Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Uitdeling van het nieuwe erfland onder de twaalf stammen Israëls, alzo dat de plaats (waarvan Ezechiël 45 begonnen is te spreken) welke afgezonderd was voor het heiligdom, de priesters, Levieten, stad en den vorst, kwam tussen de zeven noordelijke en vijf zuidelijke stammen, vs. 1, enz. De maat en poorten der nieuwe stad, met de namen der poorten en der stad, 30. |
Nieuwe verdeling van het land |
1 DIT nu zijn de namen der 1stammen. 2Van het einde noordwaarts, aan de 3zijde des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-Enan, de landpale van Damascus, noordwaarts aan de zijde van Hamath (ook zal 4hij den 5ooster- en
6westerhoek hebben), zal Dan één 7snoer hebben. | | 1 Zoals dezelve de een aan den ander hun erfenis zullen hebben. |
2 Hier begint de beschrijving van het eerste deel, dat Dan zou bezitten. |
3 Hebr. hand; alzo terstond wederom. |
4 Dan, uit het volgende. |
5 Dat is, hetgeen van de voorzeide noorderlandpale af, tussen de ooster- en westerlandpale in de breedte gelegen is; alzo in het volgende. |
6 Hebr. der zee, alzo in het volgende. Aan den zuiderhoek werd niet gedacht, behalve in het heilige afgezonderde deel, en in het gemeen van gans Israël (achter Gad, vers 28), dat sommigen houden voor een teken van de uitbreiding van het Rijk van Christus, tot aan de einden der aarde. vers 28 Aan de landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek zuidwaarts, daar zal de landpale zijn van Thamar af, naar het twistwater van Kades, voorts naar de beek heen, tot aan de Grote Zee. |
7 Dat is, deel. Dit is hier en vers 23 ingevoegd tot aanvulling van den zin, uit Ez. 47:13, en moet in het volgende ook daarop verstaan worden. Hier (en in het volgende), alsook Ez. 47:14, blijkt wederom een merkelijk onderscheid tussen het voorgaande oude vleselijke en dit nieuwe geestelijke Israël. Want tevoren waren de erfdelen zeer ongelijk; hier is gelijkheid in de gemeenschap aller heiligen en geestelijke kinderen Abrahams, hebbende elke stam evenveel (niettegenstaande enig particulier onderscheid in de plaatsing), en zijn gans anders geplaatst dan tevoren. Ook is de orde van de opnoeming der stammen (die in het noorden van den geringen en tevoren zeer zondigen Dan wordt aangevangen) aanmerkelijk. Openb. 7:5, enz., wordt Dan uitgelaten, zie aldaar. vers 23 Aangaande voorts het overige der stammen: van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Benjamin één snoer. Ez. 47:13 Alzo zegt de Heere HEERE: Dit zal de landpale zijn naar dewelke gij het land ten erve zult nemen, naar de twaalf stammen Israëls; Jozef twee
snoeren. Ez. 47:14 En gij zult dat erven, de een zowel als de ander, over hetwelk Ik Mijn hand heb opgeheven, dat Ik het uw vaderen zou geven; en ditzelve land zal ulieden in erfenis vallen. Openb. 7:5 Uit het geslacht van Juda waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalfduizend verzegeld; |
2 En aan de landpale van Dan, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Aser één. | | |
3 En aan de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Naftali één. | | |
4 En aan de landpale van Naftali, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse één. | | |
5 En aan de landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraïm één. | | |
6 En aan de landpale van Efraïm, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Ruben één. | | |
7 En aan de landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda één. | | |
8 Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het 8hefoffer zijn dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en de lengte als van een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden van hetzelve zijn. | | 8 Zie Ez. 45:1, 2, enz., met de aant. aldaar. Ez. 45:1 ALS gijlieden nu het land zult doen vallen in erfenis, zo zult gij een hefoffer den HEERE offeren, tot een heilige plaats, van het land; de lengte zal zijn de lengte van vijf en twintig duizend meetrieten en de breedte tienduizend; dat zal in zijn gehele grens rondom heilig zijn. Ez. 45:2 Hiervan zullen tot het heiligdom zijn vijfhonderd met vijfhonderd, vierkant rondom; en het zal vijftig ellen hebben tot een buitenruim rondom. |
