Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De intocht in Jeruzalem |
1 Καὶ ὅτε ἐγγίζουσιν εἰς Ἱερουσαλήμ, εἰς Βηθφαγὴ καὶ Βηθανίαν, πρὸς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν, ἀποστέλλει δύο τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, | | 1 ENa toen zij Jeruzalem genaakten, te Bethfagé en Bethanië aan den Olijfberg, zond Hij twee van Zijn discipelen uit, a Matth. 21:1. Luk. 19:29. a Matth. 21:1 EN als zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: Luk. 19:29 En het geschiedde als Hij nabij Bethfagé en Bethanië gekomen was, aan den berg genaamd den Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond, |
2 καὶ λέγει αὐτοῖς, Ὑπάγετε εἰς τὴν κώμην τὴν κατέναντι ὑμῶν· καὶ εὐθέως εἰσπορευόμενοι εἰς αὐτὴν εὑρήσετε πῶλον δεδεμένον, ἐφ’ ὃν οὐδεὶς ἀνθρώπων κεκάθικε· λύσαντες αὐτὸν ἀγάγετε. | | 2 En zeide tot hen: Gaat heen in het vlek dat tegen u over is; en terstond als gij in hetzelve komt, zult gij vinden een veulen gebonden, op hetwelk geen mens gezeten heeft; ontbindt het en brengt het. |
3 καὶ ἐάν τις ὑμῖν εἴπῃ, Τί ποιεῖτε τοῦτο; εἴπατε ὅτι Ὁ Κύριος αὐτοῦ χρείαν ἔχει· καὶ εὐθέως αὐτὸν ἀποστελεῖ ὧδε. | | 3 En indien iemand tot u zegt: Waarom doet gij dat? zo zegt dat de Heere hetzelve van node heeft, en hij zal het terstond herwaarts zenden. |
4 ἀπῆλθον δὲ καὶ εὗρον τὸν πῶλον δεδεμένον πρὸς τὴν θύραν ἔξω ἐπὶ τοῦ ἀμφόδου, καὶ λύουσιν αὐτόν. | | 4 En zij gingen heen en vonden het veulen gebonden bij de deur, buiten aan de wegscheiding, en zij ontbonden hetzelve. |
5 καί τινες τῶν ἐκεῖ ἑστηκότων ἔλεγον αὐτοῖς, Τί ποιεῖτε λύοντες τὸν πῶλον; | | 5 En sommigen van degenen die aldaar stonden, zeiden tot hen: Wat doet gij, dat gij het veulen ontbindt? |
6 οἱ δὲ εἶπον αὐτοῖς καθὼς ἐνετείλατο ὁ Ἰησοῦς· καὶ ἀφῆκαν αὐτούς. | | 6 Doch zij zeiden tot hen gelijk Jezus bevolen had; en zij lieten hen gaan. |
7 καὶ ἤγαγον τὸν πῶλον πρὸς τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἐπέβαλον αὐτῷ τὰ ἱμάτια αὐτῶν, καὶ ἐκάθισεν ἐπ’ αὐτῷ. | | 7 En zij brachten bhet veulen tot Jezus en wierpen chun klederen daarop; en Hij zat op hetzelve. b Joh. 12:14. c 2 Kon. 9:13. b Joh. 12:14 En Jezus vond een jongen ezel en zat daarop, gelijk geschreven is: c 2 Kon. 9:13 Toen haastten zij zich en een iegelijk nam zijn kleed en legde het onder hem op den hoogsten trap; en zij bliezen met de bazuin en zeiden: Jehu is koning geworden. |
8 πολλοὶ δὲ τὰ ἱμάτια αὐτῶν ἔστρωσαν εἰς τὴν ὁδόν· ἄλλοι δὲ στοιβάδας ἔκοπτον ἐκ τῶν δένδρων, καὶ ἐστρώννυον εἰς τὴν ὁδόν. | | 8 En velen spreidden hun klederen op den weg, en anderen hieuwen meien van de bomen en spreidden ze op den weg. |
9 καὶ οἱ προάγοντες καὶ οἱ ἀκολουθοῦντες ἔκραζον, λέγοντες, Ὡσαννά· εὐλογημένος ὁ ἐρχόμενος ἐν ὀνόματι Κυρίου· | | 9 En die voorgingen en die volgden riepen, zeggende: Hosanna! dGezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! d Ps. 118:26. d Ps. 118:26 Gezegend zij hij die daar komt in den Naam des HEEREN; wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. |
