Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Inleiding |
1 Ἐπειδήπερ πολλοὶ ἐπεχείρησαν ἀνατάξασθαι διήγησιν περὶ τῶν πεπληροφορημένων ἐν ἡμῖν πραγμάτων, | | 1 NADEMAAL velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, |
2 καθὼς παρέδοσαν ἡμῖν οἱ ἀπ’ ἀρχῆς αὐτόπται καὶ ὑπηρέται γενόμενοι τοῦ λόγου, | | 2 Gelijk ons overgeleverd hebben die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn; |
3 ἔδοξε κἀμοί, παρηκολουθηκότι ἄνωθεν πᾶσιν ἀκριβῶς, καθεξῆς σοι γράψαι, κράτιστε Θεόφιλε, | | 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theófilus; |
4 ἵνα ἐπιγνῷς περὶ ὧν κατηχήθης λόγων τὴν ἀσφάλειαν. | | 4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarvan gij onderwezen zijt. |
| | Aankondiging van Johannes’ geboorte |
5 Ἐγένετο ἐν ταῖς ἡμέραις Ἡρώδου τοῦ βασιλέως τῆς Ἰουδαίας ἱερεύς τις ὀνόματι Ζαχαρίας, ἐξ ἐφημερίας Ἀβιά· καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ ἐκ τῶν θυγατέρων Ἀαρών, καὶ τὸ ὄνομα αὐτῆς Ἐλισάβετ. | | 5 In de dagen van Herodes, den koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharías, avan de dagorde van Abía; en zijn vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elisabet. a 1 Kron. 24:10. |
6 ἦσαν δὲ δίκαιοι ἀμφότεροι ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ, πορευόμενοι ἐν πάσαις ταῖς ἐντολαῖς καὶ δικαιώμασι τοῦ Κυρίου ἄμεμπτοι. | | 6 En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk. |
7 καὶ οὐκ ἦν αὐτοῖς τέκνον, καθότι ἡ Ἐλισάβετ ἦν στεῖρα, καὶ ἀμφότεροι προβεβηκότες ἐν ταῖς ἡμέραις αὐτῶν ἦσαν. | | 7 En zij hadden geen kind, omdat Elisabet onvruchtbaar was en zij beiden ver op hun dagen gekomen waren. |
8 Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ ἱερατεύειν αὐτὸν ἐν τῇ τάξει τῆς ἐφημερίας αὐτοῦ ἔναντι τοῦ Θεοῦ, | | 8 En het geschiedde dat, als hij het priesterambt bediende voor God in de beurt zijner dagorde, |
9 κατὰ τὸ ἔθος τῆς ἱερατείας, ἔλαχε τοῦ θυμιάσαι εἰσελθὼν εἰς τὸν ναὸν τοῦ Κυρίου. | | 9 Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen bdat hij zou ingaan in den tempel des Heeren om te creukofferen. b Hebr. 9:6. c Ex. 30:7. Lev. 16:17. b Hebr. 9:6 Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen; c Ex. 30:7 En Aäron zal daarop aansteken welriekende specerijen; allen morgen, als hij de lampen wel zal toegericht hebben, zal hij dezelve aansteken. Lev. 16:17 En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen voor zichzelven en voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls. |
10 καὶ πᾶν τὸ πλῆθος τοῦ λαοῦ ἦν προσευχόμενον ἔξω τῇ ὥρᾳ τοῦ θυμιάματος. | | 10 En al de menigte des volks was buiten biddende ter ure des reukoffers. |
11 ὤφθη δὲ αὐτῷ ἄγγελος Κυρίου, ἑστὼς ἐκ δεξιῶν τοῦ θυσιαστηρίου τοῦ θυμιάματος. | | 11 En van hem werd gezien een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het altaar des reukoffers. |
12 καὶ ἐταράχθη Ζαχαρίας ἰδών, καὶ φόβος ἐπέπεσεν ἐπ’ αὐτόν. | | 12 En Zacharías hem ziende, werd ontroerd, en vreze is op hem gevallen. |
13 εἶπε δὲ πρὸς αὐτὸν ὁ ἄγγελος, Μὴ φοβοῦ, Ζαχαρία· διότι εἰσηκούσθη ἡ δέησίς σου, καὶ ἡ γυνή σου Ἐλισάβετ γεννήσει υἱόν σοι, καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰωάννην. | | 13 Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en dgij zult zijn naam heten Johannes. d vers 60. d vers 60 En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar hij zal Johannes heten. |
