Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 21 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 21

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Van Milete reist Paulus voort naar Syrië, en komt aan te Tyrus. 4 De discipelen aldaar raden hem de reis van Jeruzalem af, doch tevergeefs. 5 Hij trekt voort naar Ptolemaïs, en vandaar naar Cesarea; alwaar hij enige dagen blijft ten huize van Filippus, den evangelist, wiens vier dochters profeteerden. 10 Agabus voorzegt hem zijn banden te Jeruzalem, dies hem de broeders ook met tranen bidden vandaar te blijven. 13 Maar verstaande dat hij bereid was ook om Christus’ wil te sterven, onderwerpen zij zich aan den wil Gods. 15 Hij komt te Jeruzalem, en gaat te huis liggen bij Mnason. 18 Daarna gaat hij tot Jakobus, en verhaalt hem en den ouderlingen wat God door hem gedaan had. 20 Door welker raad hij met vier mannen, die een belofte hadden, in den tempel gaat om zich te heiligen. 27 Alwaar hij van enige Joden uit Azië gezien wordt, die oploop tegen hem verwekken en hem zoeken te doden. 31 Maar wordt door den Romeinsen overste hun ontnomen, en in het leger gebracht. 39 Van welken hij verlof krijgt om tot het volk te spreken.
 
In Tyrus
1 EN als het geschiedde dat wij van hen 1gescheiden en 2afgevaren waren, zo liepen wij rechtuit en kwamen te 3Kos, en den dag daaraan te 4Rhodos, en vandaar te 5Pátara.
1 Gr. afgetrokken; namelijk gelijk een vader van zijn kinderen.
2 Zie Hand. 16:11; 18:21. verwijsteksten
3 Een eiland in de Middellandse Zee, tussen Kreta en Carië; vanwaar de vermaarde medicijnmeester Hippocrates en de schilder Apelles geboortig waren.
4 Een zeer vermaard eiland met een stad van denzelfden naam, tegenover Lycië; waar dat grote koperen beeld stond hetwelk onder de zeven wonderen van de wereld gerekend werd.
5 Een stad aan het vasteland van Lycië, gelegen aan de zee, en de hoofdstad van Lycië.
 
2 En een schip gevonden hebbende dat naar 6Fenícië 7overvoer, gingen wij erin en voeren af.
6 Zie van dit land Hand. 11:19; 15:3. verwijsteksten
7 Dat is, zou overvaren.
 
3 En als wij Cyprus 8in het gezicht gekregen en dat aan de linkerhand gelaten hadden, voeren wij naar Syrië, en kwamen aan te 9Tyrus; want 10het schip zou aldaar den last ontladen.
8 Of: ontdekt hadden.
9 De hoofdstad van Fenicië. Zie daarvan Matth. 11:21. verwijsteksten
10 Dat is, de scheepslieden.
 
4 En 11de discipelen gevonden hebbende, bleven wij daar zeven dagen; dewelke tot Paulus zeiden 12door den Geest, adat hij 13niet zou opgaan naar Jeruzalem.
11 Sommigen menen dat discipelen hier genaamd worden gelovigen die nog niet waren in een gestelde gemeente, en broeders, die in zulke gemeente waren.
12 Dat is, door een bijzondere openbaring des Heiligen Geestes.
a vers 12. Hand. 20:23. verwijsteksten
13 Dat is, dat hem te Jeruzalem grote gevaren en verdrukkingen zouden overkomen; waarom zij uit liefde tot hem, en uit eigen ingeven, hem rieden niet op te gaan.
 
