Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het jaar der vrijlating |
1 TENa
einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken. a Ex. 21:2. Jer. 34:14. |
a Ex. 21:2 Als gij een Hebreeuwsen knecht kopen zult, die zal zes jaren dienen; maar in het zevende zal hij voor vrij uitgaan, om niet. Jer. 34:14 Ten einde van zeven jaren zult gij laten gaan een iegelijk zijn broeder, een Hebreeër, die u zal verkocht zijn en u zes jaren gediend heeft; gij zult hem dan van u laten vrij gaan; maar uw vaders hoorden niet naar Mij en neigden hun oor niet. |
2 Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen. |
3 Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten; |
4 Alleenlijk omdat er geen bedelaar onder u zal zijn; want de HEERE zal u overvloediglijk zegenen in het land dat u de HEERE uw God ten erve zal geven om hetzelve erfelijk te bezitten; |
5 Indien gij slechts de stem des HEEREN uws Gods vlijtiglijk zult gehoorzamen, dat gij waarneemt te doen al deze geboden die ik u heden gebied. |
6 Want de HEERE uw God zal u zegenen, gelijk als Hij tot u heeft gesproken; zo bzult gij aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen; en gij zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet heersen. b Deut. 28:12. |
b Deut. 28:12 De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen. |
7 Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder die arm is; |
8 Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek dat hem ontbreekt. |
9 Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij om te zeggen: Het zevende jaar, het jaar der vrijlating, naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder die arm is, en dat gij hem niet geeft; en hij over u roepe tot den HEERE en zonde in u zij. |
10 cGij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zaak wil zal u de HEERE uw God zegenen in al uw werk en in alles waaraan gij uw hand slaat. c Matth. 5:42. Luk. 6:35. |
c Matth. 5:42 Geef dengene die iets van u bidt, en keer u niet af van dengene die van u lenen wil. Luk. 6:35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. |
11 Want dde arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebied ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukte en aan uw arme in uw land. d Matth. 26:11. Joh. 12:8. |
d Matth. 26:11 Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. Joh. 12:8 Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. |
12 eWanneer uw broeder, een Hebreeër, of een Hebreeërin, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan. e Ex. 21:2. Jer. 34:14. |
e Ex. 21:2 Als gij een Hebreeuwsen knecht kopen zult, die zal zes jaren dienen; maar in het zevende zal hij voor vrij uitgaan, om niet. Jer. 34:14 Ten einde van zeven jaren zult gij laten gaan een iegelijk zijn broeder, een Hebreeër, die u zal verkocht zijn en u zes jaren gediend heeft; gij zult hem dan van u laten vrij gaan; maar uw vaders hoorden niet naar Mij en neigden hun oor niet. |
13 En als gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig laten gaan: |
14 Gij zult hem rijkelijk opleggen van uw kudde en van uw dorsvloer en van uw wijnpers; waarin u de HEERE uw God gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven. |
15 En gij zult gedenken dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt en dat u de HEERE uw God verlost heeft; daarom gebied ik u heden deze zaak. |
16 Maar het zal geschieden als hij tot u zeggen zal: Ik zal niet van u uitgaan; omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem wel bij u is, |
17 Zo zult gij feen priem nemen en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen. f Ex. 21:6. |
f Ex. 21:6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. |
18 Het zal niet hard zijn in uw ogen, als gij hem vrij van u gaan laat, want als een dubbelloons-dagloner heeft hij u zes jaren gediend; zo zal u de HEERE uw God zegenen in alles wat gij doen zult. |
De eerstgeborenen van het vee |
19 gAl het eerstgeborene dat onder uw runderen en onder uw schapen zal geboren worden, zijnde een mannetje, zult gij den HEERE uw God heiligen; gij zult niet arbeiden met den eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen scheren. g Ex. 13:2; 22:29; 34:19. Lev. 27:26. Num. 3:13. |
g Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 22:29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. Ex. 34:19 Al wat de baarmoeder opent is Mijne; ja, al uw vee dat mannelijk zal geboren worden, openende de baarmoeder van het grote en kleine vee. Lev. 27:26 Maar het eerstgeborene, dat den HEERE van een beest eerst geboren wordt, dat zal niemand heiligen; hetzij een os of kleinvee, het is des HEEREN. Num. 3:13 Want alle eerstgeborene is Mijne; van den dag dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd allen eerstgeborene in Israël, van de mensen tot de beesten: zij zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. |
20 Voor het aangezicht des HEEREN uws Gods zult gij ze jaar op jaar eten in de plaats die de HEERE zal verkiezen, gij en uw huis. |
21 hDoch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE uw God niet offeren; h Lev. 22:20. Deut. 17:1. |
h Lev. 22:20 Gij zult niet offeren iets waarin een gebrek is; want het zou niet aangenaam zijn voor u. Deut. 17:1 GIJ zult den HEERE uw God geen os of kleinvee offeren waaraan een gebrek zij of
enig kwaad; want dat is den HEERE uw God een gruwel. |
22 In uw poorten zult gij het eten; de onreine en de reine tezamen, als een ree en als een hert. |
23 iZijn bloed alleen zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water. i Deut. 12:16, 23. |
i Deut. 12:16 Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water. Deut. 12:23 Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten; |