14 καὶ ἔσται χαρά σοι καὶ ἀγαλλίασις, καὶ πολλοὶ ἐπὶ τῇ γεννήσει αὐτοῦ χαρήσονται. | | 14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen ezullen zich over zijn geboorte verblijden. e vers 58. e vers 58 En die daar rondom woonden en haar magen hoorden dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had, en waren met haar verblijd. |
15 ἔσται γὰρ μέγας ἐνώπιον τοῦ Κυρίου, καὶ οἶνον καὶ σίκερα οὐ μὴ πίῃ, καὶ Πνεύματος Ἁγίου πλησθήσεται ἔτι ἐκ κοιλίας μητρὸς αὐτοῦ. | | 15 Want hij zal groot zijn voor den Heere; fnoch wijn noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan. f Richt. 13:4. f Richt. 13:4 Zo wacht u toch nu en drink geen wijn, noch sterken drank, en eet niets onreins. |
16 καὶ πολλοὺς τῶν υἱῶν Ἰσραὴλ ἐπιστρέψει ἐπὶ Κύριον τὸν Θεὸν αὐτῶν· | | 16 En hij gzal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God. g Mal. 4:6. Matth. 11:14. g Mal. 4:6 En hij zal het hart der vaders tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet kome en de aarde met den ban sla. Matth. 11:14 En zo gij het wilt aannemen: Hij is Elía die komen zou. |
17 καὶ αὐτὸς προελεύσεται ἐνώπιον αὐτοῦ ἐν πνεύματι καὶ δυνάμει Ἠλίου, ἐπιστρέψαι καρδίας πατέρων ἐπὶ τέκνα, καὶ ἀπειθεῖς ἐν φρονήσει δικαίων, ἑτοιμάσαι Κυρίῳ λαὸν κατεσκευασμένον. | | 17 En hhij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, iom te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. h Matth. 3:2. Mark. 9:12. i Mal. 4:6. h Matth. 3:2 En zeggende: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Mark. 9:12 En Hij antwoordende zeide tot hen: Elía zal wel eerst komen en alles wederoprichten; en het zal geschieden
gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en veracht worden; i Mal. 4:6 En hij zal het hart der vaders tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet kome en de aarde met den ban sla. |
18 καὶ εἶπε Ζαχαρίας πρὸς τὸν ἄγγελον, Κατὰ τί γνώσομαι τοῦτο; ἐγὼ γάρ εἰμι πρεσβύτης, καὶ ἡ γυνή μου προβεβηκυῖα ἐν ταῖς ἡμέραις αὐτῆς. | | 18 En Zacharías zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want kik ben oud, en mijn vrouw is ver op haar dagen gekomen. k Gen. 17:17. k Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? |
19 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ ἄγγελος εἶπεν αὐτῷ, Ἐγώ εἰμι Γαβριὴλ ὁ παρεστηκὼς ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ· καὶ ἀπεστάλην λαλῆσαι πρός σε, καὶ εὐαγγελίσασθαί σοι ταῦτα. | | 19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen. |
20 καὶ ἰδού, ἔσῃ σιωπῶν καὶ μὴ δυνάμενος λαλῆσαι, ἄχρι ἧς ἡμέρας γένηται ταῦτα, ἀνθ’ ὧν οὐκ ἐπίστευσας τοῖς λόγοις μου, οἵτινες πληρωθήσονται εἰς τὸν καιρὸν αὐτῶν. | | 20 En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot op den dag dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd. |
21 καὶ ἦν ὁ λαὸς προσδοκῶν τὸν Ζαχαρίαν· καὶ ἐθαύμαζον ἐν τῷ χρονίζειν αὐτὸν ἐν τῷ ναῷ. | | 21 En het volk was wachtende op Zacharías, en zij waren verwonderd dat hij zo lang vertoefde in den tempel. |
22 ἐξελθὼν δὲ οὐκ ἠδύνατο λαλῆσαι αὐτοῖς· καὶ ἐπέγνωσαν ὅτι ὀπτασίαν ἑώρακεν ἐν τῷ ναῷ· καὶ αὐτὸς ἦν διανεύων αὐτοῖς, καὶ διέμενε κωφός. | | 22 En als hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden dat hij een gezicht in den tempel gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom. |
23 καὶ ἐγένετο, ὡς ἐπλήσθησαν αἱ ἡμέραι τῆς λειτουργίας αὐτοῦ, ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ. | | 23 En het geschiedde als de dagen zijner bediening vervuld waren, dat hij naar zijn huis ging. |
