Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De maten, stukken of delen, kamers en sieraad van den tempel, of van het heilige en allerheiligste, met het reukaltaar. |
Het inwendige des tempels |
1 VOORTS bracht 1Hij mij tot den tempel; en Hij mat de posten, zes ellen de breedte van deze en zes ellen de breedte van gene zijde, de breedte der 2tent; | | 1 De Man, van Welken Ez. 40:3. Ez. 40:3 Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort. |
2 Dat is (naar sommiger gevoelen), zo breed als de tent der samenkomst of tabernakel was, die van Mozes door Gods bevel was opgericht; alwaar de breedte was van acht berderen, elk van anderhalve el of cubiet, makende tezamen twaalf ellen. Zie Ex. 26:22, 23, 24, 25 met de aant. Ex. 26:22 Doch aan de zijden des tabernakels tegen het westen zult gij zes berderen maken. Ex. 26:23 Ook zult gij twee berderen maken tot de hoekberderen des tabernakels, aan de beide zijden. Ex. 26:24 En zij zullen van beneden als
tweelingen samengevoegd zijn; zij zullen ook als tweelingen aan deszelfs oppereinde samengevoegd zijn met één ring; alzo zal het met de twee berderen zijn; tot twee hoekberderen zullen zij zijn. Ex. 26:25 Alzo zullen de acht berderen zijn met hun zilveren voeten, zijnde zestien voeten; twee voeten onder een berd, wederom twee voeten onder een berd. |
2 En de breedte der 3deur, tien ellen, en de zijden der deur, vijf ellen van deze en vijf ellen van gene zijde; ook mat Hij 4de lengte van 5dien, veertig ellen, en de breedte twintig ellen. | | 3 Of: des ingangs, te weten van het heilige. |
4 Of (als sommigen): een lengte; insgelijks in het volgende een breedte, hetwelk in den zin met deze woorden de lengte en breedte enerlei kan zijn, als er een andere lengte en breedte volgt, als hier vers 4. vers 4 Ook mat Hij de lengte van dien, twintig ellen, en de breedte twintig ellen, vóór aan den tempel; en Hij zeide tot mij: Dit is de heiligheid der heiligheden. |
5 Den tempel. |
3 Daarna ging Hij in naar 6binnen en mat den post der deur, twee ellen; en de deur zes ellen, en de breedte der deur zeven ellen. | | 6 Naar het heilige der heiligen of allerheiligste, als vers 4. vers 4 Ook mat Hij de lengte van dien, twintig ellen, en de breedte twintig ellen, vóór aan den tempel; en Hij zeide tot mij: Dit is de heiligheid der heiligheden. |
4 Ook mat Hij de lengte van dien, twintig ellen, en de breedte twintig ellen, 7vóór aan den tempel; en Hij zeide tot mij: Dit is de 8heiligheid der heiligheden. | | 7 Hebr. tegen, of vóór aan het aangezicht. |
8 Dat is, het heilige der heiligen, of het allerheiligste. Zie Ex. 26:33, en aangaande de manier van spreken Lev. 2 op vers 3, en vgl. Hoogl. 1 op vers 1. Het gebouw van het heilige en allerheiligste wordt hier wel vermeld, maar niet wat erin geweest is (als wel bekend was van Mozes’ tabernakel en Salomo’s tempel) behalve het houten altaar, vers 22, staande voor het allerheiligste. Ex. 26:33 En gij zult den voorhang onder de haakjes hangen, en gij zult de ark der getuigenis aldaar binnen den voorhang brengen; en deze voorhang zal ulieden een scheiding maken tussen het heilige en tussen het heilige der heiligen. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. Hoogl. 1:1 (kt.) HET Hooglied, hetwelk van Sálomo is. vers 22 De hoogte van het houten altaar was drie ellen en zijn lengte twee ellen, en het had zijn hoeken; en zijn lengte en zijn wanden waren van hout. En Hij sprak tot mij: Dit is de tafel, die voor des HEEREN aangezicht zal zijn. |
5 En Hij mat den wand des huizes, 9zes ellen; en de breedte van elke
10zijkamer, vier ellen, rondom het huis heen rondom. | | 9 In de dikte, als enigen dit nemen en de zaak zelve schijnt uit te wijzen. |
10 Deze zijkamers waren buiten aangebouwd, rondom den tempel. Vgl. 1 Kon. 6:5, 6, 8, 10, en zie de aant. aldaar. 1 Kon. 6:5 En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kamers, aan de wanden van het huis rondom, beide
