Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Na een betuiging van zijn genegenheid tot de Joden handelt de apostel breder van de naaste oorzaak hunner wederspannigheid tegen Christus. 5 Stelt daarna een onderscheid, zelfs met de woorden van Mozes, tussen de rechtvaardigheid der wet, waar de Joden zich aan hielden, en de rechtvaardigheid des geloofs, dat zij verwierpen, en beschrijft ze beide met haar eigenschappen. 12 Verklaart verder dat God door de predicatie des Evangelies nu in de gehele wereld beide Joden en Grieken roept tot het geloof in Christus. 16 Maar dat het merendeel der Joden deze roeping ongehoorzaam waren, en dat de heidenen daarentegen dezelve gehoorzaamden. 19 Hetwelk hij bewijst alzo door de profeten voorzegd te zijn. |
De gerechtigheid uit het geloof |
1 BROEDERS, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed dat ik tot God voor Israël doe, is 1tot hun zaligheid. | | 1 Dat is, opdat zij bekeerd en alzo zalig mochten worden; hetwelk verstaan wordt van degenen die uit onwetendheid dwaalden, gelijk uit het volgende vers blijkt; niet van degenen die tegen den Heiligen Geest zondigden, van welke Christus spreekt Matth. 12:31. Matth. 12:31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden. |
2 Want ik geef hun getuigenis, dat zij 2aeen ijver tot God hebben, maar 3niet met verstand. | | 2 Gr. ijver Gods, dat is, een vurige begeerte hebben om de wet Gods, en den godsdienst door Mozes ingesteld, voor te staan, en tegen te staan degenen welke dien schenen te willen veranderen. |
a Hand. 22:3. Rom. 9:31. Gal. 4:17. Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; Rom. 9:31 Maar Israël, dat de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen. Gal. 4:17 Zij ijveren niet recht over u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat gij over hen zoudt ijveren. |
3 Gr. niet naar kennis, dat is, niet met rechte kennis waartoe de wet en de godsdienst in het Oude Testament was ingesteld, gelijk het volgende vers ook medebrengt. |
3 Want alzo zij 4de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en 5hun eigen gerechtigheid zoeken 6op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods 7niet onderworpen. | | 4 Dat is, die God in het Evangelie geopenbaard heeft, en die ons God door Christus schenkt, 2 Kor. 5:21. Filipp. 3:9. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Filipp. 3:9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk
de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; |
5 Namelijk door hun eigen werken, of door de gehoorzaamheid der wet; waarin zij nochtans ver tekortkomen, gelijk bewezen is van alle mensen, hfdst. 3, en van Abraham en David, hfdst. 4. |
6 Gr. te stellen. Hier wordt de vermetelheid van het menselijk gemoed betekend, dat zijn eigen gerechtigheid voor God staande wil houden, gelijk de farizeeën, Luk. 18:11, 12. Luk. 18:11 De farizeeër staande, bad dit bij zichzelven: O God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar; Luk. 18:12 Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit. |
7 Dat is, willen zichzelven die niet onderwerpen; en daarom kunnen zij tot de gerechtigheid die voor God bestaat, niet komen; gelijk Rom. 8:7. Rom. 8:7 Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. |
4 bWant 8het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. | | b Matth. 5:17. Hand. 13:38. 2 Kor. 3:13. Gal. 3:24. Matth. 5:17 Meent niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Hand. 13:38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; 2 Kor. 3:13 En doen niet gelijkerwijs Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen dat tenietgedaan wordt. Gal. 3:24 Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. |
8 Dat is, het oogmerk waarom de wet door Mozes is gegeven, is opdat de mensen daardoor tot kennis hunner zonden gebracht zijnde, tot Christus en Zijn rechtvaardigheid hun toevlucht zouden nemen, als Die de wet voor ons volkomenlijk volbracht heeft. Zie Gal. 3:19, enz. Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
5 9Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: cDe mens 10die deze dingen doet, zal door dezelve leven. | | 9 In deze zeven navolgende verzen stelt de apostel een klaar onderscheid tussen de rechtvaardigheid der wet en des geloofs; en bewijst zowel de ene als de andere met de woorden van Mozes zelven. |