24 Μετὰ δὲ ταύτας τὰς ἡμέρας συνέλαβεν Ἐλισάβετ ἡ γυνὴ αὐτοῦ, καὶ περιέκρυβεν ἑαυτὴν μῆνας πέντε, λέγουσα | | 24 En na die dagen werd Elisabet, zijn vrouw, bevrucht; en zij verborg zich vijf maanden, zeggende: |
25 ὅτι Οὕτω μοι πεποίηκεν ὁ Κύριος ἐν ἡμέραις αἷς ἐπεῖδεν ἀφελεῖν τὸ ὄνειδός μου ἐν ἀνθρώποις. | | 25 Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen in welke Hij mij aangezien heeft om lmijn versmaadheid onder de mensen weg te nemen. l Gen. 30:23. Jes. 4:1. l Gen. 30:23 En zij werd bevrucht en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen. Jes. 4:1 EN te dien dage zullen zeven vrouwen één man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten en met onze klederen zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden, neem onze smaadheid weg. |
| | Aankondiging van Jezus’ geboorte |
26 Ἐν δὲ τῷ μηνὶ τῷ ἕκτῳ ἀπεστάλη ὁ ἄγγελος Γαβριὴλ ὑπὸ τοῦ Θεοῦ εἰς πόλιν τῆς Γαλιλαίας, ᾗ ὄνομα Ναζαρέθ, | | 26 En in de zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galiléa, genaamd Nazareth; |
27 πρὸς παρθένον μεμνηστευμένην ἀνδρί, ᾧ ὄνομα Ἰωσήφ, ἐξ οἴκου Δαβίδ· καὶ τὸ ὄνομα τῆς παρθένου Μαριάμ. | | 27 mTot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het huis Davids; en de naam der maagd was Maria. m Matth. 1:18. m Matth. 1:18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: Want als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest. |
28 καὶ εἰσελθὼν ὁ ἄγγελος πρὸς αὐτὴν εἶπε, Χαῖρε, κεχαριτωμένη· ὁ Κύριος μετὰ σοῦ, εὐλογημένη σὺ ἐν γυναιξίν. | | 28 En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u, gij zijt
gezegend onder de vrouwen. |
29 ἡ δὲ ἰδοῦσα διεταράχθη ἐπὶ τῷ λόγῳ αὐτοῦ, καὶ διελογίζετο ποταπὸς εἴη ὁ ἀσπασμὸς οὗτος. | | 29 En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord en overlegde hoedanig deze groetenis mocht zijn. |
30 καὶ εἶπεν ὁ ἄγγελος αὐτῇ, Μὴ φοβοῦ, Μαριάμ· εὗρες γὰρ χάριν παρὰ τῷ Θεῷ. | | 30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. |
31 καὶ ἰδού, συλλήψῃ ἐν γαστρί, καὶ τέξῃ Υἱόν, καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰησοῦν. | | 31 nEn zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn oNaam heten JEZUS. n Jes. 7:14. o Matth. 1:21. n Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. o Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. |
32 οὗτος ἔσται μέγας, καὶ Υἱὸς ὑψίστου κληθήσεται· καὶ δώσει αὐτῷ Κύριος ὁ Θεὸς τὸν θρόνον Δαβὶδ τοῦ πατρὸς αὐτοῦ, | | 32 pDeze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en qGod de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; p Jes. 54:5. q 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 9:6. p Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. q 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Jes. 9:6 Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen. |
33 καὶ βασιλεύσει ἐπὶ τὸν οἶκον Ἰακὼβ εἰς τοὺς αἰῶνας, καὶ τῆς βασιλείας αὐτοῦ οὐκ ἔσται τέλος. | | 33 rEn Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. r 1 Kron. 22:10. Ps. 45:7; 89:37. Jer. 23:5. Dan. 7:14, 27. Micha 4:7. Hebr. 1:8. r 1 Kron. 22:10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israël bevestigen tot in eeuwigheid. Ps. 45:7 Uw troon, o God, is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. Ps. 