Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Zeventigjarige ballingschap |
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is over het ganse volk van Juda, in het vierde jaar van Jójakim, zoon van Josía, koning van Juda (dat was het eerste jaar van Nebukadrézar, koning van Babel); |
2 Hetwelk de profeet Jeremía gesproken heeft tot het ganse volk van Juda, en tot al de inwoners van Jeruzalem, zeggende: |
3 Van het dertiende jaar van Josía, den zoon van Amon, den koning van Juda, tot op dezen dag toe (dit is het drie en twintigste jaar) is het woord des HEEREN tot mij geschied; en ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord. |
4 Ook heeft de HEERE tot u gezonden al Zijn knechten, de profeten, avroeg op zijnde en zendende (maar gij hebt bniet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen); a Jer. 7:13, 25; 11:7. b Jer. 11:7, 8, 10; 13:10, 11; 16:12; 17:23; 18:12; 19:15; 22:21. |
a Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; Jer. 7:25 Van dien dag af dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. Jer. 11:7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. b Jer. 11:7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. Jer. 11:8 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het goeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben. Jer. 11:10 Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en zij hebben andere goden nagewandeld om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb. Jer. 13:10 Ditzelve boze volk, dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen en voor die zich neder te buigen: dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt. Jer. 13:11 Want gelijk als een gordel kleeft aan de lendenen eens mans, alzo heb Ik het ganse huis van Israël en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk en tot een naam en tot lof en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord. Jer. 16:12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaders; want zie, gijlieden wandelt een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen. Jer. 17:23 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, om niet te horen en om de tucht niet aan te nemen. Jer. 18:12 Doch zij zeggen: Het is buiten hoop; maar wij zullen naar onze gedachten wandelen, en wij zullen doen een iegelijk het goeddunken van zijn boos hart. Jer. 19:15 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over deze stad en over al haar steden al het kwaad brengen dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun nek verhard hebben, om Mijn woorden niet te horen. Jer. 22:21 Ik sprak u aan in uw groten voorspoed, maar gij zeidet: Ik zal niet horen. Dit is uw weg van uw jeugd aan, dat gij Mijner stem niet hebt gehoorzaamd. |
5 Zeggende: cBekeert u toch een iegelijk van zijn bozen weg en van de boosheid uwer handelingen, en woont in het land dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft, van eeuw tot in eeuw; c 2 Kon. 17:13. Jer. 18:11; 35:15. Jona 3:8. |
c 2 Kon. 17:13 Als nu de HEERE tegen Israël en tegen Juda door den dienst van alle profeten, van alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen en houdt Mijn geboden en Mijn inzettingen, naar al de wet die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden heb; Jer. 18:11 Nu dan, spreek nu tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik formeer een kwaad tegen ulieden en denk tegen ulieden een gedachte; zo
bekeert u nu een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw wegen en uw handelingen goed. Jer. 35:15 En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: Bekeert u toch een iegelijk van zijn bozen weg en maakt uw handelingen goed, en wandelt andere goden niet na om hen te dienen, zo zult gij in het land blijven dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd, noch naar Mij gehoord. Jona 3:8 Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterkelijk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren een iegelijk van zijn bozen weg, en van het geweld dat in hun handen is. |
6 En wandelt andere goden niet na, om die te dienen en u voor die neder te buigen; en vertoornt Mij niet door uwer handen werk, opdat Ik u geen kwaad doe. |
7 Maar gij hebt naar Mij niet gehoord, spreekt de HEERE; opdat gij Mij vertoorndet door het werk uwer handen, uzelven ten kwade. |
8 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat gij Mijn woorden niet hebt gehoord, |
9 Zie, Ik zal zenden en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal hen brengen over dit land en over de inwoners van hetzelve en over al deze volken rondom; en Ik zal hen verbannen, en zal hen stellen tot een ontzetting, en tot een daanfluiting, en tot eeuwige woestheden. d Jer. 19:8. |
d Jer. 19:8 En Ik zal deze stad zetten tot een ontzetting en tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen. |
10 En Ik zal van hen doen vergaan ede stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. e Jes. 24:7. Jer. 7:34; 16:9. Ez. 26:13. |
e Jes. 24:7 De most treurt, de wijnstok kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. Ez. 26:13 Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden. |
11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaar. |
12 Maar het zal geschieden als de fzeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. f 2 Kron. 36:22. Ezra 1:1. Jer. 29:10. Dan. 9:2. |
f 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. Dan. 9:2 In het eerste jaar zijner regering merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremía geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaar was. |
13 En Ik zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremía geprofeteerd heeft over al deze volken. |
14 Want gvan hen zullen zich doen dienen die ook machtige volken en grote koningen zijn; alzo zal Ik hun vergelden naar hun doen en naar het werk hunner handen. g Jer. 27:7. |
g Jer. 27:7 En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. |
De beker van Gods toorn |
15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den hwijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; h Jer. 13:12. |
h Jer. 13:12 Daarom, zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden? |
16 Dat zij drinken en beven en dol worden, vanwege het zwaard dat Ik onder hen zal zenden. |
17 En ik nam den beker van des HEEREN hand, en ik gaf te drinken al den volken tot welke de HEERE mij gezonden had; |