5 Toen het nu geschiedde dat wij deze dagen 14overgebracht hadden, gingen wij uit en reisden voort, en zij geleidden ons allen 15met vrouwen en kinderen tot buiten de stad; en aan den oever 16nederknielende, hebben wij gebeden.
14 Namelijk met wachten totdat er wederom een ander schip zou afvaren.
15 Een teken van grote liefde tot hun leraar.
16 Zie Hand. 20:36. verwijsteksten
 
6 En als wij 17elkander gegroet hadden, gingen wij in het schip, maar zij keerden weder elk 18naar het zijne.
17 Dat is, met onderlinge omhelzing oorlof en afscheid van elkander genomen hadden, Hand. 20:1. verwijsteksten
18 Dat is, naar zijn huis, Joh. 19:27. verwijsteksten
 
7 Wij nu de scheepvaart volbracht hebbende van Tyrus, kwamen aan te 19Ptolemáïs, en de broeders gegroet hebbende, bleven één dag bij hen.
19 Een stad aan de Middellandse Zee, beneden Tyrus, eertijds genaamd Acco, Richt. 1:31, Plinius, boek 5, hfdst. 19, zo vernoemd naar een koning van Egypte. verwijsteksten
 
In Cesaréa
8 En des anderen daags 20Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te 21Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van bFilippus, 22den evangelist (die een was van de 23zeven), 24bleven wij bij hem.
20 Gr. die omtrent Paulus waren, Hand. 13:13. verwijsteksten
21 Namelijk van Palestina. Zie Hand. 10:1. verwijsteksten
b Hand. 6:5; 8:29. verwijsteksten
22 Dat is, een dergenen die door de apostelen hier en daar uitgezonden werden, om het Evangelie te verkondigen en de gemeenten te versterken, Ef. 4:11. 2 Tim. 4:5. Anders worden gemeenlijk in het bijzonder evangelisten genaamd, die de vier Evangeliën geschreven hebben. verwijsteksten
23 Namelijk diakenen, Hand. 6:5. verwijsteksten
24 Dat is, logeerden.
 
9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, cdie 25profeteerden.
c Joël 2:28. Hand. 2:17. verwijsteksten
25 Dat is, hadden de gave van toekomende dingen te voorzeggen. Want openlijk voor de gemeente de Schrift uit te leggen, wordt den vrouwen verboden, 1 Kor. 14:34. 1 Tim. 2:12, tenware dat men dit als een buitengewoon voorbeeld wilde uitzonderen. verwijsteksten
 
10 En als wij daar vele dagen gebleven waren, kwam er een zeker profeet af van Judéa, met name dÁgabus;
d Hand. 11:28. verwijsteksten
 
11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en 26zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: eDen man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen 27der heidenen.
26 Alzo plachten de profeten met uiterlijke tekenen hun voorzeggingen voor te stellen, opdat zij te beter in de harten der mensen ingeprent zouden worden. Zie Jes. 20:2. Jer. 13:1; 27:2. Ez. 12:5. verwijsteksten
e vers 33. Hand. 20:23. verwijsteksten
27 Namelijk eerst van den Romeinsen stadhouder, en daarna van den wreden keizer Nero.
 
12 Als wij nu dit hoorden, baden beide wij en die van die plaats waren, 28dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem.
28 Dit deden zij uit liefde tot Paulus, gelijk vers 4. verwijsteksten
 
13 Maar Paulus antwoordde: fWat doet gij, dat gij weent en mijn hart 29week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor den Naam des Heeren Jezus.
f Hand. 20:24. verwijsteksten
29 Of: verbreekt, en gelijk als in stukken stoot, Ps. 51:19. verwijsteksten
 
14 En als hij zich niet liet afraden, hielden wij ons 30tevreden, zeggende: gDe wil des Heeren geschiede.
30 Of: stil, zonder hem meer te bidden.
g Matth. 6:10. Luk. 11:2; 22:42. verwijsteksten
 
In Jeruzalem
15 En na die dagen 31maakten wij ons gereed en gingen op naar Jeruzalem.
31 Of: pakten wij onze dingen.
 
