Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet stelt het volk voor, door Gods last, zijn en anderer profeten gedurigen dienst in het vermanen tot bekering, en daartegen hun gedurige ongehoorzaamheid, vs. 1, enz. Waarom God hen (alsook andere volken) zal straffen, door den koning van Babel, met zeventigjarige dienstbaarheid, 8. Doch alsdan ook den koning van Babel vergelden naar zijn verdiensten en deze profetieën, 12. Bevestiging dezer profetieën door het gezicht van den drinkbeker des Goddelijken toorns, waaruit de volken, bij de rij om, moeten drinken, 15. Afbeelding van de schrikkelijkheid dezer straffen, 30. |
Zeventigjarige ballingschap |
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is over het ganse volk van Juda, in het vierde jaar van Jójakim, zoon van Josía, koning van Juda (dat was het eerste jaar van Nebukadrézar, koning van Babel); | | |
2 1Hetwelk de profeet Jeremía gesproken heeft tot het ganse volk van Juda, en tot al de inwoners van Jeruzalem, zeggende: | | 1 Woord des Heeren. |
3 Van het dertiende jaar van Josía, den zoon van Amon, den koning van Juda, tot op dezen dag toe (2dit is het drie en twintigste jaar) is het woord des HEEREN tot mij geschied; en ik heb tot ulieden gesproken, 3vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet 4gehoord. | | 2 Of: deze drie en twintig jaren. |
3 Dat is, zeer vlijtiglijk, intijds en geduriglijk. Vgl. Jer. 7 op vers 13, en hier het volgende vers. Jer. 7:13 (kt.) En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; |
4 Dat is, gehoorzaamd, als ook in het volgende, en elders dikwijls. |
4 Ook heeft de HEERE tot u gezonden al Zijn knechten, de profeten, a5vroeg op zijnde en zendende (maar gij hebt bniet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen); | | a Jer. 7:13, 25; 11:7. Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; Jer. 7:25 Van dien dag af dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. Jer. 11:7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. |
5 Vgl. Jer. 7 op vers 13. Jer. 7:13 (kt.) En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; |
b Jer. 11:7, 8, 10; 13:10, 11; 16:12; 17:23; 18:12; 19:15; 22:21. Jer. 11:7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. Jer. 11:8 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het goeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben. Jer. 11:10 Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en zij hebben andere goden nagewandeld om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb. Jer. 13:10 Ditzelve boze volk, dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen en voor die zich neder te buigen: dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt. Jer. 13:11 Want gelijk als een gordel kleeft aan de lendenen eens mans, alzo heb Ik het ganse huis van Israël en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk en tot een naam en tot lof en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord. Jer. 16:12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaders; want zie, gijlieden wandelt een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen. Jer. 17:23 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, om niet te horen en om de tucht niet aan te nemen. Jer. 18:12 Doch zij zeggen: Het is buiten hoop; maar wij zullen naar onze gedachten wandelen, en wij zullen doen een iegelijk het goeddunken van zijn boos hart. Jer. 19:15 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over deze stad en over al haar steden al het kwaad brengen dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun nek verhard hebben, om Mijn woorden niet te horen. Jer. 22:21 Ik sprak u aan in uw groten voorspoed, maar gij zeidet: Ik zal niet horen. Dit is uw weg van uw jeugd aan, dat gij Mijner stem niet hebt gehoorzaamd. |
5 Zeggende: cBekeert u toch een iegelijk van zijn bozen 6weg en van de boosheid uwer handelingen, en 7woont in het land dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft, van eeuw tot in eeuw; | | c 2 Kon. 17:13. Jer. 18:11; 35:15. Jona 3:8. 2 Kon. 17:13 Als nu de HEERE tegen Israël en tegen Juda door den dienst van alle profeten, van alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen en houdt Mijn geboden en Mijn inzettingen, naar al de wet die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden heb; Jer. 18:11 Nu dan, spreek nu tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik formeer een kwaad tegen ulieden en denk tegen ulieden een gedachte; zo