18 Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage; |
19 Farao, den koning van iEgypte, en zijn knechten en zijn vorsten en al zijn volk; i Jeremia 46. |
i Jeremia 46 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen de heidenen. |
20 En den gansen gemengden hoop en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der kFilistijnen land, en Askelon en Gaza en Ekron en het overblijfsel van Asdod; k Jer. 47:4, enz. |
k Jer. 47:4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. |
21 lEdom en mMoab en den kinderen nAmmons; l Jer. 49:7, enz. m Jeremia 48. n Jer. 49:1, enz. |
l Jer. 49:7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Is er dan geen wijsheid meer te Theman? Is de raad vergaan van de verstandigen? Is hunlieder wijsheid onnut geworden? m Jeremia 48 TEGEN
Moab zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Wee over Nebo, want zij is verstoord; Kirjatháïm is beschaamd, zij is ingenomen; de
stad des hogen vertreks is beschaamd en verschrikt. n Jer. 49:1 TEGEN de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israël geen kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan Malcam erfgenaam van Gad en waarom woont zijn volk in deszelfs steden? |
22 En allen koningen van oTyrus en allen koningen van Sidon; en den koningen der eilanden die aan gene zijde der zee zijn; o Jer. 47:4. |
o Jer. 47:4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. |
23 pDedan en Thema en Buz en allen die aan de qhoeken afgekort zijn; p Jer. 49:8. q Jer. 9:26. |
p Jer. 49:8 Vliedt, wendt u, woont in diepe plaatsen, gij inwoners van Dedan, want Ik heb Ezaus verderf over hem gebracht, den tijd dat Ik hem bezocht heb. q Jer. 9:26 Over Egypte en over Juda en over Edom en over de kinderen Ammons en over Moab, en over allen die aan de hoeken afgekort zijn, die in de woestijn wonen; want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft de voorhuid des harten. |
24 En allen koningen van Arabië, en allen koningen des rgemengden hoops, die in de woestijn wonen; r Jer. 49:31. |
r Jer. 49:31 Maakt u op, trekt op tegen het volk dat rust heeft, dat in zekerheid woont, spreekt de HEERE; dat geen deuren noch grendel heeft, die alleen wonen. |
25 En allen koningen van Zimri en allen koningen van sElam en allen koningen van Medië; s Jer. 49:34. |
s Jer. 49:34 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen Elam, in het begin des koninkrijks van Zedekía, den koning van Juda, zeggende: |
26 En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den ander; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken. |
27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Drinkt en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard dat Ik onder u zal zenden. |
28 En het zal geschieden wanneer zij weigeren zullen den beker van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot hen zeggen zult: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Gij zult zekerlijk drinken. |
29 Want zie, in de tstad die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen. t 1 Petr. 4:17. |
t 1 Petr. 4:17 Want het is de tijd dat het oordeel begint van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn? |
30 Gij zult dan al deze woorden tot hen profeteren; en gij zult tot hen zeggen: De HEERE zal vbrullen uit de hoogte en Zijn stem verheffen uit de woning Zijner heiligheid; Hij zal schrikkelijk brullen over Zijn woonstede; Hij zal een vreugdegeschrei, als de druiventreders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde. v Joël 3:16. Amos 1:2. |
v Joël 3:16 En de HEERE zal uit Sion brullen en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. Amos 1:2 En hij zeide: De HEERE zal brullen uit Sion en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen der herders zullen treuren en de hoogte van Karmel zal verdorren. |
31 Het geschal zal komen tot aan het einde der aarde; want de HEERE heeft een twist met de volken, Hij zal gericht houden met alle vlees; de goddelozen, die heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt de HEERE. |
32 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, een kwaad gaat er uit van volk tot volk, en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden der aarde. |
33 En de verslagenen des HEEREN zullen te dien dage liggen van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; zij zullen niet xbeklaagd, noch opgenomen, noch begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn. x Jer. 16:4. |
x Jer. 16:4 Zij zullen pijnlijke doden sterven, zij zullen niet beklaagd, noch begraven worden, zij zullen tot mest op den aardbodem zijn; en zij zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn. |
34 yHuilt, gij herders, en schreeuwt, en wentelt u in de as, gij heerlijken van de kudde; want uw dagen zijn vervuld dat men zslachten zal, en van uw averstrooiingen; dan zult gij vervallen als een kostelijk vat. y Jer. 4:8; 6:26. z Jes. 65:12. Jer. 12:3. a Jer. 9:16; 13:14, 24; 18:17. |
y Jer. 4:8 Hierom, gordt zakken aan, bedrijft misbaar en huilt; want de hittigheid van des HEEREN toorn is niet van ons afgekeerd. Jer. 6:26 O dochter Mijns volks, gord een zak aan en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen. z Jes. 65:12 Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb. Jer. 12:3 Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. a Jer. 9:16 En Ik zal hen verstrooien onder de heidenen die zij niet gekend hebben, zij noch hun vaders; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd zal hebben. Jer. 13:14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen tezamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen, noch sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven. Jer. 13:24 Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel die doorgaat, door een wind der woestijn. Jer. 18:17 Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. |
35 En de vlucht zal vergaan van de herders, en de ontkoming van de heerlijken der kudde. |
36 Er zal zijn een stem des geroeps der herders, en een gehuil der heerlijken van de kudde, omdat de HEERE hun weide verstoort. |
37 Want de landouwen des vredes zullen uitgeroeid worden, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN. |
38 Hij heeft als een jonge leeuw Zijn hut verlaten; want hunlieder land is geworden tot een verwoesting, vanwege de hittigheid des verdrukkers, ja, vanwege de hittigheid Zijns toorns. |