van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkamers rondom. 1 Kon. 6:6 De onderste kamer was van vijf ellen in haar breedte en de middelste van zes ellen in haar breedte en de derde van zeven ellen in haar breedte; want hij had aan het huis rondom buitenwaarts inkortingen gemaakt, opdat zij zich niet hielden in de wanden van het huis. 1 Kon. 6:8 De deur der middelste zijkamer was aan de rechterzijde van het huis; en door wenteltrappen ging men tot de middelste zijkamer en van de middelste tot de derde. 1 Kon. 6:10 Hij bouwde ook de kamers aan het ganse huis, van vijf ellen in haar hoogte; en hij voegde ze vast aan dat huis met cederhout. |
6 De zijkamers nu waren 11zijkamer boven zijkamer, drie, 12en dat dertig malen, en zij kwamen in den 13wand die aan het huis was tot die zijkamers, rondom heen, opdat zij vastgehouden mochten worden; 14want zij werden niet vastgehouden 15in den wand des huizes. | | 11 Dat is (naar het gemeen gevoelen), elk kamergebouw had drie verdiepingen, en overzulks drie kamers, de ene boven de andere. |
12 Of (als anderen): drie en dertig malen. Dat is, zulke kamers waren er dertig, of (als anderen) drie en dertig, verdeeld in tien, of (als anderen) elf kamergebouwen, elk gebouw hebbende drie kamers boven elkander. |
13 Versta een bijzonderen muur, die aan des tempels muur was, gemaakt voor deze kamers, als sommigen verklaren; hoewel anderen menen dat zij op de balken gerust hebben, die op de inkortingen van den muur des tempels onder elke verdieping kwamen te liggen, zonder in des tempels muur vast te zijn. Vgl. 1 Kon. 6:6 met de aantt. 1 Kon. 6:6 De onderste kamer was van vijf ellen in haar breedte en de middelste van zes ellen in haar breedte en de derde van zeven ellen in haar breedte; want hij had aan het huis rondom buitenwaarts inkortingen gemaakt, opdat zij zich niet hielden in de wanden van het huis. |
14 Of: maar. |
15 Of: aan. |
7 En het was voor de zijkamers opwaarts naar boven al 16wijder, en gaf zich rondom; want het huis was 17omsingeld opwaarts naar boven, rondom het huis heen; daarom was de breedte des huizes naar boven; en alzo 18ging het onderste op, naar het bovenste, door het middelste. | | 16 Of aldus: En daar was een verwijding en omwending (of omgang, dat is, wenteltrap, als enigen menen, uit vergelijking van 1 Kon. 6:8) opwaarts naar boven tot de zijkamers; want de omwending van het huis ging opwaarts naar boven rondom heen om het huis, enz. Anders: Want de wand was hoe langer hoe breder, naardien hij boven heen met zijkamers omgeven was, enz. 1 Kon. 6:8 De deur der middelste zijkamer was aan de rechterzijde van het huis; en door wenteltrappen ging men tot de middelste zijkamer en van de middelste tot de derde. |
17 Met dit kamergebouw. |
18 Dat is, nam allengskens toe, wies in breedte, dat de zijkamers al breder of wijder werden, vanwege de inkortingen van den muur dezer kamers, of des tempels, als op vers 6 is aangetekend. Anders: men ging op van het onderste of de onderste, te weten kamer, enz. vers 6 (kt.) De zijkamers nu waren zijkamer boven zijkamer, drie, en dat dertig malen, en zij kwamen in den wand die aan het huis was tot die zijkamers, rondom heen, opdat zij vastgehouden mochten worden; want zij werden niet vastgehouden in den wand des huizes. |
8 En ik zag de hoogte des huizes rondom heen. De fundamenten der zijkamers waren van een 19vol riet, zes ellen, de el tot den 20oksel toe genomen. | | 19 Hebr. de volheid van een riet. |
20 Anders was elke el van het meetriet een gemene cubiet of elleboog, en maar een handbreed meer, Ez. 40:5. Anders: zes ellen, tot aan het einde. Ez. 40:5 En zie, er was een muur buiten aan het huis rondom heen, en in des Mans hand was een meetriet van zes ellen, elke el van een el en een handbreed; en Hij mat de breedte des gebouws, één riet, en de hoogte, één riet. |
9 De breedte van den wand die tot de 21zijkamers was naar buiten, was vijf ellen; en wat lediggelaten was, was de 22plaats der zijkamers, 23die aan het huis waren. | | 21 Hebr. zijkamer. |
22 Of: het ruim. Hebr. eigenlijk: huis; dat ook elders voor plaatsen genomen wordt. Zie 2 Sam. 15 op vers 17, enz. 2 Sam. 15:17 (kt.) Als nu de koning met al het volk te voet was uitgegaan, zo bleven zij staan in een verre plaats. |
23 Of: die naar binnen waren. |