bekeert u nu een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw wegen en uw handelingen goed. Jer. 35:15 En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: Bekeert u toch een iegelijk van zijn bozen weg en maakt uw handelingen goed, en wandelt andere goden niet na om hen te dienen, zo zult gij in het land blijven dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd, noch naar Mij gehoord. Jona 3:8 Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterkelijk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren een iegelijk van zijn bozen weg, en van het geweld dat in hun handen is. |
6 Zie Gen. 6 op vers 12. Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
7 Dat is, zo zult gij zekerlijk wonen, Ik zal maken dat gij, enz. Zie Ps. 37 op vers 3. Ps. 37:3 (kt.) Beth. Vertrouw op den HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met getrouwheid. |
6 En wandelt andere goden niet na, om die te dienen en u voor die neder te buigen; en vertoornt Mij niet door uwer handen werk, opdat Ik u geen 8kwaad doe. | | 8 Versta kwaad der straffen, dat is, geen ongeluk of ellende toezende, als dikwijls. |
7 Maar gij hebt naar Mij niet gehoord, spreekt de HEERE; opdat gij Mij vertoorndet door het werk uwer handen, uzelven ten kwade. | | |
8 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat gij Mijn woorden niet hebt gehoord, | | |
9 Zie, Ik zal 9zenden en nemen alle 10geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en 11tot Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn 12knecht; en zal hen brengen 13over dit land en over de inwoners van hetzelve en over al deze volken rondom; en Ik zal hen 14verbannen, en zal hen stellen tot een 15ontzetting, en tot een daanfluiting, en tot 16eeuwige woestheden. | | 9 Dat is, door Mijn verborgen Goddelijke regering zal Ik hen doen vergaderen en opkomen, alsof zij door boden en expres bevel kwamen aantrekken. Vgl. Jer. 49:14. Jer. 49:14 Ik heb een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen, om te zeggen: Vergadert u en komt aan tegen haar en maakt u op ten strijde. |
10 Dat is, alle natiën die tegen het noorden wonen. Vgl. Jer. 1:15. Jer. 1:15 Want zie, Ik roep alle geslachten der koninkrijken van het noorden, spreekt de HEERE; en zij zullen komen en zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom en tegen alle steden van Juda. |
11 Versta zal Ik zenden, als in het voorgaande; of: en Nebukadrezar, te weten zal Ik nemen, enz. |
12 Dien Ik voorgenomen heb te gebruiken tot uitvoering Mijner oordelen over vele volken. Vgl. Jes. 44:28; 45:1. Alzo Jer. 27:6; 43:10. Vgl. ook Jer. 29:4, 7, 14, 20; 51:7. Jes. 44:28 Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. Jes. 45:1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: Jer. 27:6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnézar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem te dienen. Jer. 43:10 En zeg tot hen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal heenzenden en Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn knecht, halen en Ik zal zijn troon zetten boven op deze stenen, die Ik verborgen heb; en hij zal zijn schone tent daarover spannen. Jer. 29:4 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, tot allen die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel: Jer. 29:7 En zoekt den vrede der stad waarheen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben. Jer. 29:14 En Ik zal van ulieden gevonden worden, spreekt de HEERE, en Ik zal uw gevangenis wenden, en u vergaderen uit al de volken en uit al de plaatsen waarheen Ik u gedreven heb, spreekt de HEERE; en Ik zal u wederbrengen tot de plaats vanwaar Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren. Jer. 29:20 Gij dan, hoort des HEEREN woord, gij allen die gevankelijk zijt weggevoerd, die Ik van Jeruzalem naar Babel heb weggezonden. Jer. 51:7 Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN, die de ganse aarde dronken maakte; de volken hebben van haar wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden. |
13 Of: tegen, en zo in het volgende. |
14 Zie Deut. 2 op vers 34. Deut. 2:34 (kt.) En wij namen te dien tijde al zijn steden in en wij verbanden alle steden, mannen en vrouwen en kinderkens; wij lieten niemand overblijven. |
15 Of: schrik. Anders: verwoesting. Zie vers 18. Jer. 18:16. vers 18 Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage; Jer. 18:16 Om hun land te stellen tot een ontzetting, tot eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich ontzetten en met zijn hoofd schudden. |
d Jer. 19:8. Jer. 19:8 En Ik zal deze stad zetten tot een ontzetting en tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen. |
16 Hebr. woestheden der eeuwigheid, dat is, langdurige. |
10 En Ik zal van hen doen vergaan ede 17stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der 18molens en het licht der 19lamp. | | e Jes. 24:7. Jer. 7:34; 16:9. Ez. 26:13. Jes. 24:7 De most treurt, de wijnstok kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. Ez. 26:13 Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden. |