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Dan. 7:14 En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden. Dan. 7:27 Maar het Rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel, zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk een eeuwig Rijk zijn zal; en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen. Micha 4:7 En Ik zal haar die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre heen verstoten was, tot een machtig volk; en de HEERE zal Koning over hen zijn op den berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid. Hebr. 1:8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; |
34 εἶπε δὲ Μαριὰμ πρὸς τὸν ἄγγελον, Πῶς ἔσται τοῦτο, ἐπεὶ ἄνδρα οὐ γινώσκω; | | 34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken? |
35 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ ἄγγελος εἶπεν αὐτῇ, Πνεῦμα Ἅγιον ἐπελεύσεται ἐπὶ σέ, καὶ δύναμις ὑψίστου ἐπισκιάσει σοι· διὸ καὶ τὸ *γεννώμενον ἐκ σοῦ ἅγιον κληθήσεται Υἱὸς Θεοῦ. * γεννώμενον ἐκ σοῦ B-edd, Sc | γεννώμενον St, B-edd, Elz, M | | 35 En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. |
36 καὶ ἰδού, Ἐλισάβετ ἡ συγγενής σου, καὶ αὐτὴ συνειληφυῖα υἱὸν ἐν γήρᾳ αὐτῆς· καὶ οὗτος μὴν ἕκτος ἐστὶν αὐτῇ τῇ καλουμένῃ στείρᾳ. | | 36 En zie, Elisabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht met een zoon in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde. |
37 ὅτι οὐκ ἀδυνατήσει παρὰ τῷ Θεῷ πᾶν ῥῆμα. | | 37 sWant geen ding zal bij God onmogelijk zijn. s Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Matth. 19:26. Luk. 18:27. s Job 42:2 Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. Jer. 32:17 Ach Heere HEERE, zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm; geen ding is U te wonderlijk. Zach. 8:6 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat het wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de HEERE der heirscharen. Matth. 19:26 En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Luk. 18:27 En Hij zeide: De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God. |
38 εἶπε δὲ Μαριάμ, Ἰδού, ἡ δούλη Κυρίου· γένοιτό μοι κατὰ τὸ ῥῆμά σου. καὶ ἀπῆλθεν ἀπ’ αὐτῆς ὁ ἄγγελος. | | 38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar. |
| | Maria bij Elisabet |
39 Ἀναστᾶσα δὲ Μαριὰμ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις ἐπορεύθη εἰς τὴν ὀρεινὴν μετὰ σπουδῆς, εἰς πόλιν Ἰούδα, | | 39 En Maria opgestaan zijnde in diezelve dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda; |
40 καὶ εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον Ζαχαρίου, καὶ ἠσπάσατο τὴν Ἐλισάβετ. | | 40 En kwam in het huis van Zacharías en groette Elisabet. |
41 καὶ ἐγένετο ὡς ἤκουσεν ἡ Ἐλισάβετ τὸν ἀσπασμὸν τῆς Μαρίας, ἐσκίρτησε τὸ βρέφος ἐν τῇ κοιλίᾳ αὐτῆς· καὶ ἐπλήσθη Πνεύματος Ἁγίου ἡ Ἐλισάβετ, | | 41 En het geschiedde als Elisabet de groetenis van Maria hoorde, zo sprong het kindeken op in haar buik; en Elisabet werd vervuld met den Heiligen Geest; |
42 καὶ ἀνεφώνησε φωνῇ μεγάλῃ, καὶ εἶπεν, Εὐλογημένη σὺ ἐν γυναιξί, καὶ εὐλογημένος ὁ καρπὸς τῆς κοιλίας σου. | | 42 En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. |
43 καὶ πόθεν μοι τοῦτο, ἵνα ἔλθῃ ἡ μήτηρ τοῦ Κυρίου μου πρός με; | | 43 En vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt? |
44 ἰδοὺ γάρ, ὡς ἐγένετο ἡ φωνὴ τοῦ ἀσπασμοῦ σου εἰς τὰ ὦτά μου, ἐσκίρτησεν ἐν ἀγαλλιάσει τὸ βρέφος ἐν τῇ κοιλίᾳ μου. | | 44 Want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, zo sprong het kindeken van vreugde op in mijn buik. |