10 En 24tussen de kamers was een 25breedte van twintig ellen, rondom het huis, rondom heen. | | 24 Dat is, tussen de andere kamers en deze zijkamers. |
25 Dat is, een ruimte, plaats. |
11 26De deuren nu van de zijkamers waren naar het lediggelatene toe, de ene deur den weg naar het noorden en de andere deur naar het zuiden; en de breedte van de lediggelaten plaats was vijf ellen rondom heen. | | 26 Hebr. De deur, of ingang, opening der zijkamers, dat is, van elkeen. |
12 Voorts van het 27gebouw dat 28vóór aan de afgesneden plaats was in den hoek den weg naar het 29westen, was de breedte zeventig ellen, en van den wand des gebouws was de breedte vijf ellen rondom heen, en de lengte van dien negentig ellen. | | 27 Hierdoor verstaan enigen het muurwerk in het oosten, zuiden en noorden, met een achtermuur in het westen, door welken een gedeelte van het voorhof was afgesneden en afgezonderd. Vgl. Ez. 42:1. Ez. 42:1 DAARNA bracht Hij mij uit tot het buitenste voorhof, den weg naar den weg van het noorden; en Hij bracht mij tot de kamers die tegenover de afgesneden plaats en die tegenover het gebouw tegen het noorden waren: |
28 Hebr. voor het aangezicht. |
29 Hebr. de zee, als doorgaans. |
13 30Voorts mat Hij het 31huis, de lengte honderd ellen; 32ook de afgesneden plaats en het gebouw, en de wanden van dien, de lengte honderd ellen. | | 30 Of: Alzo, enz. |
31 Den tempel. |
32 Of: zodat, enz. |
14 En de breedte van het 33voorste deel des huizes en der afgesneden plaats tegen het oosten, honderd ellen. | | 33 Hebr. aangezicht. |
15 Ook mat Hij de lengte des gebouws 34vóór aan de afgesneden plaats, dat achter dezelve was, en derzelver 35galerijen van deze en van gene zijde, honderd ellen; met den binnensten tempel en de voorhuizen van het voorhof. | | 34 Of: tegenover. Hebr. aan, of tegen het aangezicht. |
35 Of: afgezonderde wandelplaatsen, wandelingen, met pilaren afgepaald. |
16 De dorpels en 36de gesloten vensters en de galerijen rondom die 37drie, tegenover den dorpel, waren 38beschoten met hout rondom heen, en van de 39aarde tot aan de vensters; en de vensters waren 40bedekt; | | 36 Zie Ez. 40:16. Ez. 40:16 En er waren gesloten vensters aan de kamertjes, en aan hun posten inwaarts in de poort rondom heen; alzo ook aan de voorhuizen; de vensters nu waren rondom heen inwaarts, en aan de posten waren palmbomen. |
37 Of: welke die drie stukken rondom hadden, te weten (als enigen) het afgesnedene, de tempel en het buitenste voorhof. Anders: in hun drie rijen. Vgl. Ez. 42:3. Ez. 42:3 Tegenover de twintig ellen die het binnenste voorhof had, en tegenover het plaveisel dat het buitenste voorhof had, was galerij tegen galerij, in drie rijen. |
38 Hebr. overdeksel, overtreksel, beschot. |
39 Of: grond; alzo vers 20. vers 20 Van de aarde af tot boven de deur waren de cherubs en de palmbomen gemaakt, ook aan den wand des tempels. |
40 Of: overdekt, overtrokken. |
17 Tot hetgeen boven de deur was, 41en tot het binnenste en buitenste huis toe, en aan den gansen wand rondom heen in het binnenste en buitenste, 42alles bij maten. | | 41 Of: namelijk. |
42 Dat is, het was alles pertinent en wel gemeten. |
18 En het was gemaakt met
43cherubs en 44palmbomen; zodat er een palmboom was tussen cherub en cherub, en elke cherub had twee aangezichten; | | 43 Dat is, gedaanten van cherubs, dat is, engelen. Zie Ez. 10:15, 20. Ez. 10:15 En die cherubs hieven zich omhoog; dit was hetzelfde dier dat ik bij de rivier Chebar gezien had. Ez. 10:20 Dit is het dier dat ik zag onder den God Israëls bij de rivier Chebar; en ik bemerkte dat het cherubs waren. |
44 Zie Ez. 40 op vers 16. Ez. 40:16 (kt.) En er waren gesloten vensters aan de kamertjes, en aan hun posten inwaarts in de poort rondom heen; alzo ook aan de voorhuizen; de vensters nu waren rondom heen inwaarts, en aan de posten waren palmbomen. |