c Lev. 18:5. Ez. 20:11. Gal. 3:12. Lev. 18:5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE. Ez. 20:11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven. Gal. 3:12 Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. |
10 Namelijk volmaaktelijk en zonder iets na te laten, Deut. 27:26. Gal. 3:10. Jak. 2:10. Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Jak. 2:10 Want wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. |
6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, 11spreekt aldus: d12Zeg niet 13in uw hart: 14Wie zal in den hemel opklimmen? 15Hetzelve is Christus van boven afbrengen. | | 11 Dat is, luidt aldus; of: van dezelve wordt aldus gesproken Deut. 30:11, 12. Deut. 30:11 Want ditzelve gebod hetwelk ik u heden gebied, dat is van u niet verborgen en dat is niet ver. Deut. 30:12 Het is niet in den hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? |
d Deut. 30:12. Deut. 30:12 Het is niet in den hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? |
12 Sommigen menen dat deze woorden eigenlijk van de bevelen des geloofs door Mozes gesproken zijn, alzo hij even tevoren gehandeld had van de besnijdenis des harten en ware bekering, welke eigenlijk beloften zijn van het Evangelie, en niet van de wet. Anderen menen, omdat Paulus niet zegt: Mozes spreekt aldus, maar: de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus, dat deze drie verzen van Paulus bij toepassing op het geloof gepast worden, alzo hij ook enige woorden uitlaat, en enige daarbij doet; in dezen zin: Indien Mozes van de geboden der wet dit gezegd heeft, veel meer mag hetzelve gezegd worden van de beloften en bevelen des Evangelies, die niet alleen licht zijn om te verstaan, gelijk de wet, maar ook lichter zijn om na te komen, door de kracht van Gods Geest, Die door het Evangelie het geloof in ons werkt, Gal. 3:2. Gal. 3:2 Dit alleen wil ik van u leren: Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? |
13 Namelijk als twijfelende waar gij den weg der zaligheid zult zoeken en vinden. |
14 Namelijk om ons vandaar te halen den wil Gods van onze gerechtigheid en zaligheid. |
15 Namelijk bij ons, Christenen, zoveel alsof wij ontkenden dat Christus eens van den hemel nedergedaald is, om ons dien weg te openbaren en de gerechtigheid te verwerven; en dat Hij nog eens daartoe moest afdalen. |
7 Of: Wie zal 16in den afgrond nederdalen? 17Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen. | | 16 Namelijk om daar te zien hoe wij uit de hel zouden kunnen verlost worden, en die kennis vandaar halen. |
17 Dat is evenzoveel alsof men wilde, dat Christus om ons te verlossen de smarten des doods en der hel nog eenmaal zou moeten lijden en alzo daaruit opstaan; hetwelk Hij nu eens gedaan heeft, en ons genoeg geopenbaard is. |
8 Maar 18wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. 19Dit is het Woord des geloofs, hetwelk 20wij prediken: | | 18 Namelijk de rechtvaardigheid die uit het geloof is, als vers 6, waar hij maar geantwoord heeft wat zij niet zegt, maar nu antwoordt hij wat zij zegt. vers 6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. |
19 Dat is, des Evangelies, door hetwelk wij tot het geloof worden vermaand en gebracht, Rom. 1:16. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. |
20 Namelijk apostelen, als getuigen en boodschappers van Christus in Zijn Naam, 2 Kor. 5:20. 2 Kor. 5:20 Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. |
9 Namelijk, indien gij met uw mond 21zult belijden 22den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God 23uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. | | 21 Namelijk oprechtelijk naar het geloof uws harten; en de apostel stelt hier de belijdenis voor, omdat die van anderen eerst wordt bekend. |
22 Namelijk uw Heere en Zaligmaker te zijn, naar het voorbeeld van Paulus, Gal. 2:20. 1 Tim. 1:15, 16. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. 1 Tim. 1:16 Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. |
