν καὶ τοὺς ἀδελφοὺς αὐτοῦ· | | 2 bAbraham gewon Izak, en cIzak gewon Jakob, en dJakob gewon Juda en zijn broeders; b Gen. 21:2. c Gen. 25:26. d Gen. 29:35. b Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. c Gen. 25:26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. d Gen. 29:35 En zij werd weder bevrucht en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven. Daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. |
3 Ἰούδας δὲ ἐγέννησε τὸν Φαρὲς καὶ τὸν Ζαρὰ ἐκ τῆς Θάμαρ· Φαρὲς δὲ ἐγέννησε τὸν Ἐσρώμ· Ἐσρὼμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀράμ· | | 3 En eJuda gewon Fares en Zara bij Thamar; en fFares gewon Esrom, en gEsrom gewon Aram; e Gen. 38:27, 29. f Ruth 4:18. 1 Kron. 2:5. g Ruth 4:19. 1 Kron. 2:9. e Gen. 38:27 En het geschiedde ten tijde als zij baren zou, zie, zo waren tweelingen in haar buik. Gen. 38:29 Maar het geschiedde als hij zijn hand weder intoog, zie, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuk. En men noemde zijn naam Perez. f Ruth 4:18 Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron; 1 Kron. 2:5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. g Ruth 4:19 En Hezron gewon Ram, en Ram gewon Amminádab; 1 Kron. 2:9 En de kinderen van Hezron die hem geboren zijn, waren Jeráhmeël en Ram en Chelúbai. |
4 Ἀρὰμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀμιναδάβ· Ἀμιναδὰβ δὲ ἐγέννησε τὸν Ναασσών· Ναασσὼν δὲ ἐγέννησε τὸν Σαλμών· | | 4 En Aram gewon Aminádab, en Aminádab gewon Naässon, en Naässon gewon Salmon; |
5 Σαλμὼν δὲ ἐγέννησε τὸν Βοὸζ ἐκ τῆς Ῥαχάβ· Βοὸζ δὲ ἐγέννησε τὸν Ὠβὴδ ἐκ τῆς Ῥούθ· Ὠβὴδ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰεσσαί· | | 5 En Salmon gewon Boöz bij Rachab, en Boöz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jesse; |
6 Ἰεσσαὶ δὲ ἐγέννησε τὸν Δαβὶδ τὸν βασιλέα. Δαβὶδ δὲ ὁ βασιλεὺς ἐγέννησε τὸν Σολομῶντα ἐκ τῆς τοῦ Οὐρίου· | | 6 En hJesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon Salomon bij degene die Uría’s vrouw was geweest; h Ruth 4:22. 1 Sam. 16:1; 17:12. 1 Kron. 2:15; 12:18. h Ruth 4:22 En Obed gewon Isaï, en Isaï gewon David. 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. 1 Sam. 17:12 David nu was de zoon van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens naam was Isaï en die
acht zonen had; en in de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de mannen. 1 Kron. 2:15 Ozem, den zesde, David, den zevende. 1 Kron. 12:18 En de Geest toog Amásai aan, den overste der hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uwe, o David, en met u zijn wij, gij zoon van Isaï; vrede, vrede zij u en vrede uw helpers, want uw God helpt u. Toen nam David hen aan en stelde hen tot hoofden der benden. |
7 Σολομὼν δὲ ἐγέννησε τὸν Ῥοβοάμ· Ῥοβοὰμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀβιά· Ἀβιὰ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀσά· | | 7 En iSalomon gewon Róboam, en Róboam gewon Abía, en Abía gewon Asa; i 1 Kon. 11:43. 1 Kron. 3:10. i 1 Kon. 11:43 Daarna ontsliep Sálomo met zijn vaderen en werd begraven in de stad van zijn vader David; en Rehábeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 1 Kron. 3:10 Sálomo’s zoon nu was Rehábeam; zijn zoon was Abía; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Jósafat; |
8 Ἀσὰ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰωσαφάτ· Ἰωσαφὰτ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰωράμ· Ἰωρὰμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ὀζίαν· | | 8 En Asa gewon Jósafat, en Jósafat gewon Joram, en Joram gewon Ozías; |
9 Ὀζίας δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰωάθαμ· Ἰωάθαμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἄχαζ· Ἄχαζ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἐζεκίαν· | | 9 En Ozías gewon Jóatham, en Jóatham gewon Achaz, en Achaz gewon Ezekías; |
10 Ἐζεκίας δὲ ἐγέννησε τὸν Μανασσῆ· Μανασσῆς δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀμών· Ἀμὼν δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰωσίαν· | | 10 En Ezekías gewon Manasse, en Manasse gewon Amon, en Amon gewon Josías; |
11 Ἰωσίας δὲ ἐγέννησε τὸν *Ἰεχονίαν καὶ τοὺς ἀδελφοὺς αὐτοῦ, ἐπὶ τῆς μετοικεσίας Βαβυλῶνος. * Ἰεχονίαν St, B-edd, Elz, Sc, M | Ἰακείμ. Ἰακεὶμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰεχονίαν B-edd (SV-kt) | | 11 En kJosías gewon Jechónias en zijn broeders, omtrent de Babylonische overvoering; k 1 Kron. 3:16. k 1 Kron. 3:16 De kinderen van Jójakim nu waren: Jechónia zijn zoon, Zedekía zijn zoon. |