9 Het hefoffer dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal wezen de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tienduizend. | | |
10 En daarin zal het heilig hefoffer zijn voor de priesters, noordwaarts de lengte van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte van tienduizend, en oostwaarts de breedte van tienduizend, en zuidwaarts de lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN zal in het midden van hetzelve zijn. | | |
11 Het zal zijn voor de priesters die geheiligd 9zijn uit de kinderen Zadoks, die Mijn wacht hebben waargenomen, die niet gedwaald hebben als de kinderen Israëls dwaalden; 10gelijk als de andere Levieten gedwaald hebben. | | 9 Hebr. is, dat is, elkeen van hen, die geheiligd is. |
10 Of: als, dat is, wanneer de andere Levieten dwaalden. |
12 En het geofferde van het hefoffer des lands zal hunlieden een 11heiligheid der heiligheden zijn, aan de landpale der Levieten. | | 11 Zie Lev. 2 op vers 3. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
13 Voorts zullen de Levieten tegenover de landpale der priesters hebben de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tienduizend; de ganse lengte zal zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tienduizend. | | |
14 En zij zullen daarvan niet verkopen, noch de 12eerstelingen des lands verwisselen noch overdragen, want het is een heiligheid den HEERE. | | 12 Dat is, hetgeen Gode gegeven en geheiligd is, gelijk de eerste landvruchten Hem plachten geheiligd te worden. |
15 Maar de vijfduizend, dat is hetgeen overgelaten is in de breedte, 13vóór aan de vijf en twintig duizend, dat zal 14onheilig zijn, voor de stad, tot bewoning en tot voorsteden; en de stad zal in het midden van hetzelve zijn. | | 13 Hebr. aan het aangezicht. |
14 Dat is, een gemene plaats tot gemeen burgerlijk gebruik, zijnde onheilig in vergelijking van de andere, die Gode bijzonderlijk tot den godsdienst en voor de geheiligde personen geheiligd en afgezonderd was. Vgl. Deut. 20 op vers 6. Jer. 31:5. Dit kon hier dienen tot afbeelding van het onderscheid dat er is tussen kerkelijke of geestelijke, en wereldlijke of politieke zaken. Anderszins wordt de stad ook genomen als beduidende het hemelse Jeruzalem, of de kerk, als vss. 31, enz., 35, en elders dikwijls; en met dien verstande wordt zij de heilige stad genoemd, Openb. 21:2, enz. Tenware dat men het alzo wilde nemen, dat deze stad (dat is, de kerk) op aarde zal zijn in plaatsen die tevoren onrein en onheilig waren. Zie Jer. 31 op vers 40. Doch vgl. Ez. 42:20 met de aant. Deut. 20:6 (kt.) En wie is de man die een wijngaard geplant heeft en heeft deszelfs vrucht niet genoten? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien in den strijd sterve en iemand anders die geniete. Jer. 31:5 Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaría; de planters zullen planten en de vrucht genieten. vers 31 En de poorten der stad zullen zijn naar de namen der stammen Israëls, drie poorten noordwaarts: een poort van Ruben, een poort van Juda, een poort van Levi. vers 35 Rondom achttienduizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: De HEERE is ALDAAR. Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Jer. 31:40 (kt.) En het ganse dal der dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een heiligheid zijn; er zal niets weder uitgerukt noch afgebroken worden in eeuwigheid. Ez. 42:20 Hij mat het aan de vier zijden; het had een muur rondom heen: de lengte was vijfhonderd rieten en de breedte vijfhonderd, om onderscheid te maken tussen het heilige en onheilige. |
16 En dit zullen haar maten zijn: de noorderhoek vierduizend en vijfhonderd meetrieten, en de zuiderhoek vierduizend en vijfhonderd, en van den oosterhoek vierduizend en vijfhonderd, en de westerhoek vierduizend en vijfhonderd. | | |
17 De voorsteden nu der stad zullen zijn, noordwaarts tweehonderd en vijftig, en zuidwaarts tweehonderd en vijftig, en oostwaarts tweehonderd en vijftig, en westwaarts tweehonderd en vijftig. | | |
18 En het overgelatene in de lengte tegenover het 15heilig hefoffer, zal zijn tienduizend oostwaarts en tienduizend westwaarts, en het zal tegenover het heilig hefoffer zijn; en de inkomst daarvan zal wezen tot 16onderhoud voor degenen die de stad dienen. | | 15 Hebr. hefoffer der heiligheid. Alzo in het volgende. |
