Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Daniël ziet in een gezicht vier dieren uit de zee opkomen, vs. 1, enz. En den Oude der dagen aan den Zoon des mensen een eeuwig Rijk overgevende, 9. Daniël ontvangt de beduiding van dat gezicht, 15. Waarover hij zeer beroerd werd, 28. |
De vier dieren |
1 IN1 het eerste jaar van Bélsazar, den koning van Babel, 2zag Daniël een droom en gezichten zijns hoofds op zijn leger; toen 3schreef hij dien droom en
4hij zeide 5de hoofdsom 6der zaken. |
| 1 In dit hoofdstuk wordt voorgesteld dezelfde profetie van de vier monarchieën (doch met een ander gezicht) die in het tweede hoofdstuk voorgedragen is. |
| 2 Tot hiertoe zijn verhaald de gezichten die de koningen van Babel gehad hebben, welke Daniël heeft uitgelegd. Nu volgen de gezichten die Daniël zelf gehad heeft. |
| 3 Opdat hij nimmermeer in vergetelheid geraken zou, want dit werd Daniël niet voor zichzelven alleen geopenbaard, maar tot stichting en onderwijzing der ganse gemeente. |
| 4 Welverstaande, eerst tot de Joden, doch tot dienst van de kerk, zo van het Oude als van het Nieuwe Testament. |
| 5 Chald. het hoofd. |
| 6 Of: der woorden, te weten die hij in dat gezicht gezien of gehoord had. |
|
2 Daniël antwoordde en zeide: Ik zag in mijn gezicht bij nacht, en zie, 7de vier winden des hemels braken voort 8op de grote zee. |
| 7 Een voorbeeld van krijg en oorlog, dat namelijk het ene koninkrijk tegen het andere zou opstaan, het ene zoekende het andere te onderdrukken en te verdelgen, hetwelk alles niet bijgeval geschiedt, maar gelijk God de Heere zulks in Zijn raad besloten en verordineerd had. |
| 8 Dat is, op de aarde, in deze wereld. De zin is, dat de wereld zijn zal als een onstuimige zee, die met verscheidene winden (tegen elkander aanstotende) zou beroerd worden, alsof al de wolken en winden tezamen tegen elkander aanliepen, alles in roer stellende. Zie Openb. 17:1, 15. |
| Openb. 17:1 EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren; Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. |
|
3 En er klommen 9vier grote dieren op 10uit de zee, 11het ene van het andere 12verscheiden. |
| 9 De vier monarchieën worden betekend door de grote dieren, vers 17, gelijk ook door het grote beeld, Daniël 2. De grote koninkrijken of monarchieën worden bij felle beesten vergeleken, omdat gemeenlijk grote rijken grote wreedheid aanrichten, met moorden, branden, roven en andere wreedheden en ongeregeldheden. Vgl. Jes. 5:29. |
| vers 17 Deze grote dieren, die vier zijn, zijn vier koningen, die
uit de aarde opstaan zullen. Daniël 2 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken. Jes. 5:29 Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. |
| 10 Dat is, uit de aarde, in de wereld, die groot, wijd en breed is, en nimmermeer stil, maar altijd woelende, gelijk de onstuimige zee. Daar geschiedt nimmermeer verandering van rijken en landen dan met grote beroerten en bloedstortingen. |
| 11 Chald. die van die. |
| 12 Te weten in de manier van regering en andere dingen meer, gelijk dit ook is afgebeeld geworden door de verscheidene soorten van metalen in de beeltenis die Nebukadnezar is vertoond geworden, Daniël 2. |
| Daniël 2 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken. |
|
4 Het eerste was 13als een leeuw, en 14het had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat 15zijn vleugelen uitgeplukt waren, en 16het werd van de aarde opgeheven en 17op de voeten gesteld 18als een mens, en 19aan hetzelve werd 20eens mensen hart 21gegeven. |
| 13 Hierdoor wordt de courage, dapperheid en roofgierigheid der Babylonische monarchen afgebeeld, inzonderheid van Nebukadnezar den Grote, die Daniël 2 bij een gouden hoofd, en Daniël 4 bij een groten boom vergeleken wordt. Zie deze gelijkenis ook Jes. 5:29. Jer. 4:7. Vgl. ook Nah. 2:11, 12. |
| Daniël 2 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken. Daniël 4 DE koning Nebukadnézar aan alle volken, natiën en tongen, die op den gansen aardbodem wonen: Uw vrede worde vermenigvuldigd. Jes. 5:29 Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. Jer. 4:7 De leeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. Nah. 2:11 Waar is nu de woning der leeuwen, en die weide der jonge leeuwen? Alwaar de leeuw, de oude leeuw en het leeuwenwelp wandelde, en er was niemand die hen verschrikte; Nah. 2:12 De leeuw die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde. |
| 14 Hiermede werd afgebeeld Nebukadnezars snelheid in den krijg. Zie Jes. 5:26. Jer. 4:13; 48 op vers 40. Ez. 17:3. Hab. 1:8. |
| Jes. 5:26 Want Hij zal een banier opwerpen onder de heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts
sissen van het einde der aarde; en zie, haastelijk, snellijk zullen zij aankomen. Jer. 4:13 Zie, hij komt op als wolken en zijn wagens zijn als een wervelwind, zijn paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, want wij zijn verwoest. Jer. 48:40 (kt.) Want zo zegt de HEERE: Zie, hij zal snel vliegen als een arend, en hij zal zijn vleugels over Moab uitbreiden. Ez. 17:3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: Een arend die groot was, groot van vleugelen, lang van vlerken, vol van vederen, die verscheidene verven had, kwam op den Libanon en nam den oppersten tak van een ceder. Hab. 1:8 Want zijn paarden zijn lichter dan de luipaarden, en zij zijn scherper dan de avondwolven, en zijn ruiters verspreiden zich; ja, zijn ruiters zullen van verre komen, zij zullen vliegen als een arend, zich spoedende om te eten. |