19 Namelijk een 45mensenaangezicht tegen den palmboom van deze, en eens jongen leeuws aangezicht tegen den palmboom van gene zijde; gemaakt in het ganse huis rondom heen. | | 45 Tot een teken dat de engelen met al hun engelenverstand, wil, toegenegenheid en vriendelijken dienst, op Christus’ bevel, in Zijn huis, omtrent de palmbomen (dat is, de rechtvaardigen) steeds tegenwoordig zijn, en datzelve als jonge leeuwen, vrijmoediglijk en met de kracht die zij van God ontvangen hebben, beschermen; vgl. Ez. 1 op vss. 5, 10, en zie Hebr. 1:14, enz.; en voorts dat alle gelovigen in het gemeen navolgers moeten zijn van de deugden der heilige engelen, en eenieder in het bijzonder, in zijn beroep, van hun gewillige en vurige gehoorzaamheid in het uitvoeren van Gods bevelen, en alzo het huis Gods geestelijk te versieren, totdat zij in den hemel worden gelijk als engelen Gods. Zie Ez. 1 op vss. 9, 11. Luk. 15:7, 10. Hebr. 12:22. Openb. 19:10; 22:9, enz. Ez. 1:5 (kt.) En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens. Ez. 1:10 (kt.) De gelijkenis nu van hun aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het aangezicht eens leeuws hadden zij vier aan de rechterzijde; en ter linkerzijde hadden die vier eens ossen aangezicht; ook hadden die vier eens arends aangezicht. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? Ez. 1:9 (kt.) Hun vleugelen waren samengevoegd, de een aan den ander; zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen elkeen rechtuit voor zijn aangezicht heen. Ez. 1:11 (kt.) Ook waren hun aangezichten en hun vleugelen opwaarts verdeeld; elkeen had er twee samengevoegd aan de andere, en twee bedekten hun lichamen. Luk. 15:7 Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben. Luk. 15:10 Alzo (zeg Ik ulieden) is er blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar die zich bekeert. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Openb. 19:10 En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. |
20 Van de aarde af tot boven de deur waren de cherubs en de palmbomen gemaakt, ook aan den wand des tempels. | | |
21 De 46posten des tempels waren vierkant; en aangaande het 47voorste deel des heiligdoms, de ene
48gedaante was als de andere gedaante. | | 46 Hebr. De post, dat is, elke post van het heilige, door den naam van den tempel hier onderscheiden van het allerheiligste, dat hier genoemd wordt heiligdom of het heilige, als ook Lev. 4:6; 16:2, 3, 17, 27. Zie de aant. aldaar. Alzo ook Ps. 20:3, enz. Lev. 4:6 En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. Lev. 16:2 De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel. Lev. 16:3 Hiermede zal Aäron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer en een ram ten brandoffer. Lev. 16:17 En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen voor zichzelven en voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. Ps. 20:3 Hij zende uw hulp uit het heiligdom, en ondersteune u uit Sion. |
47 Hebr. aangezicht, waar het altaar voor den voorhang van het allerheiligste stond, waarvan in het volgende. |
48 Deze gelijkheid van gedaante wordt op verscheidene zaken geduid, doch het naaste schijnt te zijn, dat men het verstaat van de gelijkheid in de posten of stijlen, en de cherubs en palmbomen, waarvan in de voorgaande woorden en vers 20 gesproken wordt. vers 20 Van de aarde af tot boven de deur waren de cherubs en de palmbomen gemaakt, ook aan den wand des tempels. |
22 De hoogte van het houten 49altaar was drie ellen en zijn 50lengte twee ellen, en het had zijn hoeken; en zijn lengte en zijn 51wanden waren van hout. En 52Hij sprak tot mij: Dit is de 53tafel, die voor des HEEREN aangezicht zal zijn. | | 49 Hierdoor wordt verstaan het reukaltaar, staande voor het heilige der heiligen, terstond genoemd het heiligdom. In Salomo’s tempel en Mozes’ tabernakel was dit altaar met fijn goud overtrokken. Zie Ex. 30:1, 2. 2 Kron. 4:19. De maten van dien waren in dezen nieuwen tempel groter dan tevoren, afbeeldende de voorbidding van onzen Advocaat, den Heere Christus, Die voor Zijns Vaders aangezicht steeds voor ons verschijnt, niet alleen voor de gelovige Joden, maar ook alle gelovige heidenen in alle hoeken der wereld; mitsgaders de gebeden die wij in Christus’ Naam doen en die voor Gods aangezicht opklimmen. Zie hiervan Ps. 141:2. 1 Joh. 2:1, 2. Openb. 5:8, enz. Ex. 30:1 GIJ zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. Ex. 30:2 Een el zal zijn lengte zijn en een el zijn breedte (vierkant zal het zijn), maar twee ellen deszelfs hoogte; uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn. 2 Kron. 4:19 Ook maakte Sálomo alle vaten die voor het huis Gods waren, en het gouden altaar, en de tafelen waarop de toonbroden zijn; Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. Openb. 5:8 En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. |
