Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 21 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Deuteronomium 21

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Wat men doen moest wanneer iemand in het veld verslagen gevonden en de doodslager onbekend was, vs. 1, enz. Hoe een Israëliet handelen moest met een heidense vrouw die in den krijg gevangen was, als hij die begeerde te trouwen, 10. Wet van het recht van den eerstgeboren zoon geenszins te bekorten, wanneer iemand twee vrouwen, en bij beide zonen mocht gewonnen hebben, 15. Wet van de straf eens wederspannigen zoons, 18. Wet van een die aan het hout was opgehangen, 22.
 
Verzoening van doodslag, door onbekenden gepleegd
1 WANNEER in het land hetwelk de HEERE uw God u geven zal om dat te erven, een verslagene zal gevonden worden, liggende in het veld, niet bekend zijnde wie hem geslagen heeft,
2 Zo zullen uw oudsten en uw rechters uitgaan, en zij zullen meten naar de steden die rondom den verslagene zijn.
3 De stad nu die de naaste zal zijn aan den verslagene, daar zullen de oudsten derzelver stad een jonge koe van de runderen nemen, met dewelke niet gearbeid is, die aan het juk niet getrokken heeft.
4 En de oudsten derzelver stad zullen de jonge koe afbrengen 1in een ruw dal, dat niet bearbeid noch bezaaid zal zijn; en zij zullen deze jonge koe aldaar in het dal den nek doorhouwen.
1 Deze omstandigheden dienden, naar sommiger gevoelen, om de gruwelijkheid van den doodslag enigszins af te beelden en de mensen daarvan af te schrikken.
 
5 Dan zullen de priesters, de kinderen van Levi, toetreden; want de HEERE uw God heeft hen verkoren om Hem te dienen en om 2in des HEEREN Naam te zegenen, en 3naar hun mond zal alle twist en alle plaag 4afgedaan worden.
2 Zie Deut. 10 op vers 8. verwijsteksten
3 Dat is, naar hunlieder woord, zeggen, uitspraak.
4 Hebr. zijn of worden.
 
6 En alle oudsten derzelver stad, die naast aan den verslagene zijn, zullen hun handen wassen over deze jonge koe die in dat dal de nek doorgehouwen is.
7 En zij zullen betuigen en zeggen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen 5hebben het niet gezien;
5 Dat is, hebben het niet zien vergieten.
 
8 6Wees Uw volk Israël genadig, dat Gij, o HEERE, verlost hebt, en 7leg geen onschuldig bloed in het midden van Uw volk Israël. En 8dat bloed zal voor hen verzoend zijn.
6 Hebr. Verzoen, of: Maak verzoening voor of over Uw volk.
7 Dat is, wil Uw ganse volk dezen doodslag van een onschuldige niet toerekenen of daarom straffen.
8 Dat is, aldus zullen zij van de schuld van dezen doodslag ontlast zijn, dat zij hun niet toegerekend wordt.
 
9 Alzo zult gij het onschuldig bloed uit het midden van u wegdoen; want gij zult doen wat recht is in de ogen des HEEREN.
 
De vrouw in krijgsgevangenschap
10 Wanneer gij zult uitgetogen zijn tot den strijd tegen uw vijanden, en de HEERE uw God hen zal gegeven hebben in uw hand, dat gij 9hun gevangenen gevankelijk wegvoert,
9 Hebr. zijn gevangenis, en zo in het volgende.
 
11 En gij onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij haar u ter vrouw neemt,
12 Zo zult gij haar 10binnen in uw huis brengen; en zij zal haar hoofd scheren en haar nagels 11besnijden.
10 Hebr. in het midden van uw huis, als Deut. 22:2. verwijsteksten
11 Hebr. maken, dat is, toemaken, bereiden. In dezen zin wordt het Hebreeuwse woord ook gevonden 2 Sam. 19:24. Al deze ceremoniën in dit en het volgende vers verhaald, als scheren van het hoofd, besnijden of reinigen van de nagels, het afleggen van de vorige heidense klederen, het bewenen van haar ouders, enz., waren een teken van de aflegging en verlating van het vorig heidens afgodisch wezen, aanneming der ware religie en inlijving in Gods volk. Vgl. Ps. 45:11. Sommigen, die menen dat deze dingen dienden om den man van dit huwelijk afkerig te maken, zetten het over: nagels laten groeien. verwijsteksten
 