| 15 Dat is, landen en steden, de macht en heerlijkheid van het rijk, door de Meden en Perzen hem afgenomen werden, gelijk Jer. 50:21 voorzegd was. Anderen verstaan door de vleugelen de courage en dapperheid der Babyloniërs, die alle andere natiën in courage en dapperheid plachten te overtreffen. |
| Jer. 50:21 Tegen het land Meratháïm, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles wat Ik u geboden heb. |
| 16 Dat is, zijn macht, heerschappij en gebied (waardoor het zich boven alle andere mensen verhief) werd hem benomen. Want de Assyriërs en Chaldeeën zijn niet ten enenmale uit de aarde uitgeroeid. Anders: met dewelke het van de aarde opgeheven werd. |
| 17 Dat is, de Chaldeeën, die tevoren als met arendsvleugelen hoog in de lucht vlogen en alle andere natiën verachtten, moesten daarna als andere gemene lieden op de aarde gaan, ja, anderen dienen, niet meer zijnde als leeuwen, maar als andere private personen, van hun macht beroofd zijnde. |
| 18 Dat is, als andere mensen, die geen heerschappij noch gebied over land en lieden hadden. |
| 19 Te weten dier, dat is, aan de Chaldeeën en Babyloniërs, als zij nu bloot en zonder vederen waren. |
| 20 Dat is, een versaagd hart, als het hart van een arm verslagen mens, in plaats van een onversaagd leeuwenhart. Xenophon getuigt, dat Kores de Babyloniërs de wapenen heeft doen afleggen, het land doen bouwen, tribuut doen betalen en de Perzen doen eren en gehoorzamen, als hun heren, en derzelver garnizoenen hun soldijen betalen. Vgl. Jer. 51:30. |
| Jer. 51:30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot vrouwen geworden. Zij hebben haar woningen aangestoken, haar grendels zijn verbroken. |
| 21 Te weten van God. |
|
5 Daarna zie, 22het andere dier, het tweede, was gelijk 23een beer, en 24stelde zich aan de ene zijde, en het had 25drie ribben in zijn muil tussen zijn tanden; en 26men zeide aldus tot hetzelve: Sta op, 27eet veel vlees. |
| 22 Dat is, een ander dier dan het Chaldeeuwse, bij een leeuw vergeleken, vers 4, namelijk de monarchie der Perzen, die straks de Chaldeeuwse monarchie gevolgd is; bij zilver vergeleken, Dan. 2:32. |
| vers 4 Het eerste was als een leeuw, en het had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren, en het werd van de aarde opgeheven en op de voeten gesteld als een mens, en aan hetzelve werd eens mensen hart gegeven. Dan. 2:32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud, zijn borst en zijn armen van zilver, zijn buik en zijn dijen van koper, |
| 23 Hiermede wordt het rijk der Perzen afgebeeld, omdat zij wreed, woest, wild, gruwzaam en verschrikkelijk waren, gelijk de wilde woudberen, niet van zulken hogen en edelen aard als de leeuw, vers 4. Zie Dan. 2:39. Doch de Heere heeft hun wreedheid bedwongen ten aanzien van Zijn volk. |
| vers 4 Het eerste was als een leeuw, en het had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren, en het werd van de aarde opgeheven en op de voeten gesteld als een mens, en aan hetzelve werd eens mensen hart gegeven. Dan. 2:39 En na u zal een ander koninkrijk opstaan, lager dan het uwe; daarna een ander, het derde koninkrijk, van koper, hetwelk heersen zal over de gehele aarde. |
| 24 Dat is, het Perzische rijk heeft eerst aan de ene zijde der wereld begonnen, te weten in het oosten, zijnde klein in het eerst, besloten tussen zijn bergen, een natie die niet zeer groot geacht was. Evenwel slokte het eerst de Meden in, daarna ook de Babyloniërs, en het maakte er al één heerschappij van. Anders: hetwelk een heerschappij heeft opgericht. |
| 25 Dat is, naar eniger uitlegging, drie grote tanden, als ribben. Sommigen verstaan door deze drie ribben die volken die van de Perzen aan het westen, noorden en zuiden zijn ten onder gebracht, Dan. 8:4, ja, die zij als verscheurd en verslonden hebben door hun grote krijgsmacht. Sommigen menen dat door deze drie ribben betekend wordt de overgrote wreedheid van dit dier, namelijk van de Perzische monarchie. |
| Dan. 8:4 Ik zag dat de ram met de hoornen tegen het westen stiet, en tegen het noorden en tegen het zuiden, en geen dieren konden voor zijn aangezicht bestaan, en er was niemand die uit zijn hand verloste; maar hij deed naar zijn welgevallen, en hij maakte zich groot. |
| 26 De zin is, dat God de Perzen door Zijn heimelijken raad daartoe verwekt en gedreven heeft, dat zij vele volken door krijgsmacht dwingen en ten onder brengen zouden. Vgl. Jes. 21:2. Chald. en zij zeiden, te weten de engelen, door het bevel van God. |
| Jes. 21:2 Een hard gezicht is mij te kennen gegeven: de trouweloze handelt trouwelooslijk en de verstoorder verstoort; trek op, o Elam, beleger ze, o Medië; Ik heb al haar zuchting doen ophouden. |
| 27 Hiermede wordt aangewezen de grote wreedheid en bloeddorstigheid der Perzen, hetwelk Thomyris, de koningin van Scythië, den koning Cyrus verweten heeft, toen zij hem in een veldslag overwonnen en zijn hoofd afgehouwen en in een kuip vol mensenbloed gestoken hebbende, overluid riep: Verzadig u nu met bloed, waarnaar gij zozeer gedorst hebt, Justinus, boek 3, en Orosius, boek 2. |
|
6 Daarna 28zag ik, en zie, er was 29een ander dier, gelijk 30een luipaard, en het had 31vier vleugelen eens vogels op zijn rug; ook had hetzelve dier 32vier hoofden, en 33hem werd de heerschappij gegeven. |
| 28 Dat is, mij werd in een gezicht gewezen. |