12 Μετὰ δὲ τὴν μετοικεσίαν Βαβυλῶνος, Ἰεχονίας ἐγέννησε τὸν Σαλαθιήλ· Σαλαθιὴλ δὲ ἐγέννησε τὸν Ζοροβάβελ· | | 12 En na de Babylonische overvoering gewon lJechónias Saláthiël, en mSaláthiël gewon Zorobábel; l 1 Kron. 3:17. m Ezra 3:2. l 1 Kron. 3:17 En de kinderen van Jechónia waren Assir; zijn zoon was Sealthiël. m Ezra 3:2 En Jésua, de zoon van Józadak, maakte zich op en zijn broederen, de priesters, en Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar des Gods van Israël, om daarop brandoffers te offeren, gelijk geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods. |
13 Ζοροβάβελ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀβιούδ· Ἀβιοὺδ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἐλιακείμ· Ἐλιακεὶμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀζώρ· | | 13 En Zorobábel gewon Abiud, en Abiud gewon Eljakim, en Eljakim gewon Azor; |
14 Ἀζὼρ δὲ ἐγέννησε τὸν Σαδώκ· Σαδὼκ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἀχείμ· Ἀχεὶμ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἐλιούδ· | | 14 En Azor gewon Sadok, en Sadok gewon Achim, en Achim gewon Eliud; |
15 Ἐλιοὺδ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἐλεάζαρ· Ἐλεάζαρ δὲ ἐγέννησε τὸν Ματθάν· Ματθὰν δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰακώβ· | | 15 En Eliud gewon Eleázar, en Eleázar gewon Mattan, en Mattan gewon Jakob; |
16 Ἰακὼβ δὲ ἐγέννησε τὸν Ἰωσὴφ τὸν ἄνδρα Μαρίας, ἐξ ἧς ἐγεννήθη Ἰησοῦς ὁ λεγόμενος Χριστός. | | 16 En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS, gezegd Christus. |
17 Πᾶσαι οὖν αἱ γενεαὶ ἀπὸ Ἀβραὰμ ἕως Δαβὶδ γενεαὶ δεκατέσσαρες· καὶ ἀπὸ Δαβὶδ ἕως τῆς μετοικεσίας Βαβυλῶνος γενεαὶ δεκατέσσαρες· καὶ ἀπὸ τῆς μετοικεσίας Βαβυλῶνος ἕως τοῦ Χριστοῦ γενεαὶ δεκατέσσαρες. | | 17 Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten. |
| | Christus’ geboorte |
18 Τοῦ δὲ Ἰησοῦ Χριστοῦ ἡ γέννησις οὕτως ἦν. μνηστευθείσης γὰρ τῆς μητρὸς αὐτοῦ Μαρίας τῷ Ἰωσήφ, πρὶν ἢ συνελθεῖν αὐτούς, εὑρέθη ἐν γαστρὶ ἔχουσα ἐκ Πνεύματος Ἁγίου. | | 18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: nWant als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest. n Luk. 1:27, 34. n Luk. 1:27 Tot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het huis Davids; en de naam der maagd was Maria. Luk. 1:34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken? |
19 Ἰωσὴφ δὲ ὁ ἀνὴρ αὐτῆς, δίκαιος ὤν, καὶ μὴ θέλων αὐτὴν παραδειγματίσαι, ἐβουλήθη λάθρα ἀπολῦσαι αὐτήν. | | 19 Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten. |
20 ταῦτα δὲ αὐτοῦ ἐνθυμηθέντος, ἰδού, ἄγγελος Κυρίου κατ’ ὄναρ ἐφάνη αὐτῷ, λέγων, Ἰωσήφ, υἱὸς Δαβίδ, μὴ φοβηθῇς παραλαβεῖν Μαριὰμ τὴν γυναῖκά σου· τὸ γὰρ ἐν αὐτῇ γεννηθὲν ἐκ Πνεύματός ἐστιν Ἁγίου. | | 20 En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest. |
21 τέξεται δὲ Υἱόν, καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰησοῦν· αὐτὸς γὰρ σώσει τὸν λαὸν αὐτοῦ ἀπὸ τῶν ἁμαρτιῶν αὐτῶν. | | 21 En zij zal een Zoon baren, en ogij zult Zijn Naam heten JEZUS; want pHij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. o Luk. 1:31. p Hand. 4:12. o Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. p Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. |
22 τοῦτο δὲ ὅλον γέγονεν, ἵνα πληρωθῇ τὸ ῥηθὲν ὑπὸ τοῦ Κυρίου διὰ τοῦ προφήτου, λέγοντος, | | 22 En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: |
23 Ἰδού, ἡ παρθένος ἐν γαστρὶ ἕξει καὶ τέξεται Υἱόν, καὶ *καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἐμμανουήλ, ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον, Μεθ’ ἡμῶν ὁ Θεός. * καλέσεις B | καλέσουσι St, Elz, Sc, M (SV-kt) | | 23 qZie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten Immánuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons. q Jes. 7:14. q Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. |
24 διεγερθεὶς δὲ ὁ Ἰωσὴφ ἀπὸ τοῦ ὕπνου ἐποίησεν ὡς προσέταξεν αὐτῷ ὁ ἄγγελος Κυρίου· καὶ παρέλαβε τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, | | 24 Jozef dan, opgewekt zijnde van den slaap, deed gelijk de engel des Heeren hem bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen, |
25 καὶ οὐκ ἐγίνωσκεν αὐτὴν ἕως οὗ ἔτεκε τὸν Υἱὸν αὐτῆς τὸν πρωτότοκον· καὶ ἐκάλεσε τὸ ὄνομα αὐτοῦ ἸΗΣΟΥΝ. | | 25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en rheette Zijn Naam JEZUS. r Luk. 2:21. r Luk. 2:21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. |