Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De verdedigingsrede voor de Joden |
1 Ἄνδρες ἀδελφοὶ καὶ πατέρες, ἀκούσατέ μου τῆς πρὸς ὑμᾶς νῦν ἀπολογίας. | | 1 MANNEN broeders en vaders, hoort mijn verantwoording, die ik tegenwoordig tot u doen zal. |
2 (Ἀκούσαντες δὲ ὅτι τῇ Ἑβραΐδι διαλέκτῳ προσεφώνει αὐτοῖς, μᾶλλον παρέσχον ἡσυχίαν. καί φησιν,) | | 2 (Als zij nu hoorden dat hij in de Hebreeuwse taal hen aansprak, hielden zij zich te meer stil. En hij zeide:) |
3 Ἐγὼ μέν εἰμι ἀνὴρ Ἰουδαῖος, γεγεννημένος ἐν Ταρσῷ τῆς Κιλικίας, ἀνατεθραμμένος δὲ ἐν τῇ πόλει ταύτῃ παρὰ τοὺς πόδας Γαμαλιήλ, πεπαιδευμένος κατὰ ἀκρίβειαν τοῦ πατρῴου νόμου, ζηλωτὴς ὑπάρχων τοῦ Θεοῦ, καθὼς πάντες ὑμεῖς ἐστε σήμερον· | | 3 aIk ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van bGamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; a Hand. 9:11; 21:39. 2 Kor. 11:22. b Hand. 5:34. a Hand. 9:11 En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt; Hand. 21:39 Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods man van Tarsen, een burger van geen onvermaarde stad in Cilícië, en ik bid u, laat mij toe tot het volk te spreken. 2 Kor. 11:22 Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij het zaad Abrahams? Ik ook. b Hand. 5:34 Maar een zeker farizeeër stond op in den Raad, met name Gamáliël, een leraar der wet, in waarde gehouden bij al het volk, en gebood dat men de apostelen een weinig zou doen buiten staan. |
4 ὃς ταύτην τὴν ὁδὸν ἐδίωξα ἄχρι θανάτου, δεσμεύων καὶ παραδιδοὺς εἰς φυλακὰς ἄνδρας τε καὶ γυναῖκας. | | 4 cDie dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; c Hand. 8:3; 9:1; 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. c Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 26:9 Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
5 ὡς καὶ ὁ ἀρχιερεὺς μαρτυρεῖ μοι, καὶ πᾶν τὸ πρεσβυτέριον· παρ’ ὧν καὶ ἐπιστολὰς δεξάμενος πρὸς τοὺς ἀδελφούς, εἰς Δαμασκὸν ἐπορευόμην, ἄξων καὶ τοὺς ἐκεῖσε ὄντας δεδεμένους εἰς Ἱερουσαλήμ, ἵνα τιμωρηθῶσιν. | | 5 Gelijk mij ook de hogepriester getuige is, en de gehele Raad der ouderlingen; van dewelke ik ook brieven genomen hebbende tot de broeders, ben naar Damascus gereisd, om ook degenen die daar waren, gebonden te brengen naar Jeruzalem, opdat zij gestraft zouden worden. |
6 ἐγένετο δέ μοι πορευομένῳ καὶ ἐγγίζοντι τῇ Δαμασκῷ, περὶ μεσημβρίαν, ἐξαίφνης ἐκ τοῦ οὐρανοῦ περιαστράψαι φῶς ἱκανὸν περὶ ἐμέ. | | 6 dMaar het geschiedde mij, als ik reisde en Damascus genaakte, omtrent den middag, dat esnellijk uit den hemel een groot licht mij rondom omscheen. d Hand. 9:3. e 1 Kor. 15:8. 2 Kor. 12:2. d Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; e 1 Kor. 15:8 En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. |
7 ἔπεσόν τε εἰς τὸ ἔδαφος, καὶ ἤκουσα φωνῆς λεγούσης μοι, Σαούλ, Σαούλ, τί με διώκεις; | | 7 En ik viel ter aarde, en ik hoorde een stem tot mij zeggende: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? |
8 ἐγὼ δὲ ἀπεκρίθην, Τίς εἶ, Κύριε; εἶπέ τε πρός με, Ἐγώ εἰμι Ἰησοῦς ὁ Ναζωραῖος ὃν σὺ διώκεις. | | 8 En ik antwoordde: Wie zijt Gij, Heere? En Hij zeide tot mij: Ik ben Jezus de Nazaréner, Welken gij vervolgt. |
9 οἱ δὲ σὺν ἐμοὶ ὄντες τὸ μὲν φῶς ἐθεάσαντο, καὶ ἔμφοβοι ἐγένοντο· τὴν δὲ φωνὴν οὐκ ἤκουσαν τοῦ λαλοῦντός μοι. | | 9 En die met mij waren, zagen wel het licht, fen werden zeer bevreesd, maar de stem Desgenen Die tot mij sprak, hoorden zij niet. f Dan. 10:7. f Dan. 10:7 En ik, Daniël, alleen zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat gezicht niet; doch een grote verschrikking viel op hen en zij vloden om zich te versteken. |
