Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Aan de Zee van Tibérias |
1 Μετὰ ταῦτα ἐφανέρωσεν ἑαυτὸν πάλιν ὁ Ἰησοῦς τοῖς μαθηταῖς ἐπὶ τῆς θαλάσσης τῆς Τιβεριάδος· ἐφανέρωσε δὲ οὕτως. | | 1 NA dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de Zee van Tibérias. En Hij openbaarde Zich aldus: |
2 ἦσαν ὁμοῦ Σίμων Πέτρος, καὶ Θωμᾶς ὁ λεγόμενος Δίδυμος, καὶ Ναθαναὴλ ὁ ἀπὸ Κανᾶ τῆς Γαλιλαίας, καὶ οἱ τοῦ Ζεβεδαίου, καὶ ἄλλοι ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ δύο. | | 2 Er waren tezamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Dídymus, aen Nathánaël, die van Kana in Galiléa was, ben de zonen van Zebedéüs, en twee anderen van Zijn discipelen. a Joh. 1:46. b Matth. 4:21. Mark. 1:19. a Joh. 1:46 Filippus vond Nathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. b Matth. 4:21 En Hij vandaar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedéüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen. Mark. 1:19 En vandaar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, en dezelve in het schip hun netten vermakende. |
3 λέγει αὐτοῖς Σίμων Πέτρος, Ὑπάγω ἁλιεύειν. λέγουσιν αὐτῷ, Ἐρχόμεθα καὶ ἡμεῖς σὺν σοί. ἐξῆλθον καὶ ἀνέβησαν εἰς τὸ πλοῖον εὐθύς, καὶ ἐν ἐκείνῃ τῇ νυκτὶ ἐπίασαν οὐδέν. | | 3 Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen zij niets. |
4 πρωΐας δὲ ἤδη γενομένης ἔστη ὁ Ἰησοῦς εἰς τὸν αἰγιαλόν· οὐ μέντοι ᾔδεισαν οἱ μαθηταὶ ὅτι Ἰησοῦς ἐστι. | | 4 En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet dat het Jezus was. |
5 λέγει οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Παιδία, μή τι προσφάγιον ἔχετε; ἀπεκρίθησαν αὐτῷ, Οὔ. | | 5 Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen. |
6 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Βάλετε εἰς τὰ δεξιὰ μέρη τοῦ πλοίου τὸ δίκτυον, καὶ εὑρήσετε. ἔβαλον οὖν, καὶ οὐκέτι αὐτὸ ἑλκύσαι ἴσχυσαν ἀπὸ τοῦ πλήθους τῶν ἰχθύων. | | 6 En Hij zeide tot hen: cWerpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen. c Luk. 5:4, 6, 7. c Luk. 5:4 En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: Steek af naar de diepte, en werpt uw netten uit om te vangen. Luk. 5:6 En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde. Luk. 5:7 En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip waren, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen, en vulden beide de schepen, zodat zij bijna zonken. |
7 λέγει οὖν ὁ μαθητὴς ἐκεῖνος ὃν ἠγάπα ὁ Ἰησοῦς τῷ Πέτρῳ, Ὁ Κύριός ἐστι. Σίμων οὖν Πέτρος, ἀκούσας ὅτι ὁ Κύριός ἐστι, τὸν ἐπενδύτην διεζώσατο (ἦν γὰρ γυμνός), καὶ ἔβαλεν ἑαυτὸν εἰς τὴν θάλασσαν. | | 7 De discipel dan dwelken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere. Simon Petrus dan horende dat het de Heere was, omgordde het opperkleed (want hij was naakt) en wierp zichzelven in de zee. d Joh. 13:23; 20:2. d Joh. 13:23 En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. Joh. 20:2 Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. |