16 En met ons gingen ook sommigen der discipelen van Cesaréa, leidende met zich een zekeren Mnason van Cyprus, een ouden discipel, bij denwelken wij zouden te huis liggen.
17 En als wij te Jeruzalem gekomen waren, ontvingen ons de broeders 32blijdelijk.
32 Of: zeer gaarne, vriendelijk.
 
18 En den volgenden dag ging Paulus met ons in tot 33Jakobus; en al 34de ouderlingen waren daar gekomen.
33 Namelijk den apostel, den zoon van Alfeüs, Hand. 15:13. Gal. 1:19. verwijsteksten
34 Dat is, de regeerders der gemeente.
 
19 En als hij hen gegroet had, verhaalde hij 35van stuk tot stuk, wat God onder de heidenen door zijn dienst gedaan had.
35 Gr. naar een iegelijk stuk.
 
20 En zij dat gehoord hebbende, 36loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele 37duizenden van Joden er zijn die geloven, en zij zijn allen 38ijveraars van de wet.
36 Of: verheerlijkten.
37 Gr. tienduizenden.
38 Namelijk menende dat de wet der ceremoniën nog moet onderhouden worden, en nog niet verstaande dat dezelve door Christus is afgedaan.
 
21 En zij zijn aangaande u 39bericht, dat gij al de Joden die onder de heidenen zijn, leert van 40Mozes 41afvallen, zeggende dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar 42de wijzen der wet wandelen.
39 Het Griekse woord betekent eigenlijk met levende stem onderwezen worden, Luk. 1:4. verwijsteksten
40 Dat is, van de wet door Mozes beschreven.
41 Gr. afval. Dit was een lastering tegen Paulus; want hoewel hij leerde dat de ceremoniën des Ouden Testaments door Christus vervuld, en derhalve afgedaan waren, zo leerde hij nochtans niet, dat men de leer van Mozes zou verwerpen, noch dat men de zwakke Joden, die dit nog niet verstonden, voor dien tijd zou dwingen de ceremoniën na te laten, inzonderheid dewijl hij ook zelf om der zwakken wil Timotheüs had besneden, Hand. 16:3. verwijsteksten
42 Dat is, de ceremoniën der wet te onderhouden.
 
22 Wat is er dan te doen? Het is gans nodig dat 43de menigte 44samenkomt; want zij zullen horen dat gij gekomen zijt.
43 Namelijk der gemeente, waarvan de ouderlingen onderscheiden worden.
44 Dat is, samengeroepen wordt.
 
23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: 45Wij hebben vier mannen die 46een gelofte 47gedaan hebben.
45 Anders: Onder ons zijn.
46 Namelijk der nazireeën. Zie van dezelve Numeri 6. Hand. 18:18. verwijsteksten
47 Gr. hebbende een belofte op of over zichzelven.
 
24 Neem dezen tot u, en 48heilig u met hen, en doe 49de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren mogen, en allen mogen weten dat er niets is aan hetgeen waarvan zij aangaande u bericht zijn, maar dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelf 50de wet 51onderhoudt.
48 Of: reinig, namelijk volbrengende en afleggende het nazireeërschap met uw hoofd te bescheren en offeranden op te offeren, om te tonen dat gij geen verachter der wet zijt. Dezen raad geven zij op hoop dat Paulus daarmede zou wegnemen de kwade geruchten van hem gestrooid, dat hij een verachter der wet was, en om meerder gevaar van ongerustheid in de gemeente te voorkomen; en was in zichzelven niet ongeoorloofd, hoewel de uitkomst geleerd heeft dat hij niet bekwaam genoeg geweest is om de Joden te stillen. Doch Paulus’ bescheidenheid is evenwel te prijzen, dat hij het ouderlingschap zoveel ontzag toegedragen heeft, dat hij hun raad niet heeft willen versmaden, maar volgen om der zwakken wil. Zie 1 Kor. 9:20. verwijsteksten
49 Namelijk die tot de offeranden en anderszins moesten gedaan worden, die beschreven worden Num. 6:19, 21. verwijsteksten
50 Namelijk der ceremoniën.
51 Gr. bewaart; hetwelk Paulus deed voor een tijd bij de zwakke Joden, om hen te beter te gewinnen.
 
