Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus in de woestijn veertig dagen gevast hebbende, wordt van den duivel verzocht. 11 Daarna van de engelen gediend. 12 Verlatende Nazareth, gaat wonen te Kapernaüm. 17 Begint te prediken. 18 Beroept Petrus en Andreas. 21 Jakobus en Johannes, welke alles verlatende, Hem volgen. 23 Doorwandelende Galilea, leert in de synagogen en geneest allerlei krankheden. |
| | De verzoeking in de woestijn |
1 Τότε ὁ Ἰησοῦς ἀνήχθη εἰς τὴν ἔρημον ὑπὸ τοῦ Πνεύματος, πειρασθῆναι ὑπὸ τοῦ διαβόλου. | | 1 TOEN1 awerd Jezus 2van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den 3duivel. |
| 1 Terstond nadat Hij gedoopt was, Mark. 1:12. |
| Mark. 1:12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn. |
| a Mark. 1:12. Luk. 4:1. |
| Mark. 1:12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn. Luk. 4:1 EN Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn, |
| 2 Dat is, door de drijving des Heiligen Geestes, Die op Hem nedergedaald was. Zie Luk. 4:1. Of: van dien Geest. |
| Luk. 4:1 EN Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn, |
| 3 Dit woord komt van het Griekse diabolos, hetwelk een lasteraar en vals beschuldiger is te zeggen. Zie Openb. 12:9, 10. |
| Openb. 12:9 En de grote draak is geworpen, namelijk
de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen. Openb. 12:10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. |
| | |
2 καὶ νηστεύσας ἡμέρας τεσσαράκοντα καὶ νύκτας τεσσαράκοντα, ὕστερον ἐπείνασε. | | 2 En als Hij veertig dagen en veertig nachten 4gevast had, hongerde Hem ten laatste. |
| 4 Dit is een wonderbaar vasten geweest zonder eten en drinken, gelijk ook geweest is het vasten van Mozes, Ex. 34:28, en van Elia, 1 Kon. 19:8, hetwelk daarom van ons, als ook de andere wonderen van Christus, niet kan nagevolgd worden. |
| Ex. 34:28 En hij was aldaar met den HEERE veertig dagen en veertig nachten; hij at geen brood en hij dronk geen water; en Hij schreef op de tafelen de woorden des verbonds, de tien
woorden. 1 Kon. 19:8 Zo stond hij op, en at en dronk; en hij ging door de kracht derzelver spijze veertig dagen en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. |
| | |
3 καὶ προσελθὼν αὐτῷ ὁ πειράζων εἶπεν, Εἰ Υἱὸς εἶ τοῦ Θεοῦ, εἰπὲ ἵνα οἱ λίθοι οὗτοι ἄρτοι γένωνται. | | 3 En de 5verzoeker tot Hem gekomen zijnde, zeide: Indien Gij 6Gods Zoon zijt, zeg dat deze stenen broden worden. |
| 5 Zo wordt de duivel genaamd omdat hij de mensen zoekt te brengen tot zonden en afval. Zie Genesis 3. |
| Genesis 3 DE slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs? |
| 6 Namelijk gelijk de vorige stem in Uw doop betuigde. |
| | |
4 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπε, Γέγραπται, Οὐκ ἐπ’ ἄρτῳ μόνῳ ζήσεται ἄνθρωπος, ἀλλ’ ἐπὶ παντὶ ῥήματι ἐκπορευομένῳ διὰ στόματος Θεοῦ. | | 4 Doch Hij antwoordende zeide: Er is geschreven: bDe mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle 7woord dat door den mond Gods uitgaat. |
| b Deut. 8:3. |
| Deut. 8:3 En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekendmaakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des HEEREN mond uitgaat. |
| 7 Dat is, van alle dingen die God belieft kracht te geven en te gebruiken tot voedsel en versterking der mensen. |
| | |
5 τότε παραλαμβάνει αὐτὸν ὁ διάβολος εἰς τὴν ἁγίαν πόλιν, καὶ ἵστησιν αὐτὸν ἐπὶ τὸ πτερύγιον τοῦ ἱεροῦ, | | 5 Toen nam Hem de duivel mede naar de 8heilige stad en stelde Hem op de 9tinne des tempels, |