16 Hebr. brood, dat is, tot onderhoud, leeftocht. |
19 En die de stad 17dienen, zullen 18haar dienen uit alle stammen Israëls. | | 17 Hebr. dient. |
18 Anders: zullen dat overige deel bouwen, of bearbeiden, onderhouden, of: zullen uit alle stammen Israëls denzelven (Israël) dienen; dat is, die in de stad dienen, zullen allen anderen Israëlieten bevorderlijk en gedienstig zijn in het verrichten van hun zaken; of: men zal die dienaars uit alle stammen nemen. |
20 Het ganse hefoffer zal zijn van vijf en twintig duizend 19meetrieten met vijf en twintig duizend; 20vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren, 21met de bezitting der stad. | | 19 Te weten in de lengte, met evenveel in de breedte. Vergelijk de manier van spreken met Ez. 45:2. Ez. 45:2 Hiervan zullen tot het heiligdom zijn vijfhonderd met vijfhonderd, vierkant rondom; en het zal vijftig ellen hebben tot een buitenruim rondom. |
20 Aangaande de vierkantheid kan men dit vergelijken met Openb. 21:16. Anders: het vierde deel zult gij van het heilig hefoffer offeren tot de bezitting der stad, nemende de plaats des heiligdoms voor het eerste deel, der priesters voor het tweede, der Levieten voor het derde, en der stad voor het vierde. Openb. 21:16 En de stad lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op twaalfduizend stadiën; de lengte en de breedte en de hoogte derzelve waren evengelijk. |
21 Dat is, de stad daarin mede (naar sommiger verklaring) begrepen zijnde. |
21 En het overgelatene zal voor den vorst zijn, van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers, en van de bezitting der stad, 22vóór aan de vijf en twintig duizend meetrieten des hefoffers, tot aan de ooster- en westerlandpale, vóór aan de vijf en twintig duizend aan de westerlandpale, tegenover de 23andere delen, dat zal voor den vorst zijn; en het heilig hefoffer en het heiligdom des huizes zal in het midden van hetzelve zijn. | | 22 Hebr. tegen, of aan, voor het aangezicht; alzo in het volgende. |
23 Of: voorgemelde. Anders: tegenover de delen van den vorst, en het zal een heilig hefoffer zijn, enz. |
22 Van de bezitting nu der Levieten en van de bezitting der stad af, zijnde in het midden van hetgeen dat des vorsten zal zijn; wat tussen de landpale van Juda en tussen de landpale van Benjamin is, zal des vorsten zijn. | | |
23 Aangaande voorts het overige der stammen: van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Benjamin één snoer. | | |
24 En aan de landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Simeon één. | | |
25 En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Issaschar één. | | |
26 En aan de landpale van Issaschar, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Zebulon één. | | |
27 En aan de landpale van Zebulon, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Gad één. | | |
28 Aan de landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek 24zuidwaarts, daar zal de landpale zijn van Thamar af, naar het twistwater van Kades, voorts naar de beek heen, tot aan de Grote Zee. | | 24 Of: naar Theman heen. Zie van deze plaatsen Ez. 47 op vers 19. Ez. 47:19 (kt.) En den zuiderhoek zuidwaarts, van Thamar af tot aan het twistwater van Kades, voorts naar de beek heen, tot aan de Grote Zee; en dat zal de zuiderhoek zuidwaarts zijn. |
29 Dit is het land dat gijlieden zult doen vallen 25in erfenis voor de stammen Israëls, en dit zullen 26hun delen zijn, spreekt de Heere HEERE. | | 25 In het Hebreeuws is de manier van spreken wat duister, en schijnt verklaard te zijn door een andere, Ez. 45:1; 47:14, 22 gebruikt, die hier ook om klarigheids wil in den tekst gesteld is. Hebr. eigenlijk: van de erfenis, of: om der erfenis wil, dat men kan verstaan, óf van het uitdelen der gemene erfenis van elken stam aan de afzonderlijke onderhorigen, óf van het werpen van het lot over de bijzondere erfenissen, zijnde den zin enerlei. Anders: van de beek (Sichor) af, dat is, van de landpale van Egypte af. Ez. 45:1 ALS gijlieden nu het land zult doen vallen in erfenis, zo zult gij een hefoffer den HEERE offeren, tot een heilige plaats, van het land; de lengte zal zijn de lengte van vijf en twintig duizend meetrieten en de breedte tienduizend; dat zal in zijn gehele grens rondom heilig zijn. Ez. 47:14 En gij zult dat erven, de een zowel als de ander, over hetwelk Ik Mijn hand heb opgeheven, dat Ik het uw vaderen zou geven; en ditzelve land zal ulieden in erfenis vallen. Ez. 47:22 Maar het zal geschieden dat gij hetzelve zult doen vallen in erfenis voor ulieden en voor de vreemdelingen die in het midden van u verkeren, die kinderen in het midden van u zullen gewonnen hebben; en zij zullen ulieden zijn als een inboorling onder de kinderen Israëls; zij zullen met ulieden in erfenis vallen, in het midden der stammen Israëls. |