| 29 Namelijk de monarchie van Alexander den Grote, of het Macedonische of het Griekse rijk of monarchie. |
| 30 De pardus of pardel is listig en snel, Jer. 5:6. Hos. 13:7. Hab. 1:8. Alzo waren de aanslagen van den koning Alexander den Grote listig, en hij was snel en moedig in het innemen van landen en steden. |
| Jer. 5:6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten, een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden. Hos. 13:7 Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg. Hab. 1:8 Want zijn paarden zijn lichter dan de luipaarden, en zij zijn scherper dan de avondwolven, en zijn ruiters verspreiden zich; ja, zijn ruiters zullen van verre komen, zij zullen vliegen als een arend, zich spoedende om te eten. |
| 31 Hiermede wordt ook te kennen gegeven de snelle voortgang van Alexander den Grote. Vgl. Dan. 8:5. Doch sommigen verstaan door de vier vleugelen op den rug de vier vorsten die na den dood van Alexander zijn rijken onder zich verdeeld hebben, Dan. 8:8. |
| Dan. 8:5 Toen ik dit overlegde, zie, er kwam een geitenbok van het westen over den gansen aardbodem, en roerde de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijn ogen. Dan. 8:8 En de geitenbok maakte zich uitermate groot; maar toen hij sterk geworden was, brak die grote hoorn, en er kwamen op aan deszelfs plaats vier aanzienlijke, naar de vier winden des hemels. |
| 32 Deze vier hoofden betekenen ook de verdeling der monarchie van Alexander, onder vier voorname heren of hoofden van zijn leger, die, nadat zij lang met elkander om de heerschappijen gestreden hadden, zo hebben zij eindelijk dezelve onder zich verdeeld, zodat Seleucus voor zijn deel heeft gekregen Groot-Azië, Antigonus Klein-Azië; Cassander (denwelken Antipater opgevolgd is) is geworden koning van Macedonië; Ptolemaeus, de zoon van Lagus, heeft Egypte tot zijn deel gekregen. |
| 33 Te weten, Alexander den Grote werd van God de heerschappij gegeven, zodat hij met kleine legers heel grote overwonnen heeft. |
|
7 Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, 34het vierde dier 35was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had 36grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en 37vertrad het overige met zijn voeten; en 38het was verscheiden van al de dieren die vóór hetzelve geweest waren; en het had 39tien hoornen. |
| 34 Enigen verstaan hier door het vierde dier de monarchie der Romeinen, en passen daarop al hetgeen dat in dit hoofdstuk van het vierde dier gezegd wordt. Maar anderen duiden het op het rijk der Seleuciden en Lagiden, die de rijken van Alexander den Grote onder zich verdeeld en lange jaren ingehouden hebben, zij en hun nakomelingen, die de Joden zeer jammerlijk geplaagd hebben, gelijk in de historie der Makkabeeën te lezen is. |
| 35 Doordien het alle omliggende natiën een groten schrik en bangheid, schade en verderf heeft aangebracht, hetwelk waarachtig is zo van de Romeinen als van de Seleuciden, inzonderheid Antiochus Epiphanes. |
| 36 Dat is, grote veldlegers en machtige oversten, mitsgaders allerlei krijgsinstrumenten en gereedschap. Zie Dan. 2:40. Daar wordt het genoemd hard als ijzer. |
| Dan. 2:40 En het vierde koninkrijk zal hard zijn gelijk ijzer, aangezien het ijzer alles vermaalt en verzwakt; gelijk nu het ijzer, dat zulks alles verbreekt, alzo zal het vermalen en verbreken. |
| 37 De zin is: Die het niet ten enenmale verscheurde, die beschadigde het ten hoogste, en bracht hen onder zijn voeten en maakte hen dienstbaar. |
| 38 Het kon vanwege zijn wreedheid en monstruositeit noch met de vorige, noch met enig ander dier vergeleken worden, daarom geeft de profeet het hier geen naam. Die dit op het Romeinse rijk duiden, verstaan het woord verscheiden van de verscheidene wijzen op dewelke het Romeinse rijk werd geregeerd, eerst door koningen, daarna door consuls, daarna door decemviri, daarna wederom door consuls, ten laatste door caesars of keizers. |
| 39 Sommigen, die dit van het Romeinse rijk verstaan, nemen tien voor vele, gelijk Gen. 31:41. Anderen verstaan precies tien koningen, of rijken, of provincies, omdat het Romeinse rijk verscheidene koningen gehad en ook verscheidene koninkrijken onder zich gebracht heeft; of, als sommigen, omdat het Romeinse rijk daarna in verscheidene bijzondere koninkrijken is verdeeld. Anderen duiden het op de Seleuciden, en noemen tien koningen (nochtans eensdeels uit de Lagiden, anderdeels uit de Seleuciden), die elkander gevolgd zijn en de Joodse kerk zeer geplaagd hebben. Zij worden met recht bij hoornen vergeleken, omdat gelijk de gehoornde beesten andere beesten of mensen met hun hoornen aanlopen, stoten en kwetsen, alzo hebben ook die koningen vele mensen, inzonderheid Gods kerk, veel leed gedaan. |
| Gen. 31:41 Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochters en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd. |
|
8 40Ik nam acht op de hoornen, en zie, 41een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en zie, 42in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en 43een mond, grote dingen sprekende. |
| 40 Alzo betaamt het ons ook op deze profetieën wel te letten, opdat wij ze mogen verstaan. Vgl. Matth. 24:15. |
| Matth. 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop), |