10 εἶπον δέ, Τί ποιήσω, Κύριε; ὁ δὲ Κύριος εἶπε πρός με, Ἀναστὰς πορεύου εἰς Δαμασκόν· κἀκεῖ σοι λαληθήσεται περὶ πάντων ὧν τέτακταί σοι ποιῆσαι. | | 10 En ik zeide: Heere, wat zal ik doen? En de Heere zeide tot mij: Sta op en ga heen naar Damascus; en aldaar zal met u gesproken worden van al hetgeen dat u geordineerd is te doen. |
11 ὡς δὲ οὐκ ἐνέβλεπον ἀπὸ τῆς δόξης τοῦ φωτὸς ἐκείνου, χειραγωγούμενος ὑπὸ τῶν συνόντων μοι, ἦλθον εἰς Δαμασκόν. | | 11 En als ik vanwege de heerlijkheid van hetzelve licht niet zag, zo werd ik bij de hand geleid van degenen die met mij waren, en kwam te Damascus. |
12 Ἀνανίας δέ τις, ἀνὴρ εὐσεβὴς κατὰ τὸν νόμον, μαρτυρούμενος ὑπὸ πάντων τῶν κατοικούντων Ἰουδαίων, | | 12 gEn een zekere Ananías, een godvruchtig man naar de wet, goede getuigenis hebbende van al de Joden die daar woonden, g Hand. 9:17. g Hand. 9:17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. |
13 ἐλθὼν πρός με καὶ ἐπιστὰς εἶπέ μοι, Σαοὺλ ἀδελφέ, ἀνάβλεψον. κἀγὼ αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ἀνέβλεψα εἰς αὐτόν. | | 13 Kwam tot mij, en bij mij staande, zeide tot mij: Saul, broeder, word weder ziende. En te zelver ure werd ik ziende op hem. |
14 ὁ δὲ εἶπεν, Ὁ Θεὸς τῶν πατέρων ἡμῶν προεχειρίσατό σε γνῶναι τὸ θέλημα αὐτοῦ, καὶ ἰδεῖν τὸν δίκαιον, καὶ ἀκοῦσαι φωνὴν ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ. | | 14 En hij zeide: De God onzer vaderen heeft u tevoren verordineerd om Zijn wil te kennen, en den Rechtvaardige te zien, en de stem uit Zijn mond te horen. |
15 ὅτι ἔσῃ μάρτυς αὐτῷ πρὸς πάντας ἀνθρώπους ὧν ἑώρακας καὶ ἤκουσας. | | 15 Want gij zult Hem getuige zijn bij alle mensen van hetgeen gij gezien en gehoord hebt. |
16 καὶ νῦν τί μέλλεις; ἀναστὰς βάπτισαι καὶ ἀπόλουσαι τὰς ἁμαρτίας σου, ἐπικαλεσάμενος τὸ ὄνομα τοῦ Κυρίου. | | 16 En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren. |
17 ἐγένετο δέ μοι ὑποστρέψαντι εἰς Ἱερουσαλήμ, καὶ προσευχομένου μου ἐν τῷ ἱερῷ, γενέσθαι με ἐν ἐκστάσει, | | 17 hEn het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was en in den tempel bad, dat ik in een vertrekking van zinnen was, h Hand. 9:28. h Hand. 9:28 En hij was met hen ingaande en uitgaande te Jeruzalem; |
18 καὶ ἰδεῖν αὐτὸν λέγοντά μοι, Σπεῦσον καὶ ἔξελθε ἐν τάχει ἐξ Ἱερουσαλήμ· διότι οὐ παραδέξονταί σου τὴν μαρτυρίαν περὶ ἐμοῦ. | | 18 En dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: iSpoed u en ga inderhaast uit Jeruzalem; want zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen. i Matth. 10:14. i Matth. 10:14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af. |
19 κἀγὼ εἶπον, Κύριε, αὐτοὶ ἐπίστανται ὅτι ἐγὼ ἤμην φυλακίζων καὶ δέρων κατὰ τὰς συναγωγὰς τοὺς πιστεύοντας ἐπὶ σέ· | | 19 En ik zeide: Heere, zij weten kdat ik in de gevangenis wierp en in de synagogen geselde die in U geloofden; k vers 4. k vers 4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; |
20 καὶ ὅτε ἐξεχεῖτο τὸ αἷμα Στεφάνου τοῦ μάρτυρός σου, καὶ αὐτὸς ἤμην ἐφεστὼς καὶ συνευδοκῶν τῇ ἀναιρέσει αὐτοῦ, καὶ φυλάσσων τὰ ἱμάτια τῶν ἀναιρούντων αὐτόν. | | 20 lEn toen het bloed van Stéfanus, Uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen die hem doodden. l Hand. 7:58; 8:1. l Hand. 7:58 En wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem. En de getuigen legden hun klederen af aan de voeten van een jongeling, genaamd Saulus. Hand. 8:1 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. |