25 Doch van de heidenen 52die geloven, hhebben wij 53geschreven en 54goedgevonden, dat zij 55niets dergelijks zouden onderhouden, idan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en kvan bloed, en van het verstikte, en van hoererij.
52 Dat is, die de christelijke religie hebben aangenomen.
h Hand. 15:23. verwijsteksten
53 Gr. gezonden, dat is, een brief geschreven en gezonden. Zie Hand. 15:20, enz. verwijsteksten
54 Gr. geoordeeld.
55 Namelijk wat de wet der ceremoniën aangaat.
i Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1. verwijsteksten
k Gen. 9:4. verwijsteksten
 
26 lToen nam Paulus de mannen met zich, en den dag daaraan met hen geheiligd zijnde, ging hij in den tempel, en 56verkondigde 57dat de dagen der heiliging vervuld waren, blijvende daar totdat voor een iegelijk van hen 58de offerande opgeofferd was.
l Hand. 24:6. verwijsteksten
56 Namelijk den priesters.
57 Gr. de vervulling der dagen der heiliging; dat is, dat de tijd van hun belofte om was, en dat zij dezelve volgens de wet wilden afleggen, Num. 6:13. Hand. 24:18. verwijsteksten
58 Namelijk die beschreven worden Num. 6:13, 14, enz. verwijsteksten
 
Gevangengenomen in den tempel
27 59Als nu 60de zeven dagen zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden 61van Azië in den tempel, en 62beroerden 63al het volk, en sloegen de handen aan hem,
59 Of: Alzo.
60 Namelijk van het pinksterfeest. Zie Hand. 20:16. verwijsteksten
61 Dat is, die in Azië, en, zo het schijnt, te Efeze wonende, te Jeruzalem waren opgekomen tot het feest; die ook dikwijls in Azië tegen Paulus veel kwaad aangericht hebben, Handelingen 14; 17; 18, lieden zeer wederspannig en nijdig tegen Paulus, Hand. 17:5. verwijsteksten
62 Gr. vermengden.
63 Of: al de schare, die aldaar tegenwoordig was.
 
28 Roepende: Gij Israëlitische mannen, komt te hulp. Deze is de mens die 64tegen het volk en de wet en 65deze plaats allen man overal leert; en bovendien heeft hij ook 66Grieken in den 67tempel gebracht en heeft deze heilige plaats 68ontheiligd.
64 Deze beschuldigingen werden ook Christus en Stefanus ten laste gelegd, Matth. 26:61. Hand. 6:13. verwijsteksten
65 Namelijk den tempel, of ook de stad.
66 Dat is, onbesnedenen.
67 Namelijk verder in dan het den onheiligen geoorloofd was te komen, Luk. 18:13. verwijsteksten
68 Gr. gemeen, dat is, onrein, gemaakt. Zie Hand. 10:14, 15. verwijsteksten
 
29 Want zij hadden tevoren m69Trófimus, den Eféziër, met hem in de stad gezien, welken zij 70meenden dat Paulus in den tempel gebracht had.
m Hand. 20:4. 2 Tim. 4:20. verwijsteksten
69 Deze, hoewel hij de christelijke religie aangenomen had, was nochtans onbesneden en geen Jodengenoot.
70 Hetwelk nochtans zo niet was; maar zij meenden het omdat hij Paulus overal volgde.
 