| 8 Dat is, Jeruzalem; zo wordt zij genaamd omdat God aldaar Zijn dienst en heiligdom geplant had. |
| 9 Gr. vlerk of vleugel. Zo wordt genaamd een opgaande kant, die als een leuning of balie rondom het platte dak des tempels gemaakt was, om te verhinderen dat iemand lichtelijk zou afvallen. Zie Deut. 22:8. |
| Deut. 22:8 Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand vallende, daarvan afviel. |
| | |
6 καὶ λέγει αὐτῷ, Εἰ Υἱὸς εἶ τοῦ Θεοῦ, βάλε σεαυτὸν κάτω· γέγραπται γὰρ ὅτι Τοῖς ἀγγέλοις αὐτοῦ ἐντελεῖται περὶ σοῦ, καὶ ἐπὶ χειρῶν ἀροῦσί σε, μήποτε προσκόψῃς πρὸς λίθον τὸν πόδα σοῦ. | | 6 En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, cdat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen *zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. |
| c Ps. 91:11, 12. |
| Ps. 91:11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. Ps. 91:12 Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot. |
| * Hier laat de verzoeker uit de woorden op al uw wegen. Zie de aant. op Ps. 91:11. |
| Ps. 91:11 (kt.) Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. |
| | |
7 ἔφη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Πάλιν γέγραπται, Οὐκ ἐκπειράσεις Κύριον τὸν Θεόν σου. | | 7 Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: dGij zult den Heere uw God niet verzoeken. |
| d Deut. 6:16. |
| Deut. 6:16 Gij zult den HEERE uw God niet verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Massa. |
| | |
8 πάλιν παραλαμβάνει αὐτὸν ὁ διάβολος εἰς ὄρος ὑψηλὸν λίαν, καὶ δείκνυσιν αὐτῷ πάσας τὰς βασιλείας τοῦ κόσμου καὶ τὴν δόξαν αὐτῶν, | | 8 Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en 10toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, |
| 10 Namelijk óf in enig schijnsel, óf ook de gewesten derzelve aanwijzende, en met woorden hun heerlijkheid verhalende. |
| | |
9 καὶ λέγει αὐτῷ, Ταῦτα πάντα σοι δώσω, ἐὰν πεσὼν προσκυνήσῃς μοι. | | 9 En zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij nedervallende mij zult aanbidden. |
10 τότε λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ὕπαγε, Σατανᾶ· γέγραπται γάρ, Κύριον τὸν Θεόν σου προσκυνήσεις, καὶ αὐτῷ μόνῳ λατρεύσεις. | | 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, 11satan; want er staat geschreven: eDen Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. |
| 11 Dat is, tegenstrijder, wederpartij of hater. Zo wordt de duivel genaamd omdat hij der mensen vijand is. Zie 1 Petr. 5:8. |
| 1 Petr. 5:8 Zijt nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; |
| e Deut. 6:13; 10:20. |
| Deut. 6:13 Gij zult den HEERE uw God vrezen en Hem dienen, en gij zult bij Zijn Naam zweren. Deut. 10:20 Den HEERE uw God zult gij vrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen en bij Zijn Naam zweren. |
| | |
11 τότε ἀφίησιν αὐτὸν ὁ διάβολος· καὶ ἰδού, ἄγγελοι προσῆλθον καὶ διηκόνουν αὐτῷ. | | 11 Toen liet de duivel van Hem af; en zie, de 12engelen zijn toegekomen en dienden Hem. |
| 12 Dat is, zendboden. Zo worden de goede geesten genaamd, omdat zij van God uitgezonden worden om Zijn bevelen uit te richten. Zie Ps. 103:20. Hebr. 1:14. |
| Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
| | Het begin van Jezus’ prediking |
12 Ἀκούσας δὲ ὁ Ἰησοῦς ὅτι Ἰωάννης παρεδόθη, ἀνεχώρησεν εἰς τὴν Γαλιλαίαν· | | 12 Als nu Jezus gehoord had dat fJohannes 13overgeleverd was, is Hij wedergekeerd gnaar Galiléa; |