| 41 Anders: de laatste hoorn, dewelke klein was. Velen verstaan door dezen kleinen hoorn den roomsen antichrist, die bij de scheuring van het Romeinse rijk van kleine beginselen is opgekomen, en zulks alles gedaan heeft, als hier en vss. 24, 25 voorzegd wordt. Anderen verstaan Antiochus Epiphanes, die de geringste onder die hoornen, dat is, koningen, was. Zie Dan. 11:21. Enigen verstaan den Turk, enz. |
| vers 24 Belangende nu de tien hoornen: uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan; en een ander zal na hen opstaan, en die zal verscheiden zijn van de vorige, en hij zal drie koningen vernederen. vers 25 En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds. Dan. 11:21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen. |
| 42 Versta dit alzo, dat degene die door dezen hoorn beduid wordt, zich, zoveel den uitwendigen schijn belangt, zeer beleefdelijk heeft weten aan te stellen, maar dat hij inderdaad een geveinsde boef was. |
| 43 Lasterlijke en smadelijke redenen tegen God en Zijn heilige kerk. Zie vers 25. |
| vers 25 En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds. |
|
9 Dit zag ik, 44totdat er tronen gezet werden, en 45de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed 46wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds 47als zuivere wol; 48Zijn troon was 49vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur. |
| 44 Dat is, totdat de tijd gekomen was, dat God gericht over die tirannen gehouden, hen gestraft en Zijn volk van hun tirannie verlost heeft. Anders: totdat zij (te weten de engelen) de tronen (te weten van de koningen der aarde) hebben heengeworpen. Anderen nemen het in dezen zin: Totdat die koningen hun tronen of koninklijke stoelen verlatende, voor God weken, toen God was nakende ten gerichte, opdat Hij Zijn troon boven alle andere zou oprichten. |
| 45 Dit is een omschrijving van den eeuwigen waren God, Die vóór alle eeuwigheid geweest is, nu is, en in alle eeuwigheid zijn zal. Alzo ook vss. 13, 22. |
| vers 13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. vers 22 Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam dat de heiligen het Rijk bezaten. |
| 46 Koningen en vorsten droegen eertijds witte klederen. Zie Gen. 41:42. Esth. 8:15. Zodat het hier betekent de majesteit Gods. |
| Gen. 41:42 En Farao nam zijn ring van zijn hand af en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en legde een gouden keten aan zijn hals. Esth. 8:15 En Mórdechai ging uit van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed en met een grote gouden kroon en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vrolijk. |
| 47 Afbeeldende de reinheid Gods. Vgl. Ps. 51:6. Rom. 3:4. |
| Ps. 51:6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
| 48 Eigenlijk te spreken heeft God noch troon, noch stoel, en Hij wordt met geen raderen voortgetrokken; maar het heeft Hem beliefd Zich aan Zijn profeten in verscheidene gedaanten te vertonen, om hun enig bewijs van Zijn tegenwoordigheid te geven. |
| 49 Of: vuurspranken, afbeeldende den toorn en het strenge gericht Gods. Want gelijk het vuur alles verslindt, alzo is ook God een verterend Vuur den goddelozen. |
|
10 50Een vurige rivier vloeide en ging 51van voor Hem uit, a52duizendmaal duizenden dienden Hem, en 53tienduizendmaal tienduizenden 54stonden voor Hem; 55het gericht zette zich, en 56de bboeken werden geopend. |
| 50 Of: Een rivier van vuur. Dit betekent de grootheid en strengheid der oordelen Gods, om alle vijanden snellijk en met geweld te overrompelen en te verteren. Gelijk niemand den loop der rivier kan afstoppen of ophouden, maar men moet ze haar gang laten gaan, alzo is er geen creatuur zo machtig, die de oordelen Gods kan ophouden of verhinderen. Vgl. Ps. 50:3; 97:3. |
| Ps. 50:3 Onze God zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. Ps. 97:3 Een vuur gaat voor Zijn aangezicht heen, en het steekt Zijn wederpartijen rondom aan brand. |
| 51 Of: van Zijn tegenwoordigheid, te weten van de tegenwoordigheid van den Rechter, Die op den troon zat. |
| a Openb. 5:11. |
| Openb. 5:11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en hun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; |
| 52 Vgl. 2 Kon. 6:17. Ps. 34:8; 68:18. Matth. 26:53. Hebr. 12:22. Openb. 5:11. Een zeker getal wordt gezet voor een ontelbaar groot getal. |
| 2 Kon. 6:17 En Elísa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elísa. Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Ps. 68:18 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid. Matth. 26:53 Of meent gij dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Openb. 5:11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en hun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; |
| 53 Dit getal is honderdmaal groter dan het vorige. Het getal der engelen is voor ons ontelbaar. Zie Hebr. 12:22. |
| Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
| 54 Passende op Zijn dienst. Zie Ps. 103:20. |
| Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. |
| 55 Dat is, de rechters, te weten de heilige engelen. Zie Dan. 4 op vers 17. Versta ook de gelovigen met hun Hoofd Christus. Zie op vers 22. Ps. 50 op vers 6. |
| Dan. 4:17 (kt.) Deze zaak is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat de levenden bekennen dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen. vers 22 (kt.) Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam dat de heiligen het Rijk bezaten. Ps. 50:6 (kt.) En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela. |