23 Namelijk nadat Hij tot verzoening uwer zonden was gestorven, Rom. 4:25. Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. |
10 Want met het hart 24gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond 25belijdt men ter zaligheid. | | 24 Namelijk als zijnde een middel waardoor de rechtvaardigheid van Christus aangenomen, ons toegerekend en geschonken wordt, Rom. 3:24, 25; 4:5. Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Rom. 4:5 Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. |
25 De ware belijdenis wordt hier gesteld als een weg waardoor wij tot de zaligheid, die ons door Christus’ gerechtigheid verworven is, moeten komen, Matth. 10:32, en als een kenteken van het ware geloof, dat in het hart verborgen is, 1 Joh. 4:15. Matth. 10:32 Een iegelijk dan die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. 1 Joh. 4:15 Zo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zone Gods is, God blijft in hem en hij in God. |
11 Want de Schrift zegt: Een iegelijk die 26ein Hem gelooft, die 27zal niet beschaamd worden. | | 26 Namelijk in Christus, van Welken bij Jes. 28:16 geprofeteerd wordt. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. |
e Jes. 28:16. Rom. 9:33. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |
27 Het Hebreeuwse woord Jes. 28:16 betekent eigenlijk: zal zich niet verhaasten, doch wordt in de Griekse overzetting vertaald: zal niet beschaamd, dat is, in zijn mening bedrogen worden; omdat degene die zich zeer haast, zonder te weten waarheen hij zijn toevlucht zal nemen, lichtelijk beschaamd of bedrogen wordt. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. |
12 fWant er is 28geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek; want 29Eénzelfde is Heere van allen, 30rijk zijnde over allen 31die Hem aanroepen. | | f Hand. 15:9. Rom. 3:22. Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. Rom. 3:22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. |
28 Namelijk nu in de tijden des Nieuwen Testaments, Ef. 2:13. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. |
29 Namelijk God in Christus, of: dezelfde Heere van allen is rijk over allen, enz. |
30 Dat is, overvloediglijk genadig of goedertieren. |
31 Namelijk door het ware geloof, gelijk volgt. En hieruit blijkt dat het woord belijden, vss. 9, 10, ook de ware aanroeping begrijpt, die een voornaam deel is van onze belijdenis voor God en de mensen, Dan. 6:11. vers 9 Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. vers 10 Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid. Dan. 6:11 Toen nu Daniël verstond dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden des daags op zijn knieën, en hij bad en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voordezen gedaan had. |
13 gWant een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. | | g Joël 2:32. Hand. 2:21. Joël 2:32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. Hand. 2:21 En het zal zijn dat een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. |
14 32Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven van Welken zij 33niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder 34die hun predikt? | | 32 In de rest van dit hoofdstuk verklaart de apostel het middel waardoor het ware geloof in Christus wordt verkregen, namelijk door de predicatie des Evangelies, gepredikt van degenen die daartoe wettiglijk gezonden zijn; hoewel dezelve in allen haar behoorlijke vrucht niet heeft. |
33 Dat is, geen wetenschap hebben, waartoe zij door het gehoor van Gods Woord gebracht worden; dewijl de kennis noodzakelijk tot het geloof vereist wordt, Joh. 17:3. Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
34 Namelijk het Woord Gods. Het Griekse woord keryssein betekent eigenlijk een uitroeping of publieke verkondiging doen, die door de stadsboden vanwege de overheid aan de burgers geschiedt, en wordt alhier, gelijk ook doorlopend in de Heilige Schrift, genomen voor de verkondiging des Evangelies, die door de apostelen en andere leraars van Christuswege aan de mensen gedaan wordt. Zie Matth. 3:1; 4:17, 23. Mark. 1:4, 7; 16:15. 2 Kor. 5:19, 20. Matth. 3:1 EN in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judéa, Matth. 4:17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Matth. 4:23 En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk. Mark. 1:4 Johannes was dopende in de woestijn en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. Mark. 1:7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 2 Kor. 5:20 Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. |