45 καὶ μακαρία ἡ πιστεύσασα, ὅτι ἔσται τελείωσις τοῖς λελαλημένοις αὐτῇ παρὰ Κυρίου. | | 45 tEn zalig is zij die geloofd heeft; want de dingen die haar van den Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden. t Luk. 11:28. t Luk. 11:28 Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren. |
| | De lofzang van Maria |
46 καὶ εἶπε Μαριάμ, Μεγαλύνει ἡ ψυχή μου τὸν Κύριον, | | 46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere, |
47 καὶ ἠγαλλίασε τὸ πνεῦμά μου ἐπὶ τῷ Θεῷ τῷ σωτῆρί μου. | | 47 En mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker; |
48 ὅτι ἐπέβλεψεν ἐπὶ τὴν ταπείνωσιν τῆς δούλης αὐτοῦ. ἰδοὺ γάρ, ἀπὸ τοῦ νῦν μακαριοῦσί με πᾶσαι αἱ γενεαί. | | 48 Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. |
49 ὅτι ἐποίησέ μοι μεγαλεῖα ὁ δυνατός, καὶ ἅγιον τὸ ὄνομα αὐτοῦ. | | 49 Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij Die machtig is, en heilig is Zijn Naam. |
50 καὶ *τὸ ἔλεος αὐτοῦ εἰς γενεὰς γενεῶν τοῖς φοβουμένοις αὐτόν. * τὸ ἔλεος St-1550, B-edd, Elz, Sc, M | ἔλεος St-1551, B-edd | | 50 vEn Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen die Hem vrezen. v Ex. 20:6. v Ex. 20:6 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. |
51 ἐποίησε κράτος ἐν βραχίονι αὐτοῦ· διεσκόρπισεν ὑπερηφάνους διανοίᾳ καρδίας αὐτῶν. | | 51 xHij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; yHij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. x Jes. 51:9; 52:10. y Ps. 33:10. 1 Petr. 5:5. x Jes. 51:9 Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm des HEEREN; ontwaak als in de verleden dagen, als in de geslachten vanouds; zijt gij het niet die Rahab uitgehouwen hebt, die den zeedraak verwond hebt? Jes. 52:10 De HEERE heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods. y Ps. 33:10 De HEERE vernietigt den raad der heidenen, Hij breekt de gedachten der volken. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
52 καθεῖλε δυνάστας ἀπὸ θρόνων, καὶ ὕψωσε ταπεινούς. | | 52 Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en znederigen heeft Hij verhoogd. z 1 Sam. 2:8. Ps. 113:6. z 1 Sam. 2:8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. Ps. 113:6 Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde; |
53 πεινῶντας ἐνέπλησεν ἀγαθῶν, καὶ πλουτοῦντας ἐξαπέστειλε κενούς. | | 53 aHongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden. a Ps. 34:11. a Ps. 34:11 Caph. De jonge leeuwen lijden armoede en hongeren, maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek van enig goed. |
54 ἀντελάβετο Ἰσραὴλ παιδὸς αὐτοῦ, μνησθῆναι ἐλέους | | 54 bHij heeft Israël, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid, b Jes. 30:18; 41:9; 54:5. Jer. 31:3, 20. b Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. Jes. 41:9 Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzondersten geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen. Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Jer. 31:3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Jer. 31:20 Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds dat Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE. |
55 (καθὼς ἐλάλησε πρὸς τοὺς πατέρας ἡμῶν, τῷ Ἀβραὰμ καὶ τῷ σπέρματι αὐτοῦ) εἰς τὸν αἰῶνα. | | 55 (Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk
ctot Abraham en zijn zaad) in der eeuwigheid. c Gen. 17:19; 22:18. Ps. 132:11. c Gen. 17:19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. |