| 56 Dat is, alles werd nauw onderzocht, wat tot beschuldiging en ontschuldiging kon bijgebracht worden; opdat men daaruit nam wat die vervolgers aan het volk Gods begaan hadden, om daaruit een sententie te scheppen, menselijkerwijze gesproken. Zie Ps. 139:16. Openb. 20:12. Enigen verstaan hier door de boeken eenieders consciëntie. |
| Ps. 139:16 Uw ogen hebben mijn ongeformeerden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
| b Openb. 20:12. |
| Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
|
11 57Toen zag ik toe 58vanwege de stem der grote woorden welke die hoorn sprak; ik zag toe, 59totdat het dier gedood en 60zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven 61om van het vuur verbrand te worden. |
| 57 Dat is, mijn gedachten waren nog denkende op dat gezicht dat mij vertoond was. |
| 58 Dat is, vanwege de gruwelijke godslasteringen en smaadwoorden, die hij tegen God en de kerk uitspreken zou. |
| 59 Dat is, totdat de macht dezer koningen, mitsgaders hun rijk tenietgebracht was. |
| 60 Dat is, totdat het koninkrijk dezer koningen geen koninkrijk meer was. |
| 61 Chald. tot de verbranding des vuurs. |
|
12 62Aangaande ook de overige dieren, 63men nam hun heerschappij weg, 64want verlenging van het leven was hun 65gegeven 66tot tijd en stonde toe. |
| 62 Daar is vers 11 gesproken van den ondergang van het vierde rijk; in dit vers spreekt de profeet van den ondergang van het overblijfsel der andere rijken. |
| vers 11 Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden. |
| 63 Dat is, de overblijfsels der voorverhaalde drie rijken zijn met dit vierde rijk ook vervallen. |
| 64 Dit is de reden waarom die rijken niet eerder zijn ten onder gegaan dan met het vierde rijk. |
| 65 Te weten van God. |
| 66 Zie Dan. 2 op vers 21. |
| Dan. 2:21 (kt.) Want Hij verandert de tijden en stonden, Hij zet de koningen af en Hij bevestigt de koningen; Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap dengenen die verstand hebben; |
|
13 Verder
67zag ik in de nachtgezichten, en zie, 68er kwam Een met de wolken des hemels, 69als eens mensen Zoon, en 70Hij kwam tot den Oude van dagen, en 71zij deden Hem voor Denzelven naderen. |
| 67 Met deze repetitie of herhaling geeft Daniël te kennen, dat hij nauw gelet heeft op hetgeen dat hem God openbaarde. |
| 68 Om nadat Hij op aarde de verborgenheid onzer zaligheid zou verricht hebben, ten hemel opgenomen te worden tot Zijn Vader, en aan Zijn rechterhand te zitten, te regeren en te oordelen de levenden en de doden. |
| 69 Hierdoor werd de Messias of Christus afgebeeld, als Openb. 1:13, Die in het vlees verschijnen zou, maar nog niet verschenen was. Zie Gal. 4:4. En merk dat hier in den Chaldeeuwsen tekst een woord staat hetwelk betekent een broos en krank mens, betekenende dat Christus de menselijke natuur met al derzelver krankheden zou aannemen, de zonde uitgenomen. |
| Openb. 1:13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel; Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
| 70 Of: daarna kwam Hij. De zin is, dat Christus volbracht hebbende het werk onzer verlossing, tot Zijn hemelsen Vader ten hemel is opgevaren. Vergelijk hiermede Joh. 16:16, 28. Hand. 1:9. |
| Joh. 16:16 Een kleinen tijd en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd en gij zult Mij zien; want Ik ga heen tot den Vader. Joh. 16:28 Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld en ga heen tot den Vader. Hand. 1:9 En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. |
| 71 Te weten de heilige engelen Gods. Te weten om te zitten ter rechterhand Zijns Vaders, en van Denzelven te ontvangen eer, heerlijkheid en heerschappij over alles wat genaamd mag worden, gelijk vers 14 gezegd wordt. Zie ook Hand. 2:34, 36. Ef. 1:20. Filipp. 2:9. |
| vers 14 En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden. Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, Hand. 2:36 Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt. Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
|
14 En 72Hem werd gegeven heerschappij en eer en 73het Koninkrijk, dat Hem 74alle volken, natiën en tongen eren zouden; cZijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, 75die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk 76zal niet verdorven worden. |
| 72 Te weten Christus, als Middelaar, is van den Vader gegeven, enz. Vergelijk dit met Matth. 28:18. Hand. 2:33, 34, 36. Hebr. 1:3, 4. |
| Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, Hand. 2:36 Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 1:4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. |
| 73 Niet een werelds koninkrijk om lichamelijk op aarde te regeren, maar een geestelijk Koninkrijk, opdat Hij heerse in het midden Zijner vijanden, zo door de krachtige predicatie van het Evangelie in de harten der uitverkorenen, als door het bedwingen der verworpenen, die de uitverkorenen, Christus belijdende, vervolgen. Vgl. Psalm 110. |
| 74 Niet allen hoofd voor hoofd, maar uit alle volken, natiën en tongen der ganse wereld, een grote menigte, en aangaande Zijn vijanden zal Hij verheerlijkt worden door derzelver rechtvaardige straf. In dit opzicht komt Christus met recht toe, ja, Christus alleen en geen creaturen, de titel van Koning der koningen en Heere der heren. Vgl. Ps. 2:8. Ef. 1:21, 22. Filipp. 2:9, 10, 11. Openb. 19:16. |
| Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, Filipp. 2:11 En alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders. Openb. 19:16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. |