26 Der stammen. |
De heilige stad |
30 Voorts zullen dit de uitgangen der stad zijn: van den noorderhoek 27vierduizend en vijfhonderd 28maten. | | 27 Zie vers 16, alwaar verklaard schijnt te worden wat men hier door deze uitgangen zal verstaan, te weten de omvang van de vier delen der stad, uit dewelke men naar de respectieve poorten uitging, zover als elk deel zich uitstrekte, aan welks uiteinde de poorten waren. Anderen verstaan door de uitgangen de poorten zelve. vers 16 En dit zullen haar maten zijn: de noorderhoek vierduizend en vijfhonderd meetrieten, en de zuiderhoek vierduizend en vijfhonderd, en van den oosterhoek vierduizend en vijfhonderd, en de westerhoek vierduizend en vijfhonderd. |
28 Dat is, meetrieten. Zie Ez. 40:5. Ez. 40:5 En zie, er was een muur buiten aan het huis rondom heen, en in des Mans hand was een meetriet van zes ellen, elke el van een el en een handbreed; en Hij mat de breedte des gebouws, één riet, en de hoogte, één riet. |
31 En de 29poorten der stad zullen zijn naar de namen der stammen Israëls, drie poorten noordwaarts: een poort van Ruben, een poort van Juda, een poort van Levi. | | 29 Waardoor men kan verstaan dat een open ingang in Gods kerk of het nieuwe Jeruzalem zal zijn, niet alleen voor de uitverkorenen uit Israël, maar ook uit de heidenen, of alle natiën, uit de vier hoeken der wereld. Vgl. Mal. 1:11. Matth. 8:11. Luk. 13:29. Openb. 7:9, 10; 21:12, 13, 14, 21, 25. Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; Luk. 13:29 En er zullen er komen van oosten en westen, en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods. Openb. 7:9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palm takken waren in hun handen. Openb. 7:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam. Openb. 21:12 En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls. Openb. 21:13 Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten. Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. Openb. 21:21 En de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas. Openb. 21:25 En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn. |
32 En aan den oosterhoek, vierduizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: namelijk een poort van Jozef, een poort van Benjamin, een poort van Dan. | | |
33 De zuiderhoek ook vierduizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar, een poort van Zebulon. | | |
34 De 30westerhoek, vierduizend en vijfhonderd; derzelver poorten drie: een poort van Gad, een poort van Aser, een poort van Naftali. | | 30 Hebr. hoek der zee, als boven dikwijls. |
35 Rondom achttienduizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: 31De HEERE is ALDAAR. | | 31 En dienvolgens heil en zaligheid. Hebr. JEHOVAH SCHAMMAH. Zie Jer. 3:17. Joël 3:21. Zach. 2:10, 11. Openb. 21:3, 22; 22:3, 4, enz. Jer. 3:17 Te dien tijde zullen zij Jeruzalem noemen des HEEREN troon; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des HEEREN Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet meer wandelen naar het goeddunken van hun boos hart. Joël 3:21 En Ik zal hunlieder bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd had; en de HEERE zal wonen in Sion. Zach. 2:10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. Zach. 2:11 En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen, en gij zult weten dat de HEERE der heirscharen Mij tot u gezonden heeft. Openb. 21:3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en
hun God zijn. Openb. 21:22 En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam. Openb. 22:3 En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, Openb. 22:4 En zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn. |