56 Ἔμεινε δὲ Μαριὰμ σὺν αὐτῇ ὡσεὶ μῆνας τρεῖς, καὶ ὑπέστρεψεν εἰς τὸν οἶκον αὐτῆς. | | 56 En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis. |
| | De geboorte van Johannes den Doper |
57 Τῇ δὲ Ἐλισάβετ ἐπλήσθη ὁ χρόνος τοῦ τεκεῖν αὐτήν, καὶ ἐγέννησεν υἱόν. | | 57 En de tijd van Elisabet werd vervuld, dat zij baren zou, en zij baarde een zoon. |
58 καὶ ἤκουσαν οἱ περίοικοι καὶ οἱ συγγενεῖς αὐτῆς ὅτι ἐμεγάλυνε Κύριος τὸ ἔλεος αὐτοῦ μετ’ αὐτῆς, καὶ συνέχαιρον αὐτῇ. | | 58 En die daar rondom woonden en haar magen hoorden dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had, en dwaren met haar verblijd. d vers 14. d vers 14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. |
59 καὶ ἐγένετο ἐν τῇ ὀγδόῃ ἡμέρᾳ, ἦλθον περιτεμεῖν τὸ παιδίον· καὶ ἐκάλουν αὐτὸ ἐπὶ τῷ ὀνόματι τοῦ πατρὸς αὐτοῦ Ζαχαρίαν. | | 59 En het geschiedde dat zij op den eachtsten dag kwamen om het kindeken te besnijden, en noemden het Zacharías, naar den naam zijns vaders. e Gen. 17:12. Lev. 12:3. e Gen. 17:12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld van allen vreemde, dewelke niet is van uw zaad; Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
60 καὶ ἀποκριθεῖσα ἡ μήτηρ αὐτοῦ εἶπεν, Οὐχί, ἀλλὰ κληθήσεται Ἰωάννης. | | 60 En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar fhij zal Johannes heten. f vers 13. f vers 13 Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes. |
61 καὶ εἶπον πρὸς αὐτὴν ὅτι Οὐδείς ἐστιν ἐν τῇ συγγενείᾳ σου ὃς καλεῖται τῷ ὀνόματι τούτῳ. | | 61 En zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw maagschap, die met dien naam genaamd wordt. |
62 ἐνένευον δὲ τῷ πατρὶ αὐτοῦ, τὸ τί ἂν θέλοι καλεῖσθαι αὐτόν. | | 62 En zij wenkten zijn vader, hoe hij wilde dat hij genaamd zou worden. |
63 καὶ αἰτήσας πινακίδιον ἔγραψε, λέγων, Ἰωάννης ἐστὶ τὸ ὄνομα αὐτοῦ· καὶ ἐθαύμασαν πάντες. | | 63 En als hij een schrijftafeltje geëist had, schreef hij, zeggende: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen. |
64 ἀνεῴχθη δὲ τὸ στόμα αὐτοῦ παραχρῆμα καὶ ἡ γλῶσσα αὐτοῦ, καὶ ἐλάλει εὐλογῶν τὸν Θεόν. | | 64 En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en hij sprak, God lovende. |
65 καὶ ἐγένετο ἐπὶ πάντας φόβος τοὺς περιοικοῦντας αὐτούς· καὶ ἐν ὅλῃ τῇ ὀρεινῇ τῆς Ἰουδαίας διελαλεῖτο πάντα τὰ ῥήματα ταῦτα. | | 65 En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte van Judéa werd veel gesproken van al deze dingen. |
66 καὶ ἔθεντο πάντες οἱ ἀκούσαντες ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῶν, λέγοντες, Τί ἄρα τὸ παιδίον τοῦτο ἔσται; καὶ χεὶρ Κυρίου ἦν μετ’ αὐτοῦ. | | 66 En allen die het hoorden, namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken wezen? En de hand des Heeren was met hem. |
| | De lofzang van Zacharías |
67 Καὶ Ζαχαρίας ὁ πατὴρ αὐτοῦ ἐπλήσθη Πνεύματος Ἁγίου, καὶ προεφήτευσε, λέγων, | | 67 En Zacharías, zijn vader, werd vervuld met den Heiligen Geest en profeteerde, zeggende: |
68 Εὐλογητὸς Κύριος ὁ Θεὸς τοῦ Ἰσραήλ, ὅτι ἐπεσκέψατο καὶ ἐποίησε λύτρωσιν τῷ λαῷ αὐτοῦ, | | 68 Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; |
69 καὶ ἤγειρε κέρας σωτηρίας ἡμῖν ἐν τῷ οἴκῳ Δαβὶδ τοῦ παιδὸς αὐτοῦ· | | 69 gEn heeft een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht; g Ps. 132:17. g Ps. 132:17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb Mijn gezalfde een lamp toegericht. |