13 En zij zal het 12kleed harer gevangenis van zich afleggen, en in uw huis zitten en haar vader en haar moeder 13een maand lang bewenen; en daarna zult gij tot haar ingaan en haar man zijn, en zij zal u ter vrouw zijn.
12 Het heidense kleed waarin zij gevangen was.
13 Hebr. een maand der dagen. Zie Gen. 29 op vers 14. Alzo een jaar der dagen, dat is, een vol jaar. Zie Gen. 41 op vers 1. verwijsteksten
 
14 En het zal geschieden, indien gij geen behagen in haar hebt, dat gij haar zult laten gaan naar haar 14begeerte, doch gij zult haar 15geenszins voor geld verkopen; gij zult met haar 16geen gewin drijven, daarom dat gij haar 17vernederd hebt.
14 Hebr. ziel.
15 Hebr. verkopende niet verkopen.
16 Vgl. Deut. 24:7. verwijsteksten
17 Of: geschonden, beslapen hebt.
 
Het eerstgeboorterecht
15 Wanneer een man twee vrouwen heeft, een beminde en 18een gehate, en de beminde en de gehate hem zonen zullen gebaard hebben, en de eerstgeboren zoon van de gehate zal zijn,
18 Dat is, die hij minder bemint dan de andere. Vgl. Gen. 29:31. verwijsteksten
 
16 Zo zal het geschieden ten dage als hij zijn zonen zal doen erven wat hij heeft, dat hij niet zal vermogen 19de eerstgeboorte te geven aan den zoon der beminde, 20voor het aangezicht van den zoon der gehate, die de eerstgeborene is.
19 Dat is, het recht der eerstgeboorte.
20 Dat is, hem in zijn tegenwoordigheid en als onder zijn ogen voorbijgaande, tot zijn beschaming en verkorting. Anders: voor zijn aangezicht, dat is, in zijn plaats.
 
17 Maar den eerstgeborene, den zoon der gehate, zal hij 21kennen, agevende hem het 22dubbele deel van alles wat bij hem zal worden gevonden; want hij is bhet beginsel zijner kracht, het 23recht der eerstgeboorte is zijne.
21 Dat is, hij zal metterdaad bewijzen dat hij hem houdt voor den eerstgeborene.
a 1 Kron. 5:1. verwijsteksten
22 Of: twee delen. Hebr. den mond van twee. Vgl. 2 Kon. 2:9. Zie de aant. aldaar. Insgelijks Zach. 13:8. verwijsteksten
b Gen. 49:3. verwijsteksten
23 Zie Gen. 25 op vers 31. verwijsteksten
 
De wederspannige zoon
18 Wanneer iemand een moedwilligen en wederspannigen zoon heeft, die de stem zijns vaders en de stem zijner moeder niet gehoorzaam is, en zij hem gekastijd zullen hebben, en hij naar hen niet horen zal,
19 Zo 24zullen zijn vader en zijn moeder hem grijpen, en zij zullen hem uitbrengen tot de oudsten 25zijner stad en tot de 26poort zijner plaats.
24 Anders: zullen mogen.
25 Waar de zoon woont.
26 Zie Gen. 22 op vers 17. verwijsteksten
 
20 En zij zullen zeggen tot de oudsten zijner stad: Deze onze zoon is afwijkende en wederspannig, hij is onze stem niet gehoorzaam; hij is een brasser en zuiper.
21 Dan zullen alle lieden zijner stad hem met stenen overwerpen, dat hij sterve, en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen; dat het gans Israël hore en vreze.
 
Begrafenis van terechtgestelden
22 Voorts wanneer in iemand 27een zonde zal zijn die het oordeel des doods waardig is, dat hij gedood zal worden, en gij hem aan het hout zult opgehangen hebben,
27 Hebr. een zonde, een oordeel des doods. Zie Deut. 19:6. verwijsteksten
 
23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het 28zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is cGode 29een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft.
28 Hebr. begravende begraven.
c Gal. 3:13. verwijsteksten
29 Hebr. een vloek Godes, als Deut. 17:1 een gruwel des HEEREN. Dit ziet wel in het gemeen op de misdaden, die gruwelijk zijn in des HEEREN ogen; maar in het bijzonder op het voornemen Gods aangaande onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die voor ons, die vanwege de zonde onder den vloek waren, den vloek zou dragen, en tot teken en verzekering daarvan aan het hout gehangen worden. Zie Gal. 3:13. 1 Petr. 2:24. verwijsteksten

Einde Deuteronomium 21