15 En 35hoe zullen zij prediken, indien zij niet 36gezonden worden? Gelijk geschreven is: hHoe 37lieflijk zijn de voeten dergenen die 38vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! | | 35 Namelijk recht en behoorlijk, van Christuswege en in Christus’ Naam, als tevoren. Want daar zijn er anderszins ook geweest die liepen en profeteerden eer zij gezonden waren, Jer. 23:21. Jer. 23:21 Ik heb die profeten niet gezonden, nochtans hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans hebben zij geprofeteerd. |
36 Namelijk van Dengene Wiens woord zij verkondigen. Hetzij nu zulks extraordinairlijk van God en Christus Zelven, hetzij het op de gewone wijze door de gemeenten en haar opzieners, die daartoe van God gelast zijn, geschiedt. |
h Jes. 52:7. Nah. 1:15. Jes. 52:7 Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen die tot Sion zegt: Uw God is Koning. Nah. 1:15 Zie op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die vrede doet horen. Vier uw vierdagen, o Juda, betaal uw geloften; want de Belials man zal voortaan niet meer door u doorgaan, hij is gans uitgeroeid. |
37 Dat is, aangenaam. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 52:7, waar van de verlossing en verbreiding van Gods gemeente door Christus, en van de verkondiging derzelve verlossing gehandeld wordt. Jes. 52:7 Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen die tot Sion zegt: Uw God is Koning. |
38 Namelijk met God door Christus. Zie Rom. 5:1. Ef. 2:14. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, |
Een ongehoorzaam volk |
16 Doch zij zijn niet 39allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: iHeere, wie heeft onze 40prediking geloofd? | | 39 Namelijk dien het Evangelie is gepredikt. |
i Jes. 53:1. Joh. 12:38. Jes. 53:1 WIE heeft onze prediking geloofd? En aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? Joh. 12:38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? |
40 Gr. gehoor; waarvan zie Joh. 12:38. Joh. 12:38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? |
17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor 41door het Woord Gods. | | 41 Namelijk dat gepredikt is; of: door het bevel Gods, Die hen tot het prediken heeft gezonden. |
18 Maar ik zeg: Hebben 42zij het niet gehoord? 43Ja toch, k44hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden 45tot de einden der wereld. | | 42 Namelijk Joden en heidenen; want van beiden spreekt hij daarna verscheidenlijk. |
43 Namelijk zij hebben het allen waarlijk gehoord. |
k Ps. 19:5. Ps. 19:5 Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon. |
44 Deze plaats, genomen uit den 19den psalm, die eigenlijk spreekt van de kennis Gods die alle mensen hebben kunnen uit het aanschouwen van den hemel en van de schepselen die daarin zijn, menen sommigen dat ook een profetie in zich begrijpt van hetgeen ten tijde der apostelen geschieden zou. Doch alzo de apostel dit eigenlijk niet bijbrengt als van David voorzegd, gelijk hij elders wel doet, zo kan dit zeer bekwamelijk genomen worden voor een heilige accommodatie of toepassing van deze woorden tot het voornemen van den apostel, gelijk vers 6 diergelijke in de plaats Deut. 30:11 gezien is. En daarom verandert hij ook een woord of twee daarin, dat op zijn voornemen niet paste. vers 6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. Deut. 30:11 Want ditzelve gebod hetwelk ik u heden gebied, dat is van u niet verborgen en dat is niet ver. |
45 Namelijk door de apostelen en evangelisten onder alle volken der wereld, ook onder de heidenen, naar het bevel van Christus, Matth. 28:19. Mark. 16:15, waarvan de vervulling alsdan alrede geschiedde, Rom. 1:8; 15:19. Kol. 1:6. Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Rom. 1:8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld. Rom. 15:19 Door kracht van tekenen en wonderheden, en door de kracht van den Geest Gods, zodat ik van Jeruzalem af en rondom, tot Illýrikum toe, het Evangelie van Christus vervuld heb; Kol. 1:6 Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt en de genade Gods in waarheid bekend hebt; |