| f Mark. 1:14. Luk. 4:14. |
| Mark. 1:14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods, Luk. 4:14 En Jezus keerde weder door de kracht des Geestes naar Galiléa; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land. |
| 13 Namelijk in de gevangenis. Zie Mattheüs 14. |
| Mattheüs 14 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; |
| g Luk. 4:16, 31. Joh. 4:43. |
| Luk. 4:16 En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen. Luk. 4:31 En Hij kwam af te Kapérnaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatdagen. Joh. 4:43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. |
| | |
13 καὶ καταλιπὼν τὴν Ναζαρέθ, ἐλθὼν κατῴκησεν εἰς Καπερναοὺμ τὴν παραθαλασσίαν, ἐν ὁρίοις Ζαβουλὼν καὶ Νεφθαλείμ· | | 13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; |
14 ἵνα πληρωθῇ τὸ ῥηθὲν διὰ Ἠσαΐου τοῦ προφήτου, λέγοντος, | | 14 Opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: |
15 Γῆ Ζαβουλὼν καὶ γῆ Νεφθαλείμ, ὁδὸν θαλάσσης, πέραν τοῦ Ἰορδάνου, Γαλιλαία τῶν ἐθνῶν, | | 15 hHet land Zebulon en het land Naftali, aan den weg der zee, 14over de Jordaan, Galiléa der 15volken: |
| h Jes. 8:23; 9:1. |
| Jes. 8:23 Maar het land dat beangstigd was, zal niet gans verduisterd worden; gelijk als Hij het in den eersten tijd verachtelijk gemaakt heeft naar het land van Zebulon aan, en naar het land van Naftali aan, alzo heeft Hij het in het laatste heerlijk gemaakt naar den weg zeewaarts aan, gelegen
over de Jordaan, aan Galiléa der heidenen. Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. |
| 14 Anders: omtrent, of nevens. |
| 15 Of: der heidenen. Want het Griekse woord betekent beide en wordt ook van het Joodse volk gebruikt, Luk. 7:5. En dit deel van Galilea wordt zo genaamd, óf omdat het zeer volkrijk was, Deut. 33:23, óf omdat het grensde aan de palen van Tyrus en Sidon, die heidense steden waren. |
| Luk. 7:5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd. Deut. 33:23 En van Naftali zeide hij: O Naftali, zijt verzadigd van de goedgunstigheid en vol van den zegen des HEEREN; bezit erfelijk het westen en het zuiden. |
| | |
16 ὁ λαὸς ὁ καθήμενος ἐν σκότει εἶδε φῶς μέγα, καὶ τοῖς καθημένοις ἐν χώρᾳ καὶ σκιᾷ θανάτου, φῶς ἀνέτειλεν αὐτοῖς. | | 16 Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en dengenen die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan. |
17 Ἀπὸ τότε ἤρξατο ὁ Ἰησοῦς κηρύσσειν καὶ λέγειν, Μετανοεῖτε· ἤγγικε γὰρ ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. | | 17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: iBekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. |
| i Mark. 1:15. |
| Mark. 1:15 En zeggende: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods nabijgekomen; bekeert u en gelooft het Evangelie. |
| | De eerste discipelen |
18 Περιπατῶν δὲ ὁ Ἰησοῦς παρὰ τὴν θάλασσαν τῆς Γαλιλαίας εἶδε δύο ἀδελφούς, Σίμωνα τὸν λεγόμενον Πέτρον, καὶ Ἀνδρέαν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, βάλλοντας ἀμφίβληστρον εἰς τὴν θάλασσαν (ἦσαν γὰρ ἁλιεῖς). | | 18 kEn Jezus wandelende aan de 16Zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het 17net in de zee werpende (want zij waren vissers). |
| k Mark. 1:16. |
| Mark. 1:16 En wandelende bij de Galilese Zee, zag Hij Simon en Andréas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers). |