| c Dan. 2:44. Luk. 1:33. |
| Dan. 2:44 Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. |
| 75 Of: die niet weggenomen zal worden. |
| 76 Want ofschoon het hier op aarde wordt bestreden en bevochten van Zijn vijanden, zo zal noch kan het uitgeroeid worden, maar het zal altijd blijven. |
|
15 77Mij, Daniël, werd mijn geest 78doorstoken in het midden 79van het lichaam, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij. |
| 77 Of: Mij, Daniël, aangaande, mijn geest werd, enz. |
| 78 Of: doorboord, doorgraven, alsof mijn geest ware doorschoten geweest; namelijk dewijl ik niet wist wat dit gezicht beduidde. Anders: beroerd, ontsteld. |
| 79 Chald. der schede; omdat de ziel des mensen in zijn lichaam bedekt en verborgen is, gelijk een zwaard in de schede. |
|
16 Ik naderde 80tot een dergenen die daar stonden, en verzocht van hem 81de zekerheid over dit alles; en hij zeide ze mij en 82gaf mij de uitlegging 83dezer zaken te kennen. |
| 80 Te weten tot een van de engelen, van welke vele duizenden waren, die voor den Heere stonden om op Zijn dienst te passen, vers 10. |
| vers 10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. |
| 81 Of: de gewisheid, dat is, de rechte mening, het ware bericht. |
| 82 Dit belooft Christus allen die Hem bidden, Matth. 7:7, 8. |
| Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Matth. 7:8 Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. |
| 83 Chald. dezer woorden, dat is, der dingen mij in die gezichten vertoond. |
|
17 Deze grote dieren, die vier zijn, 84zijn 85vier koningen, die
86uit de aarde 87opstaan zullen. |
| 84 Dat is, betekenen, of: zijn voorbeelden. |
| 85 Dat is, vier koninkrijken of monarchieën. Zie vers 3. |
| vers 3 En er klommen vier grote dieren op uit de zee, het ene van het andere verscheiden. |
| 86 Vers 3 zegt hij: uit de zee. Zie de aant. aldaar. |
| 87 Het ene, namelijk de monarchie der Chaldeeën, was wel alreeds opgestaan, zodat de profeet zegt, dat zij opstaan zouden, ten aanzien van de resterende drie koninkrijken. |
|
18 Maar de heiligen 88der hoge plaatsen zullen 89dat Koninkrijk ontvangen, en zij zullen het Rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. |
| 88 Dat is, die van God verordineerd zijn tot inneming en bezitting van de hoge plaatsen, dat is, van de hemelen, die zij te bestemder tijd zullen innemen en bezitten. Zodat dit is een beschrijving van de kerk, welke is een vergadering der heiligen, tot de hoogten of tot de hoge plaats, dat is, ten eeuwigen leven behorende. Anders: de heiligen des Allerhoogsten zullen, enz. Vgl. Openb. 1:6; 5:10. |
| Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
| 89 Te weten dat eeuwige Rijk, vers 14, het heilige en geestelijke Koninkrijk van Christus op aarde, zal zo haast niet ophouden, of terstond zal dat eeuwige, heerlijke en hemelse Koninkrijk van Christus daarop volgen boven in den hemel. |
| vers 14 En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden. |
|
19 90Toen wenste ik naar de waarheid van het vierde dier, hetwelk verscheiden was 91van al de andere, zeer gruwelijk, welks tanden van ijzer waren en zijn klauwen van koper; het at, het verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten. |
| 90 Dat is, toen was ik begerig om de waarheid te weten van het vierde dier, dat is, aangaande het vierde dier. |
| 91 Te weten van de andere drie, als vers 23. Zie breder tot verklaring over dit 19de vers de aantt. vers 7. |
| vers 23 Hij zeide aldus: Het vierde dier zal het vierde rijk op aarde zijn, dat verscheiden zal zijn van al die rijken; en het zal de ganse aarde opeten en het zal dezelve vertreden en het zal ze verbrijzelen. vers 7 Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren die vóór hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen. |
|
20 En 92aangaande de tien hoornen die op zijn hoofd waren, en den anderen die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn die ogen had en een mond die grote dingen sprak, en welks 93aanzien 94groter was 95dan van zijn metgezellen; |
| 92 Versta hierbij: begeerde ik de waarheid te weten. |
| 93 Of: gestalte. |
| 94 Hiermede wordt te kennen gegeven, dat de roomse antichrist, of, als anderen, Antiochus Epiphanes, de andere koningen in macht en hoogheid overtreffen zou, alhoewel hun beginsel slecht geweest is, als onwettig tot het rijk komende, waarom hij een kleine hoorn genoemd wordt, vers 8. |
| vers 8 Ik nam acht op de hoornen, en zie, een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en zie, in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende. |
| 95 Dat is, dan van de andere hoornen, dat is, koningen. |
|
21 96Ik had gezien dat dezelve hoorn 97krijg voerde 98tegen de heiligen, en dat hij 99die overmocht, |
| 96 In dit 21ste en in het volgende vers geeft Daniël reden waarom hij zo begerig was om te weten de gelegenheid van dit dier en van zijn doen, namelijk omdat de kerk van dien tijd af wredelijk zou geplaagd worden, totdat de kerke Gods van haar vijanden zou gered worden. |
| 97 Chald. krijg maakte. |
| 98 Dat is, tegen het volk Gods. |
| 99 Wat zware vervolgingen en ellenden de kerk geleden heeft en nog lijdt van den roomsen antichrist, is bekend; insgelijks heeft Antiochus Epiphanes en andere Aziatische koningen, van dewelke anderen dit verstaan, gedaan aan de Joodse kerk of haar. Gods volk werd in het Joodse land, alsook die schone kerken in Azië en in Afrika, zo ten onder gebracht, dat het zich liet aanzien, of het met de kerke Gods ten enenmale gedaan was, en dat er geen hoop meer was, dat zij het hoofd weder zou opheffen; doch dit duurde maar een korten tijd. |