19 Maar ik zeg: 46Heeft Israël 47het niet verstaan? Mozes 48zegt eerst: lIk zal ulieden 49tot jaloersheid verwekken door degenen die
50geen volk zijn; door 51een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken. | | 46 Hier bewijst de apostel met drie verscheidene plaatsen der Schrift van het Oude Testament, dat de Joden het ook gehoord hebben zowel als de heidenen, maar dat de heidenen het hebben aangenomen en de Joden merendeels verworpen. En legt alzo den grond van hetgeen hij in het volgende hoofdstuk belangende de aanneming der heidenen en verwerping der Joden voorgenomen had te verhandelen. |
47 Dat is, het niet gehoord? Namelijk het woord des Evangelies, of der rechtvaardigheid des geloofs. |
48 Namelijk tot Israël, dat is, tot het Joodse volk. |
l Deut. 32:21. Deut. 32:21 Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen dat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. |
49 Namelijk omdat gij zult zien dat Ik de heidenen, die nu Mijn volk niet zijn, ten tijde van den Messias meer voordeel zal doen in het aannemen van het Evangelie, dan u, Joden, die nu Mijn volk zijt; en dat om uw ondankbaarheid te straffen, en u daardoor tot bekering te roepen en te verwekken. Want jaloersheid is eigenlijk een ongenoegen dat iemand hierover heeft, dat hij een ander meer deel ziet hebben aan iemands liefde of weldaad, dan hij zelf heeft, als hij meent dat het hem meer toekomt. Zie Rom. 11:11. Rom. 11:11 Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is
de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken. |
50 Namelijk Gods, gelijk toen de heidenen waren. |
51 Zo noemt hij de heidenen, omdat zij de rechte kennis van God en Zijn rechten niet hadden, Ps. 147:19, 20. Ps. 147:19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend,
Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Ps. 147:20 Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah. |
20 En Jesaja 52verstout zich en zegt: mIk ben 53gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen 54die naar Mij niet vraagden. | | 52 Dat is, spreekt nog vrijmoediglijker van de bekering der heidenen en van hun roeping, niettegenstaande den ondank der Joden. |
m Jes. 65:1. Jes. 65:1 IK ben gevonden van hen die naar Mij niet vraagden, Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten; tot het volk dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik. |
53 Namelijk door de verkondiging van Mijn Evangelie en krachtige werking Mijns Geestes aan de heidenen, die God niet zochten, maar hun eigen wegen ingingen ten verderve. Zie Hand. 14:16; 17:30. Hand. 14:16 Welke in de verleden tijden al de heidenen heeft laten wandelen in hun wegen; Hand. 17:30 God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom dat zij zich bekeren; |
54 Dat is, die zorgelooslijk hun onwetendheid en wereldse lusten navolgden. Zie Ef. 2:1, enz. Tit. 3:3, 4, 5. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Tit. 3:3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende. Tit. 3:4 Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
21 Maar tegen Israël zegt hij: nDen gehelen dag heb Ik 55Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en 56tegensprekend volk. | | n Jes. 65:2. Jes. 65:2 Ik heb Mijn handen uitgebreid, den gansen dag, tot een wederstrevig volk, die wandelen op een weg die niet goed is, naar hun eigen gedachten; |
55 Namelijk om hen tot Mij en Mijn rechtvaardigheid te roepen en te noden. Zie diergelijke wijze van spreken Spr. 1:20, enz. Spr. 1:20 De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, Zij verheft Haar stem op de straten. |
56 Dat is, wederspannig, moedwillig. Zie een voorbeeld Jer. 44:16. Ez. 3:7. Jer. 44:16 Aangaande het woord dat gij tot ons in des HEEREN Naam gesproken hebt, wij zullen naar u niet horen. Ez. 3:7 Maar het huis Israëls wil naar u niet horen, omdat zij naar Mij niet willen horen; want het ganse huis Israëls is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij. |