| 16 Deze zee was een groot binnenlands meer. Want de Hebreeën noemen alle grote vergaderingen van wateren zeeën. Wordt anders ook genaamd de Zee van Gennesaret en de Zee van Tiberias, omdat deze plaatsen aan deze zee gelegen waren. |
| 17 Gr. werpnet. |
| | |
19 καὶ λέγει αὐτοῖς, Δεῦτε ὀπίσω μου, καὶ ποιήσω ὑμᾶς ἁλιεῖς ἀνθρώπων. | | 19 En Hij zeide tot hen: 18Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken. |
| 18 Of: Komt herwaarts achter Mij. Joh. 1:35 wordt gezegd, dat zij al voor de gevangenis van Johannes tot Christus zijn gekomen, doch als discipelen; maar hier worden zij geroepen tot apostelen. |
| Joh. 1:35 Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen. |
| | |
20 οἱ δὲ εὐθέως ἀφέντες τὰ δίκτυα ἠκολούθησαν αὐτῷ. | | 20 Zij dan terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd. |
21 καὶ προβὰς ἐκεῖθεν, εἶδεν ἄλλους δύο ἀδελφούς, Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ζεβεδαίου καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, ἐν τῷ πλοίῳ μετὰ Ζεβεδαίου τοῦ πατρὸς αὐτῶν, καταρτίζοντας τὰ δίκτυα αὐτῶν· καὶ ἐκάλεσεν αὐτούς. | | 21 En Hij vandaar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedéüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen. |
22 οἱ δὲ εὐθέως ἀφέντες τὸ πλοῖον καὶ τὸν πατέρα αὐτῶν ἠκολούθησαν αὐτῷ. | | 22 Zij dan terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd. |
| | De toeloop der schare |
23 Καὶ περιῆγεν ὅλην τὴν Γαλιλαίαν ὁ Ἰησοῦς, διδάσκων ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν, καὶ κηρύσσων τὸ εὐαγγέλιον τῆς βασιλείας, καὶ θεραπεύων πᾶσαν νόσον καὶ πᾶσαν μαλακίαν ἐν τῷ λαῷ. | | 23 En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun 19synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende 20alle ziekte en alle kwaal onder het volk. |
| 19 Dit waren plaatsen of gebouwen, in dewelke in alle steden de vergaderingen der Joden werden gehouden en de wet van Mozes op alle sabbatten voorgelezen en verklaard. Zie Hand. 15:21. |
| Hand. 15:21 Want Mozes heeft er van oude tijden in elke stad die hem prediken, en hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen. |
| 20 Dat is, allerlei kwaal of zwakheid, wekelijkheid. |
| | |
24 καὶ ἀπῆλθεν ἡ ἀκοὴ αὐτοῦ εἰς ὅλην τὴν Συρίαν· καὶ προσήνεγκαν αὐτῷ πάντας τοὺς κακῶς ἔχοντας, ποικίλαις νόσοις καὶ βασάνοις συνεχομένους, καὶ δαιμονιζομένους, καὶ σεληνιαζομένους, καὶ παραλυτικούς· καὶ ἐθεράπευσεν αὐτούς. | | 24 En Zijn gerucht ging vandaar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en 21pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en 22maanzieken en 23geraakten; en Hij genas dezelve. |
| 21 Dat is, zodanige ziekten die den mensen groten weedom aandoen en gelijk als pijnigen. |
| 22 Dezen schijnen te zijn degenen die de vallende ziekte hebben, gelijk nader blijkt uit Matth. 17:15. |
| Matth. 17:15 Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is maanziek en is in zwaar lijden; want menigmaal valt hij in het vuur en menigmaal in het water. |
| 23 Of: lammen, beroerden. |
| | |
25 καὶ ἠκολούθησαν αὐτῷ ὄχλοι πολλοὶ ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας καὶ Δεκαπόλεως καὶ Ἱεροσολύμων καὶ Ἰουδαίας καὶ πέραν τοῦ Ἰορδάνου. | | 25 En vele 24scharen volgden Hem na, van Galiléa en van 25Dekápolis en van Jeruzalem en van Judéa en van over de Jordaan. |
| 24 Dat is, hopen of menigten van volk, waarvan komt heirschaar, vierschaar, enz. |
| 25 Was een land, alzo in het Grieks genaamd, omdat er tien steden in gelegen waren. Zie Plinius, boek 5, hfdst. 18. |