Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 WANT het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huren in zijn wijngaard. |
2 En als hij met de arbeiders eens geworden was voor een penning des daags, zond hij hen heen in zijn wijngaard. |
3 En uitgegaan zijnde omtrent de derde ure, zag hij anderen ledigstaande op de markt. |
4 En hij zeide tot dezelve: Gaat gij ook heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zal ik u geven. En zij gingen. |
5 Wederom uitgegaan zijnde omtrent de zesde en negende ure, deed hij desgelijks. |
6 En uitgegaan zijnde omtrent de elfde ure, vond hij anderen ledigstaande en zeide tot hen: Wat staat gij hier den gehelen dag ledig? |
7 Zij zeiden tot hem: Omdat ons niemand gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zult gij ontvangen. |
8 Als het nu avond geworden was, zeide de heer des wijngaards tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders, en geef hun het loon, beginnende van de laatsten tot de eersten. |
9 En als zij kwamen die te elfder ure gehuurd waren, ontvingen zij eenieder een penning. |
10 En de eersten komende, meenden dat zij meer ontvangen zouden; en zij zelven ontvingen ook elk een penning. |
11 En dien ontvangen hebbende, murmureerden zij tegen den heer des huizes, |
12 Zeggende: Deze laatsten hebben maar één uur gearbeid, en gij hebt hen ons gelijkgemaakt, die den last des daags en de hitte gedragen hebben. |
13 Doch hij antwoordende zeide tot een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; zijt gij niet met mij eens geworden voor een penning? |
14 Neem het uwe en ga heen. Ik wil dezen laatste ook geven gelijk als u. |
15 Of is het mij niet geoorloofd te doen met het mijne, wat ik wil? Of is uw oog boos omdat ik goed ben? |
16 Alzo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. |
17 En Jezus opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op den weg, en zeide tot hen: |
18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; |
19 En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. |
20 Toen kwam de moeder der zonen van Zebedéüs tot Hem met haar zonen, Hem aanbiddende en begerende wat van Hem. |
21 En Hij zeide tot haar: Wat wilt gij? Zij zeide tot Hem: Zeg dat deze mijn twee zonen zitten mogen, de een tot Uw rechter- en de ander tot Uw linkerhand in Uw Koninkrijk. |
22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. |
23 En Hij zeide tot hen: Mijn drinkbeker zult gij wel drinken, en met den doop waar Ik mede gedoopt word, zult gij gedoopt worden; maar het zitten tot Mijn rechter- en tot Mijn linkerhand staat bij Mij niet te geven, maar het zal gegeven worden dien het bereid is van Mijn Vader. |
24 En als de andere tien dat hoorden, namen zij het zeer kwalijk van de twee broeders. |
25 En als Jezus hen tot Zich geroepen had, zeide Hij: Gij weet dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. |
26 Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar. |
27 En zo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht. |
28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. |
29 En als zij van Jericho uitgingen, is Hem een grote schare gevolgd. |
30 En zie, twee blinden zittende aan den weg, als zij hoorden dat Jezus voorbijging, riepen, zeggende: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U onzer. |
31 En de schare bestrafte hen, opdat zij zwijgen zouden; maar zij riepen te meer, zeggende: Ontferm U onzer, Heere, Gij Zone Davids. |
32 En Jezus stilstaande, riep hen en zeide: Wat wilt gij dat Ik u doe? |
33 Zij zeiden tot Hem: Heere, dat onze ogen geopend worden. |
34 En Jezus innerlijk bewogen zijnde met barmhartigheid, raakte hun ogen aan; en terstond werden hun ogen ziende, en zij volgden Hem. |