50 Versta het bovenste berd of blad, waarop men het reukwerk stelde. |
51 Dat is, zijden. |
52 Te weten de Man, Die den profeet geleidde en alles hem vertoonde. Zie Ez. 40:3. Ez. 40:3 Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort. |
53 Een zeer lieflijke naam van dit reukaltaar, te kennen gevende dat de Heere Christus niet alleen ons Altaar, maar ook onze Waard en Tafel is, nodigende, onthalende en verzadigende alle rechte gelovige aanbidders met de genieting en gemeenschap Zijner heilzame verdiensten, hier aanvankelijk en hierna volkomenlijk. Vgl. Ps. 16:11; 23:5; 36:9 met de aant. Spr. 9:2, enz. Insgelijks Mal. 1:7, 12, met de aantt. Matth. 8:11; 22:2, enz. Luk. 22:29, 30. Openb. 3:20. Ps. 16:11 Gij zult Mij het pad des levens bekendmaken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk. Ps. 23:5 Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Ps. 36:9 Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Spr. 9:2 Zij heeft Haar slachtvee geslacht, Zij heeft Haar wijn gemengd, ook heeft Zij Haar tafel toegericht. Mal. 1:7 Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? Daarmede, dat gij zegt: Des HEEREN tafel is verachtelijk. Mal. 1:12 Maar gij ontheiligt dien, als gij zegt: Des HEEREN tafel is ontreinigd, en haar inkomen, haar spijze is verachtelijk. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; Matth. 22:2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; Luk. 22:29 En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader Mij dat verordineerd heeft; Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Openb. 3:20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. |
23 De tempel nu en het heiligdom hadden beide twee 54deuren. | | 54 Hierdoor kan men met sommigen verstaan den Heere Christus, voorgedragen in de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments, door welke deuren wij allen met een oprecht geloof moeten ingaan tot de zalige gemeenschap van Christus en van Zijn kerk. De christelijke lezer kan vergelijken Joh. 10:7, 9. Hand. 14:27. 1 Kor. 16:8, 9. 2 Kor. 2:12. Kol. 4:3. Openb. 3:8, enz. Joh. 10:7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen. Joh. 10:9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. Hand. 14:27 En daar gekomen zijnde en de gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zij wat grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij den heidenen de deur des geloofs geopend had. 1 Kor. 16:8 Maar ik zal te Éfeze blijven tot den pinkster dag. 1 Kor. 16:9 Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders. 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; Kol. 4:3 Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben, Openb. 3:8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn Woord bewaard en hebt Mijn Naam niet verloochend. |
24 En er waren twee bladen aan de deuren, te weten twee bladen die men 55omdraaien kon; twee aan de ene deur, en twee bladen aan de andere. | | 55 Of: omslaan, omvouwen, omkeren. |
25 En aan dezelve, namelijk aan de deuren van den tempel, waren cherubs en palmbomen gemaakt, gelijk als er aan de wanden gemaakt waren; en het 56hout aan het 57voorste deel van het voorhuis vanbuiten was dik. | | 56 Dat is, balken, dikke planken, als in het volgende vers. |
57 Hebr. aangezicht. |
26 58En aan de gesloten vensters waren ook palmbomen van deze en van gene zijde, aan de zijden van het voorhuis; en aan de zijkamers van het huis, en aan de dikke planken. | | 58 Of aldus: En daar waren gesloten vensters en palmbomen van deze en van gene zijde, aan de zijden van het voorhuis; en aan de zijkamers, enz. |