8 οἱ δὲ ἄλλοι μαθηταὶ τῷ πλοιαρίῳ ἦλθον (οὐ γὰρ ἦσαν μακρὰν ἀπὸ τῆς γῆς, ἀλλ’ ὡς ἀπὸ πηχῶν διακοσίων), σύροντες τὸ δίκτυον τῶν ἰχθύων. | | 8 En de andere discipelen kwamen met het scheepje (want zij waren niet ver van het land, maar omtrent tweehonderd ellen), slepende het net met de vissen. |
9 ὡς οὖν ἀπέβησαν εἰς τὴν γῆν, βλέπουσιν ἀνθρακιὰν κειμένην καὶ ὀψάριον ἐπικείμενον, καὶ ἄρτον. | | 9 Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen, en vis daarop liggen, en brood. |
10 λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἐνέγκατε ἀπὸ τῶν ὀψαρίων ὧν ἐπιάσατε νῦν. | | 10 eJezus zeide tot hen: Brengt van de vissen die gij nu gevangen hebt. e Luk. 24:41. e Luk. 24:41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets om te eten? |
11 ἀνέβη Σίμων Πέτρος, καὶ εἵλκυσε τὸ δίκτυον ἐπὶ τῆς γῆς, μεστὸν ἰχθύων μεγάλων ἑκατὸν πεντηκοντατριῶν· καὶ τοσούτων ὄντων, οὐκ ἐσχίσθη τὸ δίκτυον. | | 11 Simon Petrus ging op en trok het net op het land, vol grote vissen, tot honderd drie en vijftig; en hoewel er zovele waren, zo scheurde het net niet. |
12 λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Δεῦτε ἀριστήσατε. οὐδεὶς δὲ ἐτόλμα τῶν μαθητῶν ἐξετάσαι αὐτόν, Σὺ τίς εἶ; εἰδότες ὅτι ὁ *Κύριός ἐστιν. * Κύριός St, B-edd, Elz, Sc, M | Χριστός B-edd | | 12 Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? wetende dat het de Heere was. |
13 ἔρχεται οὖν ὁ Ἰησοῦς, καὶ λαμβάνει τὸν ἄρτον, καὶ δίδωσιν αὐτοῖς, καὶ τὸ ὀψάριον ὁμοίως. | | 13 Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks. |
14 τοῦτο ἤδη τρίτον ἐφανερώθη ὁ Ἰησοῦς τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, ἐγερθεὶς ἐκ νεκρῶν. | | 14 Dit was nu de derde maal dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de doden opgewekt was. |
| | De toekomst van Petrus |
15 Ὅτε οὖν ἠρίστησαν, λέγει τῷ Σίμωνι Πέτρῳ ὁ Ἰησοῦς, Σίμων Ἰωνᾶ, ἀγαπᾷς με πλεῖον τούτων; λέγει αὐτῷ, Ναὶ Κύριε· σὺ οἶδας ὅτι φιλῶ σε. λέγει αὐτῷ, Βόσκε τὰ ἀρνία μου. | | 15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. |
16 λέγει αὐτῷ πάλιν δεύτερον, Σίμων Ἰωνᾶ, ἀγαπᾷς με; λέγει αὐτῷ, Ναὶ Κύριε· σὺ οἶδας ὅτι φιλῶ σε. λέγει αὐτῷ, Ποίμαινε τὰ πρόβατά μου. | | 16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. |
17 λέγει αὐτῷ τὸ τρίτον, Σίμων Ἰωνᾶ, φιλεῖς με; ἐλυπήθη ὁ Πέτρος ὅτι εἶπεν αὐτῷ τὸ τρίτον, φιλεῖς με; καὶ εἶπεν αὐτῷ, Κύριε, σὺ πάντα οἶδας· σὺ γινώσκεις ὅτι φιλῶ σε. λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Βόσκε τὰ πρόβατά μου. | | 17 Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: fHeere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. f Joh. 16:30. f Joh. 16:30 Nu weten wij dat Gij alle dingen weet, en Gij hebt niet van node dat U iemand vraagt. Hierom geloven wij dat Gij van God uitgegaan zijt. |