10 εὐλογημένη ἡ ἐρχομένη βασιλεία ἐν ὀνόματι Κυρίου τοῦ πατρὸς ἡμῶν Δαβίδ· Ὡσαννὰ ἐν τοῖς ὑψίστοις. | | 10 Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! |
11 Καὶ εἰσῆλθεν εἰς Ἱεροσόλυμα ὁ Ἰησοῦς, καὶ εἰς τὸ ἱερόν· καὶ περιβλεψάμενος πάντα, ὀψίας ἤδη οὔσης τῆς ὥρας, ἐξῆλθεν εἰς Βηθανίαν μετὰ τῶν δώδεκα. | | 11 eEn Jezus kwam binnen Jeruzalem en in den tempel; en als Hij alles rondom bezien had, en het nu avondstond was, ging Hij uit naar Bethanië met de twaalve. e Matth. 21:12, 14. Luk. 19:45. Joh. 2:14. e Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. Matth. 21:14 En er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in den tempel, en Hij genas dezelve. Luk. 19:45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten, Joh. 2:14 En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
| | De vijgenboom vervloekt |
12 Καὶ τῇ ἐπαύριον ἐξελθόντων αὐτῶν ἀπὸ Βηθανίας, ἐπείνασε. | | 12 fEn des anderen daags, als zij uit Bethanië gingen, hongerde Hem. f Matth. 21:18. f Matth. 21:18 En des morgens vroeg, als Hij wederkeerde naar de stad, hongerde Hem. |
13 καὶ ἰδὼν συκῆν μακρόθεν, ἔχουσαν φύλλα, ἦλθεν εἰ ἄρα εὑρήσει τι ἐν αὐτῇ· καὶ ἐλθὼν ἐπ’ αὐτήν, οὐδὲν εὗρεν εἰ μὴ φύλλα· οὐ γὰρ ἦν καιρὸς σύκων. | | 13 En ziende van verre een vijgenboom die bladeren had, ging Hij om te zien of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij gekomen zijnde, vond Hij niets dan bladeren; want het was de tijd der vijgen niet. |
14 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῇ, Μηκέτι ἐκ σοῦ εἰς τὸν αἰῶνα *μηδεὶς καρπὸν φάγοι. καὶ ἤκουον οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. * μηδεὶς St, B-edd, Sc, M | οὐδεὶς B-edd, Elz | | 14 En Jezus antwoordende zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid. En Zijn discipelen hoorden het. |
| | De tempelreiniging |
15 Καὶ ἔρχονται εἰς Ἱεροσόλυμα· καὶ εἰσελθὼν ὁ Ἰησοῦς εἰς τὸ ἱερὸν ἤρξατο ἐκβάλλειν τοὺς πωλοῦντας καὶ ἀγοράζοντας ἐν τῷ ἱερῷ· καὶ τὰς τραπέζας τῶν κολλυβιστῶν, καὶ τὰς καθέδρας τῶν πωλούντων τὰς περιστερὰς κατέστρεψε· | | 15 En zij kwamen te Jeruzalem; gen Jezus in den tempel gegaan zijnde, begon degenen die in den tempel verkochten en kochten, uit te drijven; en de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten, keerde Hij om; g Matth. 21:12. Luk. 19:45. Joh. 2:14. g Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. Luk. 19:45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten, Joh. 2:14 En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
16 καὶ οὐκ ἤφιεν ἵνα τις διενέγκῃ σκεῦος διὰ τοῦ ἱεροῦ. | | 16 En liet niet toe dat iemand enig vat door den tempel droeg. |