30 En 71de gehele stad kwam in roer, 72en het volk liep tezamen; en zij grepen Paulus en trokken hem 73buiten den tempel; en terstond werden de deuren gesloten.
71 Dat is, alle inwoners der stad.
72 Gr. en daar kwam een samenloop des volks.
73 Namelijk opdat dezelve niet meer door hem (gelijk zij meenden) zou ontheiligd worden; of om den tempel met zijn bloed niet te besmetten, alzo zij voorgenomen hadden hem om te brengen, vers 31. verwijsteksten
 
31 En als zij hem zochten te doden, kwam 74het gerucht tot 75den overste der bende, dat geheel Jeruzalem 76in verwarring was;
74 Gr. het zeggen, de tijding.
75 Gr. overste over duizend, kolonel, die over het garnizoen bevel had, gelijk ook hierna in de volgende hoofdstukken.
76 Gr. vermengd was, in confusie was.
 
32 Welke terstond krijgsknechten en hoofdmannen over honderd tot zich nam, en liep af 77naar hen toe. Zij nu, den overste en de krijgsknechten ziende, hielden op van Paulus te slaan.
77 Of: tegen hen.
 
33 nToen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met 78twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had.
n vers 11. verwijsteksten
78 Namelijk aan de handen een, en aan de voeten een; gelijk Agabus voorzegd had, vers 11. verwijsteksten
 
34 En onder de schare riep de een dit, de ander wat anders. Doch als hij de 79zekerheid niet kon weten vanwege de beroerte, beval hij dat men hem in de 80legerplaats zou brengen.
79 Namelijk wat van de zaak was, Hand. 22:30. verwijsteksten
80 Gr. parembole, welke was een plaats binnen Jeruzalem aan het noorden van den tempel, met muren omringd, en sterk gemaakt als een burcht of kasteel, waar het Romeinse garnizoen zijn legerplaats had; en was genaamd naar een Romeinsen veldoverste Antonia. Josephus, Joodse Oorlog, boek 6, hfdst. 6.
 
35 En als hij aan 81de trappen gekomen was, gebeurde het dat hij van de krijgsknechten gedragen werd, vanwege het geweld der schare.
81 Namelijk langs welke men opging naar den burcht, die op een hoogte lag.
 
36 Want de menigte des volks volgde, al roepende: o82Weg met hem.
o Luk. 23:18. Joh. 19:15. Hand. 22:22. verwijsteksten
82 Dat is, dood hem.
 
37 En als Paulus nu in de legerplaats zou geleid worden, zeide hij tot den overste: 83Is het mij geoorloofd tot u wat te spreken? En hij zeide: Kent gij 84Grieks?
83 Of: Zo het mij geoorloofd is, namelijk te spreken, zo zal ik wat spreken.
84 Hoewel Paulus een Jood of Hebreeër was, zo sprak hij den overste in het Grieks aan, welke taal zeer gemeen was en van vele Romeinen geleerd.
 
38 Zijt gij dan niet 85de Egyptenaar die vóór deze dagen oproer verwekte en 86de vierduizend 87moordenaars naar de woestijn uitleidde?
85 Namelijk die omtrent drie jaren tevoren onder den stadhouder Felix het volk in oproer gebracht had, en zelf ontvloden was. Zie van dezen Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 6, 7, en Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 12.
86 Die daarna toenamen tot dertigduizend toe, gelijk Josephus schrijft.
87 Gr. mannen der moordenaars, of dergenen die kort geweer en moordpriemen droegen, van welke Josephus wonderlijke dingen verhaalt.
 
39 Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods 88man pvan Tarsen, een burger van geen onvermaarde stad 89in Cilícië, en ik bid u, laat mij toe tot het volk te spreken.
88 Gr. mens.
p Hand. 9:11, 30. verwijsteksten
89 Dat wordt erbij gedaan tot onderscheid van een ander Tarsen, in Bithynië.
 
40 En als hij het toegelaten had, Paulus staande op de trappen, 90wenkte met de hand tot het volk; en als er grote stilte geworden was, sprak hij hen aan in de Hebreeuwse taal, zeggende:
90 Zie Hand. 12:17; 13:16; 19:33. verwijsteksten

Einde Handelingen 21