|
22 Totdat de 100Oude van dagen 1kwam, en 2het gericht gegeven werd aan 3de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam dat de heiligen 4het Rijk bezaten. |
| 100 Zie vers 9. |
| vers 9 Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur. |
| 1 Om Zijn kerk Zijn hulp te betonen. Dit is voornamelijk geschied na de predicatie van het Evangelie, als de kerk heeft begonnen het hoofd boven te krijgen, na vele schrikkelijke vervolgingen. |
| 2 Te weten in Christus, hun Hoofd, in welk opzicht de heiligen gezegd worden te zijn rechters der wereld, goedvindende en prijzende het gericht van Christus. Zie Matth. 19:28. 1 Kor. 6:2, 3. |
| Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. 1 Kor. 6:2 Weet gij niet dat de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien door u de wereld geoordeeld wordt, zijt gij onwaardig de minste gerechtszaken? 1 Kor. 6:3 Weet gij niet dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken die dit leven aangaan! |
| 3 Zie vers 18. |
| vers 18 Maar de heiligen der hoge plaatsen zullen dat Koninkrijk ontvangen, en zij zullen het Rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. |
| 4 Dat is, dat zij een naam in de wereld gekregen hadden, doordien het Rijk van Christus in Zijn heiligen is vermaard geworden. |
|
23 5Hij zeide aldus: Het vierde dier zal 6het vierde rijk op aarde zijn, 7dat verscheiden zal zijn van al die rijken; en het zal 8de ganse aarde opeten en het zal dezelve 9vertreden en het zal ze verbrijzelen. |
| 5 Te weten de engel dien ik gebeden had, dat hij mij die gezichten wilde verklaren, vers 16. |
| vers 16 Ik naderde tot een dergenen die daar stonden, en verzocht van hem de zekerheid over dit alles; en hij zeide ze mij en gaf mij de uitlegging dezer zaken te kennen. |
| 6 Zie op vers 7. |
| vers 7 (kt.) Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren die vóór hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen. |
| 7 Zie vers 7. |
| vers 7 Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren die vóór hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen. |
| 8 Dat is, het voornaamste deel der koninkrijken, verstaande dit van het Romeinse rijk. Anders: het ganse land, te weten het ganse Joodse land, duidende dit op de Seleuciden. Vgl. vss. 21, 25. En versta hier door het land of de aarde de inwoners, die verslonden en als opgegeten zouden worden. |
| vers 21 Ik had gezien dat dezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht, vers 25 En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds. |
| 9 Of: dorsen. |
|
24 Belangende nu de tien hoornen: 10uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan; en 11een ander zal 12na hen opstaan, en 13die zal verscheiden zijn van de vorige, en hij zal 14drie koningen vernederen. |
| 10 Zie vers 7. |
| vers 7 Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren die vóór hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen. |
| 11 Te weten de roomse antichrist, of, als anderen, Antiochus Epiphanes, de laatste van die tien. |
| 12 Te weten na die koningen of hoornen. |
| 13 Te weten hoorn, of: die, te weten koning, en alzo in het volgende. |
| 14 Zie op vers 8. |
| vers 8 (kt.) Ik nam acht op de hoornen, en zie, een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en zie, in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende. |
|
25 En dhij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en 15hij zal de 16heiligen der hoge plaatsen
17verstoren, en 18hij zal menen de 19tijden en 20de wet te veranderen, en 21zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden 22tot een tijd, en tijden, en 23een gedeelte eens tijds. |
| d Dan. 11:36. 1 Makkabeeën 1:46, enz. |
| Dan. 11:36 En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven verheffen en groot maken boven allen god, en hij zal tegen den God der goden wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind zij; want het is vastelijk besloten, het zal geschieden. |
| 15 Te weten die hoorn, of: hij zal, te weten de antichrist, of, als anderen, Antiochus Epiphanes, die niet alleen God zouden lasteren, maar ook wrede vervolgers van Gods volk zijn. Zie Daniël 11. |
| Daniël 11 IK nu, ik stond in het eerste jaar van Daríus, den Meder, om hem te versterken en te stijven. |
| 16 Als vss. 18, 22. |
| vers 18 Maar de heiligen der hoge plaatsen zullen dat Koninkrijk ontvangen, en zij zullen het Rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. vers 22 Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam dat de heiligen het Rijk bezaten. |
| 17 Of: verslijten, of: afslijten, dat is, doen verouderen en vergaan, gelijk klederen, die door ouderdom verslijten. |
| 18 Of: hij zal ondernemen te veranderen, of: hij zal denken te veranderen. De zin is: Hij zal zo vermetel zijn, dat hij voornemen zal, of hopen en vertrouwen zal, de tijden te veranderen, enz. |
| 19 Enigen verstaan hier door de tijden den sabbat en de andere feestdagen der Joden, als pinksteren, het feest der tabernakelen en der nieuwe maanden, enz. Zie 1 Makkabeeën 1:49. Anderen, de rekening der jaren, die door het Romeinse rijk zou veranderd worden. Hetwelk geschied is eerst door Julius Caesar, daarna door den paus Gregorius den dertiende, om alzo zijn macht over de ganse christenheid te betonen. |