70 καθὼς ἐλάλησε διὰ στόματος τῶν ἁγίων τῶν ἀπ’ αἰῶνος προφητῶν αὐτοῦ· | | 70 hGelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn; h Ps. 72:12. Jes. 40:10. Jer. 23:6; 30:10. Dan. 9:27. h Ps. 72:12 Want Hij zal den nooddruftige redden, die daar roept; mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jer. 23:6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Jer. 30:10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
verschrikke. Dan. 9:27 En Hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. |
71 σωτηρίαν ἐξ ἐχθρῶν ἡμῶν, καὶ ἐκ χειρὸς πάντων τῶν μισούντων ἡμᾶς· | | 71 Namelijk een verlossing van onze vijanden en van de hand van al degenen die ons haten; |
72 ποιῆσαι ἔλεος μετὰ τῶν πατέρων ἡμῶν, καὶ μνησθῆναι διαθήκης ἁγίας αὐτοῦ, | | 72 Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en gedachtig ware aan Zijn heilig verbond, |
73 ὅρκον ὃν ὤμοσε πρὸς Ἀβραὰμ τὸν πατέρα ἡμῶν, τοῦ δοῦναι ἡμῖν, | | 73 iEn
aan den eed dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven, i Gen. 22:16. Ps. 105:9. Jer. 31:33. Hebr. 6:13, 17. i Gen. 22:16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Ps. 105:9 Het verbond dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijn eed aan Izak; Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Hebr. 6:13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; |
74 ἀφόβως, ἐκ χειρὸς τῶν ἐχθρῶν ἡμῶν ῥυσθέντας, λατρεύειν αὐτῷ | | 74 kDat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, k Hebr. 9:14. k Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
75 ἐν ὁσιότητι καὶ δικαιοσύνῃ ἐνώπιον αὐτοῦ πάσας τὰς ἡμέρας τῆς ζωῆς ἡμῶν. | | 75 lIn heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. l 1 Petr. 1:15. l 1 Petr. 1:15 Maar gelijk Hij Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gij zelven heilig in al uw wandel; |
76 καὶ σύ, παιδίον, προφήτης ὑψίστου κληθήσῃ· προπορεύσῃ γὰρ πρὸ προσώπου Κυρίου ἑτοιμάσαι ὁδοὺς αὐτοῦ· | | 76 mEn gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren vooruitgaan, om Zijn wegen te bereiden; m vers 17. Mal. 4:5. m vers 17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. |
77 τοῦ δοῦναι γνῶσιν σωτηρίας τῷ λαῷ αὐτοῦ ἐν ἀφέσει ἁμαρτιῶν αὐτῶν, | | 77 nOm Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden, n Luk. 3:3. n Luk. 3:3 En hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden; |
78 διὰ σπλάγχνα ἐλέους Θεοῦ ἡμῶν, ἐν οἷς ἐπεσκέψατο ἡμᾶς ἀνατολὴ ἐξ ὕψους, | | 78 Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de oOpgang uit de hoogte; o Mal. 4:2. o Mal. 4:2 Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren. |
79 ἐπιφᾶναι τοῖς ἐν σκότει καὶ σκιᾷ θανάτου καθημένοις, τοῦ κατευθῦναι τοὺς πόδας ἡμῶν εἰς ὁδὸν εἰρήνης. | | 79 pOm te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes. p Jes. 9:1; 42:7; 43:8; 49:9; 60:1. p Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. Jes. 43:8 Breng voort het blinde volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben. Jes. 49:9 Om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in duisternis zijn: Komt tevoorschijn. Zij zullen op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen. Jes. 60:1 MAAK u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op. |
80 Τὸ δὲ παιδίον ηὔξανε καὶ ἐκραταιοῦτο πνεύματι, καὶ ἦν ἐν ταῖς ἐρήμοις ἕως ἡμέρας ἀναδείξεως αὐτοῦ πρὸς τὸν Ἰσραήλ. | | 80 qEn het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël. q Luk. 2:40. q Luk. 2:40 En het Kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. |