Statenvertaling.nl

sample header image

Jozua 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jozua 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Een kort verhaal of register van de koningen en hun rijken, die van de Israëlieten zijn verslagen, opdat zij derzelver land erfelijk zouden bezitten, eerst ten tijde van Mozes aan gene zijde van de Jordaan, vs. 1, enz. Daarna door Jozua op deze zijde van de Jordaan, 7. Zijnde tezamen een en dertig koningen, 24.
 
De verslagen koningen
1 DIT nu zijn de koningen des lands, die de kinderen Israëls geslagen hebben en hun land erfelijk bezaten aan gene zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; van de beek Arnon af tot den berg Hermon, en het ganse vlakke veld tegen het oosten:
2 Sihon, de koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; die van Aroër af heerste, welke aan den 1oever der beek Arnon is, aen over het midden der beek en de helft van Gilead, en tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons,1 Hebr. lip.
a Deut. 3:8, 16. verwijsteksten
3 En over het vlakke veld tot aan de Zee 2Cinnerôth tegen het oosten en tot aan 3de zee des vlakken velds, de Zoutzee, tegen het oosten, den weg naar 4Beth-Jesimôth, en van het zuiden beneden 5Asdoth-Pisga.2 Zie Deut. 3:17. Joz. 11:2. verwijsteksten
3 Aldus wordt genoemd de Dode Zee, dat is, de Zoutzee, en de poel van Sodom, en de poel Asphaltites.
4 Dat is, gelegen in de landpale der Moabieten, Ez. 25:9. verwijsteksten
5 Dat is, afloop des heuvels; het is een deel van den berg Abarim.
4 bDaartoe de landpale van Og, den koning van Basan, die van het overblijfsel der 6reuzen was, wonende te Astharôth en te Edréï,b Deut. 1:4. verwijsteksten
6 Hebr. refaïm.
5 En heerste over den berg Hermon, en over Salcha en over geheel Basan tot aan de landpale 7der Gesurieten en der Maächatieten, en de helft van Gilead, de landpale van Sihon, den koning van Hesbon.7 Dezen woonden in het land Basan aan de uiterste palen deszelven lands; hetwelk 2 Sam. 15:8 van Absalom genoemd wordt Gesur in Syrië, omdat het omtrent de stad en het land van Damascus lag. Gesur was een koninklijke stad. De dochter van Thalmai, den koning te Gesur, was Davids huisvrouw en de moeder van Absalom, 2 Sam. 3:3, tot denwelken ook Absalom gevlucht is, als hij zijn broeder Amnon had omgebracht, 2 Sam. 13:37. Het land der Gesurieten is wel den halven stam van Manasse ten deel gevallen, maar zij hebben deszelfs inwoners niet verdreven, Joz. 13:13. verwijsteksten
6 Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen Israëls sloegen hen, cen Mozes, de knecht des HEEREN, gaf den Rubenieten en den Gadieten en den halven stam van Manasse dat land tot een erfelijke bezitting.c Num. 21:24; 32:33. verwijsteksten
7 Dit nu zijn de koningen des lands, die Jozua sloeg en de kinderen Israëls daan deze zijde van de Jordaan tegen het westen, van Baäl-Gad af in het dal van Libanon en tot 8aan den kalen berg, die naar Seïr opgaat; en Jozua gaf het den stammen Israëls tot een erfelijke bezitting, 9naar hun afdelingen.d Joz. 10:40. verwijsteksten
8 Zie Joz. 11:17. verwijsteksten
9 Dat is, aan een iegelijk zijn deel.
8 Wat op het gebergte en in de laagte en in het vlakke veld en in de aflopingen der wateren en in de woestijn en tegen het zuiden was: de Hethieten, de Amorieten en Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten.
9 De koning van Jericho, één; de koning van Ai, die terzijde van Bethel is, één;
10 De koning van Jeruzalem, één; de koning van Hebron, één;
11 De koning van Jarmuth, één; de koning van Lachis, één;
12 De koning van Eglon, één; de koning van Gezer, één;
13 De koning van Debir, één; de koning van Geder, één;
14 De koning van 10Horma, één; de koning van Harad, één;10 Zie de aant. Richt. 1:17. verwijsteksten
15 De koning van Libna, één; de koning van 11Adullam, één;11 Dit was een stad in het land van Juda, van dewelke ook gesproken wordt 1 Kron. 11:15. Bij dezelve was een spelonk, waarin zich David heeft gehouden, vluchtende voor Saul, 1 Sam. 22:1, en daar heeft hij den 57sten psalm gemaakt. verwijsteksten
16 De koning van Makkéda, één; de koning van Bethel, één;
17 De koning van Tappûah, één; de koning van Hefer, één;
18 De koning van Afek, één; de koning van Lassaron, één;
19 De koning van Madon, één; de koning van Hazor, één;
20 De koning van Simron-Meron, één; de koning van Achsaf, één;
21 De koning van Tháänach, één; de koning van Megiddo, één;
22 De koning van Kedes, één; de koning van Jokneam, aan den Karmel, één;
23 De koning van Dor, 12te Nafath-Dor, één; 13de koning der heidenen te Gilgal, één;12 Zie Joz. 11:2. verwijsteksten
13 Of: de koning van Gojim.
24 De koning van Tirza, één. Al deze koningen zijn een en dertig.

Einde Jozua 12