| 20 Al de wetten en ceremoniën van Mozes om te stoten, den gansen godsdienst af te schaffen, om de heidense afgoderij in te voeren, zo men dit verstaat van Antiochus; of versta Gods wetten in het gemeen, zo men dit duidt op den antichrist. |
| 21 Te weten de heiligen, opdat hij hen dode. Of de tijden en de wet, om die te veranderen naar zijn goeddunken. |
| 22 Enigen verstaan hierdoor een jaar, twee jaren en een half jaar; anderen, den tijd van drie jaren en tien dagen; sommigen, duizend tweehonderd zestig jaren. Anderen door een tijd vierhonderd negentig jaren, te rekenen van de wederopbouwing des tempels tot deszelfs verwoesting; door tijden duizend vierhonderd drie en dertig jaren, van de destructie des tempels tot de ontdekking van den antichrist; door een halven tijd honderd een en negentig jaren, van den tijd der ontdekking van den antichrist tot zijn uitroeiing toe. Anderen hebben andere rekeningen. Vgl. Dan. 12:7. Openb. 12:14. |
| Dan. 12:7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden. Openb. 12:14 En aan de vrouw zijn gegeven twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd en tijden en een halven tijd, buiten het gezicht van de slang. |
| 23 Hiervoor staat tot verklaring Dan. 12:7 een halven tijd, of een helft; anderen: een deel des bestemden tijds. |
| Dan. 12:7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden. |
|
26 Daarna zal 24het gericht zitten, en men zal 25zijn heerschappij wegnemen, 26hem verdelgende en verdoende, 27tot het einde toe. |
| 24 Zie vss. 9, 10, 22. |
| vers 9 Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur. vers 10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. vers 22 Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam dat de heiligen het Rijk bezaten. |
| 25 Of: zij zullen hem, of hun, te weten de Romeinen, of, als anderen, de Seleuciden, de heerschappij benemen, te weten die die God tot uitvoerders van Zijn oordeel zal stellen. |
| 26 Dat is, hij zal met zijn aanhang van het rijk afgestoten en verdreven worden. Anders: zodat zij, te weten de heerschappij, weggenomen wordt. |
| 27 Dat is, zijn rijk en zijn aanhang zal eindelijk geheel uitgeroeid en gans tenietgebracht worden, en nimmermeer weder opstaan. |
|
27 28Maar het Rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken 29onder den gansen hemel, 30zal gegeven worden aan 31het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk 32een eeuwig Rijk zijn zal; en 33alle heerschappijen zullen 34Hem eren en gehoorzamen. |
| 28 Dit wordt hier gesteld tot troost der godzaligen, om hun indachtig te maken hoe het in de wereld toegaat, dat God altijd voor Zijn kerk zorg draagt, den Zijnen eindelijk een zalige uitkomst gevende. Want te spreken van den toestand der monarchieën kon den godzaligen weinig troost aanbrengen, tenware dat zij ook tegelijk wisten, dat God zorg voor hen was dragende. Zie Jes. 35:3, 4. |
| Jes. 35:3 Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast. Jes. 35:4 Zegt den onbedachtzamen van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods; Hij zal komen en ulieden verlossen. |
| 29 Dat is, in de ganse wereld, nadat het Evangelie allen creaturen zou gepredikt worden, Mark. 16:15. |
| Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. |
| 30 Het Rijk van Christus, opgericht door de predicatie van het Heilig Evangelie, zal den godzaligen gegeven of medegedeeld worden, namelijk als Christus in de harten der godzaligen bij alle natiën regeren zal. Dit Rijk komt wel eigenlijk Christus toe, maar den gelovigen door genadige mededeling. Zie 1 Kor. 1:9. |
| 1 Kor. 1:9 God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere. |
| 31 Zie vers 18. |
| vers 18 Maar de heiligen der hoge plaatsen zullen dat Koninkrijk ontvangen, en zij zullen het Rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. |
| 32 Het zal geen einde hebben, maar het zal eeuwiglijk duren. |
| 33 Dat is, enigen van allerlei heren en heerlijkheden, die Hij daartoe verkiezen zal. Alzo staat er alle voor allerlei 1 Tim. 2:4 en elders meer. |
| 1 Tim. 2:4 Welke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen. |
| 34 Te weten den Heere Christus. |
|
28 35Tot hiertoe is het einde dezer rede. Wat mij, Daniël, aangaat, 36mijn gedachten verschrikten mij zeer, en 37mijn glans veranderde aan mij; doch 38ik bewaarde dat woord in mijn hart.39 |
| 35 Dat is, hier is het einde dezer woorden, dit is hetgeen dat mij de engel heeft geopenbaard van den stand der kerk. |
| 36 Dat is, ik was zeer beroerd in mijzelven, namelijk overdenkende de zware vervolgingen die de kerke Gods waren over het hoofd hangende. |
| 37 Chald. mijn glansen, te weten al de glans of het schone gelaat mijns aangezichts. De zin is: Ik werd bleek en ontsteld in mijn aangezicht. Zie Dan. 5:6. |
| Dan. 5:6 Toen veranderde zich de glans des konings, en zijn gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lendenen werden los, en zijn knieën stieten tegen elkander aan; |
| 38 Te weten, om hetzelve aan de kerke Gods getrouwelijk mede te delen. |
| 39 Tot hiertoe, te weten van het vierde vers van het tweede hoofdstuk heeft Daniël Chaldeeuws gesproken, omdat de bovenverhaalde profetieën de Chaldeeën of Babyloniërs ook waren aangaande. Maar van hier af tot het einde van dit boek toe spreekt hij wederom Hebreeuws, dewijl het den Heiligen Geest alzo beliefd heeft. |