17 καὶ ἐδίδασκε, λέγων αὐτοῖς, Οὐ γέγραπται ὅτι Ὁ οἶκός μου οἶκος προσευχῆς κληθήσεται πᾶσι τοῖς ἔθνεσιν; ὑμεῖς δὲ ἐποιήσατε αὐτὸν σπήλαιον λῃστῶν. | | 17 hEn Hij leerde, zeggende tot hen: Is er niet geschreven: iMijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden allen volken? kMaar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. h Matth. 21:13. Luk. 19:46. i 1 Kon. 8:29. Jes. 56:7. k Jer. 7:11. h Matth. 21:13 En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt. Luk. 19:46 Zeggende tot hen: Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. i 1 Kon. 8:29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. Jes. 56:7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. k Jer. 7:11 Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een spelonk der moordenaars? Zie, Ik heb het ook gezien, spreekt de HEERE. |
18 καὶ ἤκουσαν οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ ἀρχιερεῖς, καὶ ἐζήτουν πῶς αὐτὸν ἀπολέσουσιν· ἐφοβοῦντο γὰρ αὐτόν, ὅτι πᾶς ὁ ὄχλος ἐξεπλήσσετο ἐπὶ τῇ διδαχῇ αὐτοῦ. | | 18 En de schriftgeleerden en overpriesters hoorden dat, en lzochten hoe zij Hem doden zouden; want zij vreesden Hem, omdat de ganse schare ontzet was over Zijn leer. l Joh. 7:19. l Joh. 7:19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? |
19 Καὶ ὅτε ὀψὲ ἐγένετο, ἐξεπορεύετο ἔξω τῆς πόλεως. | | 19 En als het nu laat geworden was, ging Hij uit buiten de stad. |
| | De vijgenboom verdord |
20 Καὶ πρωῒ παραπορευόμενοι, εἶδον τὴν συκῆν ἐξηραμμένην ἐκ ῥιζῶν. | | 20 En des morgens vroeg voorbijgaande, zagen zij dat de vijgenboom verdord was van de wortels af. |
21 καὶ ἀναμνησθεὶς ὁ Πέτρος λέγει αὐτῷ, Ῥαββί, ἴδε, ἡ συκῆ ἣν κατηράσω ἐξήρανται. | | 21 En Petrus zulks indachtig geworden zijnde, zeide tot Hem: Rabbi, zie, de vijgenboom dien Gij vervloekt hebt, is verdord. |
22 καὶ ἀποκριθεὶς Ἰησοῦς λέγει αὐτοῖς, Ἔχετε πίστιν Θεοῦ. | | 22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Hebt geloof op God. |
23 ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν ὅτι ὃς ἂν εἴπῃ τῷ ὄρει τούτῳ, Ἄρθητι, καὶ βλήθητι εἰς τὴν θάλασσαν, καὶ μὴ διακριθῇ ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, ἀλλὰ πιστεύσῃ ὅτι ἃ λέγει γίνεται· ἔσται αὐτῷ ὃ ἐὰν εἴπῃ. | | 23 mWant voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. m Matth. 17:20; 21:21. Luk. 17:6. m Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Luk. 17:6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. |
24 διὰ τοῦτο λέγω ὑμῖν, Πάντα ὅσα ἂν προσευχόμενοι αἰτεῖσθε, πιστεύετε ὅτι λαμβάνετε, καὶ ἔσται ὑμῖν. | | 24 Daarom zeg Ik u: nAlle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. n Jer. 29:12. Matth. 7:7. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 15:7; 16:24. Jak. 1:5, 6. 1 Joh. 3:22; 5:14. n Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 15:7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Jak. 1:6 Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
25 καὶ ὅταν στήκητε προσευχόμενοι, ἀφίετε εἴ τι ἔχετε κατά τινος· ἵνα καὶ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς ἀφῇ ὑμῖν τὰ παραπτώματα ὑμῶν. | | 25 En wanneer gij staat om te bidden, overgeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. o Matth. 6:14. Kol. 3:13. o Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