21 καὶ εἶπε πρός με, Πορεύου, ὅτι ἐγὼ εἰς ἔθνη μακρὰν ἐξαποστελῶ σε. | | 21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; mwant Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. m Hand. 9:15; 13:2. Gal. 1:15; 2:8. Ef. 3:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11. m Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, 1 Tim. 2:7 Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen in geloof en waarheid. 2 Tim. 1:11 Waartoe ik gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen; |
| | De woede der Joden |
22 Ἤκουον δὲ αὐτοῦ ἄχρι τούτου τοῦ λόγου, καὶ ἐπῆραν τὴν φωνὴν αὐτῶν λέγοντες, Αἶρε ἀπὸ τῆς γῆς τὸν τοιοῦτον· οὐ γὰρ καθῆκον αὐτὸν ζῇν. | | 22 Zij hoorden hem nu tot dit woord toe; en zij verhieven hun stem, zeggende: nWeg van de aarde met zulk een, want het is niet behoorlijk dat hij leeft. n Hand. 21:36. n Hand. 21:36 Want de menigte des volks volgde, al roepende: Weg met hem. |
23 κραυγαζόντων δὲ αὐτῶν, καὶ ῥιπτούντων τὰ ἱμάτια, καὶ κονιορτὸν βαλλόντων εἰς τὸν ἀέρα, | | 23 En als zij riepen en de klederen van zich smeten en stof in de lucht wierpen, |
24 ἐκέλευσεν αὐτὸν ὁ χιλίαρχος ἄγεσθαι εἰς τὴν παρεμβολήν, εἰπὼν μάστιξιν ἀνετάζεσθαι αὐτόν, ἵνα ἐπιγνῷ δι’ ἣν αἰτίαν οὕτως ἐπεφώνουν αὐτῷ. | | 24 Zo beval de overste dat men hem in de legerplaats zou brengen, en zeide dat men hem met geselen onderzoeken zou, opdat hij verstaan mocht om wat oorzaak zij alzo over hem riepen. |
25 ὡς δὲ *προέτειναν αὐτὸν τοῖς ἱμᾶσιν, εἶπε πρὸς τὸν ἑστῶτα ἑκατόνταρχον ὁ Παῦλος, Εἰ ἄνθρωπον Ῥωμαῖον καὶ ἀκατάκριτον ἔξεστιν ὑμῖν μαστίζειν; * προέτειναν B-edd, Sc, M-pt | προέτεινεν St, B-edd, Elz, M-pt | | 25 En alzo zij hem met de riemen uitrekten, zeide Paulus tot den hoofdman over honderd, die daar stond: Is het ulieden geoorloofd een Romeins mens, en dien onveroordeeld, te geselen? |
26 ἀκούσας δὲ ὁ ἑκατόνταρχος, προσελθὼν ἀπήγγειλε τῷ χιλιάρχῳ λέγων, Ὅρα τί μέλλεις ποιεῖν· ὁ γὰρ ἄνθρωπος οὗτος Ῥωμαῖός ἐστι. | | 26 Als nu de hoofdman over honderd dat hoorde, ging hij toe en boodschapte het den overste, zeggende: Zie wat gij te doen hebt; want deze mens is een Romein. |
27 προσελθὼν δὲ ὁ χιλίαρχος εἶπεν αὐτῷ, Λέγε μοι, εἰ σὺ Ῥωμαῖος εἶ; ὁ δὲ ἔφη, Ναί. | | 27 En de overste kwam toe en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij een Romein? En hij zeide: Ja. |
28 ἀπεκρίθη τε ὁ χιλίαρχος, Ἐγὼ πολλοῦ κεφαλαίου τὴν πολιτείαν ταύτην ἐκτησάμην. ὁ δὲ Παῦλος ἔφη, Ἐγὼ δὲ καὶ γεγέννημαι. | | 28 En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een grote som geld verkregen. En Paulus zeide: Maar ik ben ook een burger geboren. |
29 εὐθέως οὖν ἀπέστησαν ἀπ’ αὐτοῦ οἱ μέλλοντες αὐτὸν ἀνετάζειν. καὶ ὁ χιλίαρχος δὲ ἐφοβήθη, ἐπιγνοὺς ὅτι Ῥωμαῖός ἐστι, καὶ ὅτι ἦν αὐτὸν δεδεκώς. | | 29 Terstond dan lieten zij van hem af, die hem zouden onderzocht hebben. En de overste werd ook bevreesd, toen hij verstond dat hij een Romein was, en dat hij hem had gebonden. |
| | Voor den Groten Raad |
30 Τῇ δὲ ἐπαύριον βουλόμενος γνῶναι τὸ ἀσφαλές, τὸ τί κατηγορεῖται παρὰ τῶν Ἰουδαίων, ἔλυσεν αὐτὸν ἀπὸ τῶν δεσμῶν, καὶ ἐκέλευσεν ἐλθεῖν τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ ὅλον τὸ συνέδριον αὐτῶν, καὶ καταγαγὼν τὸν Παῦλον ἔστησεν εἰς αὐτούς. | | 30 En des anderen daags, willende de zekerheid weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval dat de overpriesters en hun gehele Raad zouden komen; en Paulus afgebracht hebbende, stelde hij hem voor hen. |