Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Onenigheid over de heidenzending |
1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: aIndien gij niet besneden wordt bnaar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. a Gal. 5:2. b Gen. 17:10. Lev. 12:3. |
a Gal. 5:2 Zie, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. b Gen. 17:10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
2 Als er dan geen kleine wederstand en twisting geschiedde bij Paulus en Bárnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd cdat Paulus en Bárnabas en enige anderen uit hen zouden opgaan tot de apostelen en ouderlingen naar Jeruzalem over deze vraag. c Gal. 2:1. |
c Gal. 2:1 DAARNA ben ik, na veertien jaren, wederom naar Jeruzalem opgegaan met Bárnabas, ook Titus medegenomen hebbende. |
3 Zij dan van de gemeente uitgeleid zijnde, reisden door Fenícië en Samaría, verhalende de bekering der heidenen, en deden al den broederen grote blijdschap aan. |
4 En te Jeruzalem gekomen zijnde, werden zij ontvangen van de gemeente en de apostelen en de ouderlingen; en zij verkondigden wat grote dingen God met hen gedaan had. |
5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende dat men hen moet besnijden en gebieden de wet van Mozes te onderhouden. |
De vergadering te Jeruzalem |
6 En de apostelen en de ouderlingen vergaderden tezamen om op deze zaak te letten. |
7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: dMannen broeders, gij weet dat God van overlangen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven. d Hand. 10:20; 11:12. |
d Hand. 10:20 Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden. Hand. 11:12 En de Geest zeide tot mij dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des mans huis ingegaan. |
8 En God, ede Kenner der harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest gelijk als ook ons; e 1 Kron. 28:9; 29:17. Ps. 7:10. Jer. 11:20; 17:10; 20:12. |
e 1 Kron. 28:9 En gij, mijn zoon Sálomo, ken den God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten. Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. 1 Kron. 29:17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtheden. Ik heb in oprechtheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven en ik heb nu met vreugde Uw volk dat hier bevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 20:12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt. |
9 fEn heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. f Hand. 10:43, 44, enz. |
f Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. Hand. 10:44 Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. |
10 Nu dan, wat verzoekt gij God, gom een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? g Matth. 23:4. |
g Matth. 23:4 Want zij binden lasten die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouders der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren. |
11 hMaar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. h Ef. 2:8. Tit. 3:4. |
h Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; Tit. 3:4 Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, |
12 En al de menigte zweeg stil, en zij hoorden Bárnabas en Paulus verhalen wat grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had. |
13 En nadat dezen zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. |
14 Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam. |
15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: |
16 iNa dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen den tabernakel Davids, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven wederoprichten, i Amos 9:11, 12. |
i Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds; Amos 9:12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet. |
17 Opdat de overblijvende mensen den Heere zoeken, en al de heidenen over welke Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. |
18 Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. |
19 Daarom oordeel ik dat men degenen die uit de heidenen zich tot God bekeren, niet beroere, |
20 Maar hun zal aanschrijven dat zij zich onthouden kvan de dingen die door de afgoden besmet zijn, en lvan hoererij, en van het verstikte, en mvan bloed. k Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1; 10:20. l 1 Thess. 4:3. m Gen. 9:4. |
k Ex. 20:3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 1 Kor. 8:1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. 1 Kor. 10:20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. l 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; m Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
21 Want Mozes heeft er van oude tijden in elke stad die hem prediken, en hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen. |
Het antwoord aan Antiochíë |
22 Toen heeft het den apostelen en den ouderlingen met de gehele gemeente goedgedacht, enige mannen uit zich te verkiezen en met Paulus en Bárnabas te zenden naar Antiochíë: namelijk Judas, die toegenaamd wordt Bársabas, en Silas, mannen die voorgangers waren onder de broeders. |
23 En zij schreven door hen dit navolgende: De apostelen en de ouderlingen en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in Antiochíë en Syrië en Cilícië zijn, zaligheid. |
24 Nademaal wij gehoord hebben ndat sommigen, die van ons uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw zielen wankelend gemaakt, zeggende dat gij moet besneden worden en de wet onderhouden, welken wij dat niet bevolen hadden, n Gal. 2:4. |
n Gal. 2:4 En dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen; |
25 Zo heeft het ons, eendrachtelijk tezamen zijnde, goedgedacht enige mannen te verkiezen en tot u te zenden, met onze geliefden, Bárnabas en Paulus, |
26 Mensen odie hun zielen overgegeven hebben voor den Naam onzes Heeren Jezus Christus. o Hand. 13:50; 14:19. |
o Hand. 13:50 Maar de Joden maakten op de godsdienstige en eerlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad, en verwekten vervolging tegen Paulus en Bárnabas, en wierpen hen uit hun landpalen. Hand. 14:19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochíë en Ikónium, en overreedden de scharen, en stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende dat hij dood was. |
27 Wij hebben dan Judas en Silas gezonden, die ook met den mond hetzelve zullen verkondigen. |
28 Want het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht, ulieden geen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: |
29 Namelijk pdat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is, en qvan bloed, en van het verstikte, en van rhoererij; van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zo zult gij wel doen. Vaart wel. p Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1. q Gen. 9:4. Lev. 17:14. r 1 Thess. 4:3. |
p Ex. 20:3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 1 Kor. 8:1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. q Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 17:14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. r 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
30 Dezen dan hun afscheid ontvangen hebbende, kwamen te Antiochíë; en de menigte vergaderd hebbende, gaven zij den brief over. |
31 En zij, dien gelezen hebbende, verblijdden zich over de vertroosting. |
32 Judas nu en Silas, die ook zelven profeten waren, vermaanden de broeders met vele woorden, en versterkten hen. |
33 En als zij daar een tijdlang vertoefd hadden, lieten hen de broeders wederom gaan met vrede, tot de apostelen. |
34 Maar het dacht Silas goed aldaar te blijven. |
35 En Paulus en Bárnabas onthielden zich te Antiochíë, lerende en verkondigende met nog vele anderen het Woord des Heeren. |
Paulus en Bárnabas scheiden |
36 En na enige dagen zeide Paulus tot Bárnabas: Laat ons nu wederkeren, en bezoeken onze broeders in elke stad in welke wij het Woord des Heeren verkondigd hebben, hoe zij het hebben. |
37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is sMarkus, zouden medenemen. s Hand. 12:12, 25. Kol. 4:10. 2 Tim. 4:11. Filem. vs. 24. |
s Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
38 Maar Paulus achtte billijk dat men dien niet zou medenemen, die van Pamfylië af van hen was afgeweken, en met hen niet was gegaan tot dat werk. |
39 Er ontstond dan een verbittering, alzo dat zij van elkander gescheiden zijn, en dat Bárnabas Markus medenam en naar Cyprus afscheepte. |
40 Maar Paulus verkoos Silas, en reisde heen, der genade Gods van de broederen bevolen zijnde. |
41 En hij doorreisde Syrië en Cilícië, versterkende de gemeenten. |