18 ἀμὴν ἀμὴν λέγω σοι, ὅτε ἦς νεώτερος, ἐζώννυες σεαυτόν, καὶ περιεπάτεις ὅπου ἤθελες· ὅταν δὲ γηράσῃς, ἐκτενεῖς τὰς χεῖράς σου, καὶ ἄλλος σε ζώσει, καὶ οἴσει ὅπου οὐ θέλεις. | | 18 gVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen waar gij niet wilt. g Joh. 13:36. Hand. 12:3. 2 Petr. 1:14. g Joh. 13:36 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heen ga, kunt gij Mij nu niet volgen, maar gij zult Mij namaals volgen. Hand. 12:3 En toen hij zag dat het den Joden behaaglijk was, voer hij voort om ook Petrus te vangen (en het waren de dagen der ongehevelde broden); 2 Petr. 1:14 Alzo ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
19 τοῦτο δὲ εἶπε, σημαίνων ποίῳ θανάτῳ δοξάσει τὸν Θεόν. καὶ τοῦτο εἰπὼν λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. | | 19 hEn dit zeide Hij, betekenende met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij. h 2 Petr. 1:14. h 2 Petr. 1:14 Alzo ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
| | De toekomst van Johannes |
20 ἐπιστραφεὶς δὲ ὁ Πέτρος βλέπει τὸν μαθητὴν ὃν ἠγάπα ὁ Ἰησοῦς ἀκολουθοῦντα, ὃς καὶ ἀνέπεσεν ἐν τῷ δείπνῳ ἐπὶ τὸ στῆθος αὐτοῦ καὶ εἶπε, Κύριε, τίς ἐστιν ὁ παραδιδούς σε; | | 20 En Petrus zich omkerende, zag iden discipel volgen welken Jezus liefhad, die ook in het avondmaal op Zijn borst gevallen was en gezegd had: Heere, wie is het die U verraden zal? i vers 7. Joh. 13:23; 20:2. i vers 7 De discipel dan welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere. Simon Petrus dan horende dat het de Heere was, omgordde het opperkleed (want hij was naakt) en wierp zichzelven in de zee. Joh. 13:23 En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. Joh. 20:2 Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. |
21 τοῦτον ἰδὼν ὁ Πέτρος λέγει τῷ Ἰησοῦ, Κύριε, οὗτος δὲ τί; | | 21 Als Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heere, maar wat zal deze? |
22 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἐὰν αὐτὸν θέλω μένειν ἕως ἔρχομαι, τί πρός σε; σὺ ἀκολούθει μοι. | | 22 Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volg gij Mij. |
23 ἐξῆλθεν οὖν ὁ λόγος οὗτος εἰς τοὺς ἀδελφούς, ὅτι ὁ μαθητὴς ἐκεῖνος οὐκ ἀποθνήσκει· καὶ οὐκ εἶπεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, ὅτι οὐκ ἀποθνήσκει· ἀλλ’, Ἐὰν αὐτὸν θέλω μένειν ἕως ἔρχομαι, τί πρός σε; | | 23 Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd dat hij niet sterven zou, maar: Indien Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan? |
24 Οὗτός ἐστιν ὁ μαθητὴς ὁ μαρτυρῶν περὶ τούτων, καὶ γράψας ταῦτα· καὶ οἴδαμεν ὅτι ἀληθής ἐστιν ἡ μαρτυρία αὐτοῦ. | | 24 Deze is de discipel die van deze dingen getuigt en deze dingen geschreven heeft; en wij weten dat zijn getuigenis kwaarachtig is. k Joh. 19:35. k Joh. 19:35 En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij zegt hetgeen dat waar is, opdat ook gij geloven moogt. |
25 Ἔστι δὲ καὶ ἄλλα πολλὰ ὅσα ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς, ἅτινα ἐὰν γράφηται καθ’ ἕν, οὐδὲ αὐτὸν οἶμαι τὸν κόσμον χωρῆσαι τὰ γραφόμενα βιβλία. Ἀμήν. | | 25 lEn er zijn nog vele andere dingen die Jezus gedaan heeft, welke zo zij elk bijzonder geschreven werden, ik acht dat ook de wereld zelve de geschreven boeken niet zou vatten. Amen. l Joh. 20:30. l Joh. 20:30 Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; |