26 εἰ δὲ ὑμεῖς οὐκ ἀφίετε, οὐδὲ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς ἀφήσει τὰ παραπτώματα ὑμῶν. | | 26 pMaar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven. p Matth. 18:35. p Matth. 18:35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. |
| | De vraag naar Jezus’ bevoegdheid |
27 Καὶ ἔρχονται πάλιν εἰς Ἱεροσόλυμα· καὶ ἐν τῷ ἱερῷ περιπατοῦντος αὐτοῦ, ἔρχονται πρὸς αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι, | | 27 qEn zij kwamen wederom te Jeruzalem. En als Hij in den tempel wandelde, kwamen tot Hem de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen; q Matth. 21:23. Luk. 20:1. q Matth. 21:23 En als Hij in den tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven? Luk. 20:1 EN het geschiedde in een van die dagen, als Hij in den tempel het volk leerde en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters en schriftgeleerden met de ouderlingen daarover kwamen, |
28 καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Ἐν ποίᾳ ἐξουσίᾳ ταῦτα ποιεῖς; καὶ τίς σοι τὴν ἐξουσίαν ταύτην ἔδωκεν ἵνα ταῦτα ποιῇς; | | 28 En zeiden tot Hem: rDoor wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven, dat Gij deze dingen doen zoudt? r Ex. 2:14. Hand. 4:7; 7:27. r Ex. 2:14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden. Hand. 4:7 En als zij hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat kracht of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan? Hand. 7:27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? |
29 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Ἐπερωτήσω ὑμᾶς κἀγὼ ἕνα λόγον, καὶ ἀποκρίθητέ μοι, καὶ ἐρῶ ὑμῖν ἐν ποίᾳ ἐξουσίᾳ ταῦτα ποιῶ. | | 29 Maar Jezus antwoordende zeide tot hen: Ik zal u ook één woord vragen; antwoordt Mij ook, en zo zal Ik u zeggen door wat macht Ik deze dingen doe. |
30 τὸ βάπτισμα Ἰωάννου ἐξ οὐρανοῦ ἦν, ἢ ἐξ ἀνθρώπων; ἀποκρίθητέ μοι. | | 30 De doop van Johannes, was die uit den hemel of uit de mensen? Antwoordt Mij. |
31 καὶ ἐλογίζοντο πρὸς ἑαυτούς, λέγοντες, Ἐὰν εἴπωμεν, Ἐξ οὐρανοῦ, ἐρεῖ, Διατί οὖν οὐκ ἐπιστεύσατε αὐτῷ; | | 31 En zij overlegden onder elkander, zeggende: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? |
32 ἀλλ’ ἐὰν εἴπωμεν, Ἐξ ἀνθρώπων, ἐφοβοῦντο τὸν λαόν· ἅπαντες γὰρ εἶχον τὸν Ἰωάννην, ὅτι ὄντως προφήτης ἦν. | | 32 Maar indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij het volk. sWant zij hielden allen van Johannes dat hij waarlijk een profeet was. s Matth. 14:5. Mark. 6:20. s Matth. 14:5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet. Mark. 6:20 Want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en hoorde hem gaarne. |
33 καὶ ἀποκριθέντες λέγουσι τῷ Ἰησοῦ, Οὐκ οἴδαμεν. καὶ ὁ Ἰησοῦς ἀποκριθεὶς λέγει αὐτοῖς, Οὐδὲ ἐγὼ λέγω ὑμῖν ἐν ποίᾳ ἐξουσίᾳ ταῦτα ποιῶ. | | 33 En antwoordende zeiden zij tot Jezus: Wij weten het niet. En Jezus antwoordende zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet door wat macht Ik deze dingen doe. |