17 Als Jer. 7:34. Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. |
18 Of: molenstenen. Versta der handmolens, die in zo een grote volkrijke stad in grote menigte waren. Zie Ex. 11 op vers 5. Deut. 24 op vers 6. Insgelijks Openb. 18:22. De zin is, dat God alle gerief van leeftocht zou wegnemen. Ex. 11:5 (kt.) En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao’s eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd die achter den molen is, en alle eerstgeborenen van het vee. Deut. 24:6 (kt.) Men zal beide molenstenen, immers den bovensten molensteen, niet te pand nemen; want hij neemt de ziel te pand. Openb. 18:22 En de stem der citerspelers en der zangers en der fluiters en der bazuiners zal niet meer in u gehoord worden; en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden; en geen geluid des molens zal in u meer gehoord worden. |
19 Of: kaars; waardoor men verstaan kan, dat God hun banketten en gastmalen, die zij in den diepen nacht bij grote lampen of kaarsen en fakkels hielden, zou doen ophouden; of eenvoudig dat er geen nachtwaken meer zouden zijn, ten opzichte van dewelke in zo een grote stad, den gansen nacht door, licht placht te zijn; of in het gemeen, dat er geen voorspoed, vreugde, noch troost zou zijn, gelijk zulks in de Heilige Schrift door duisternis of gebrek van licht verstaan wordt. |
11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, 20tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaar. | | 20 Of: tot ontzettens of schrikkens toe. Alzo vers 18. vers 18 Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage; |
12 Maar het zal geschieden als de fzeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal 21dat stellen tot 22eeuwige verwoestingen. | | f 2 Kron. 36:22. Ezra 1:1. Jer. 29:10. Dan. 9:2. 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. Dan. 9:2 In het eerste jaar zijner regering merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremía geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaar was. |
21 Volk of land der Chaldeeën. |
22 Hebr. verwoestingen der eeuwigheid. |
13 En Ik zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremía geprofeteerd heeft over al deze volken. | | |
14 Want g23van hen zullen zich doen dienen die ook machtige volken en grote koningen zijn; alzo zal Ik hun vergelden naar hun doen en naar het werk hunner handen. | | g Jer. 27:7. Jer. 27:7 En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. |
23 Hebr. hebben zich gediend, dat is, zullen zich zekerlijk van hen laten dienen, gebruikende hen als slaven. De zin is: Gelijk de Chaldeeën of Babyloniërs andere grote volken en koningen ten onder gebracht en tot dienstbaarheid gedwongen hebben, alzo zal hun wederom van zulke volken en koningen geschieden, die alzo wel machtig en groot zijn als zij, te weten de Perzen en Meden. Zie dezelfde manier van spreken Jer. 22 op vers 13; 27:7; 30:8. Ez. 34:27, enz. Jer. 22:13 (kt.) Wee dien die zijn huis bouwt met ongerechtigheid en zijn opperzalen met onrecht; die zijns naasten dienst om niet gebruikt, en geeft hem zijn arbeidsloon niet. Jer. 27:7 En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. Jer. 30:8 Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk van uw hals verbreken en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem doen dienen. Ez. 34:27 En het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, en het land zal zijn inkomst geven, en zij zullen zeker zijn in hun land; en zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik de disselbomen huns juks zal hebben verbroken, en hen gerukt uit de hand dergenen die zich van hen deden dienen. |
De beker van Gods toorn |
15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij 24gezegd: Neem 25dezen beker van den hwijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; | | 24 In een gezicht. |
25 Of: den beker van den wijn dezer grimmigheid; waarmede afgebeeld werden Gods toorn, oordelen en plagen, die Hij dezen volken bereid had en toezenden wilde, met last aan Jeremia, om zulks alles vooraf openlijk te verkondigen en aan te zeggen, tot Gods eer, onderwijs en waarschuwing Zijns volks, en overtuiging der goddelozen. Vgl. Ps. 75:9. Jes. 51:17. Openb. 16:19. Ps. 75:9 Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesems uitzuigende drinken. Jes. 51:17 Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem, gij die gedronken hebt van de hand des HEEREN den beker Zijner grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja, uitgezogen. Openb. 16:19 En de grote stad is in drie delen gescheurd, en de steden der heidenen zijn gevallen. En het grote Babylon is gedacht geworden voor God, om haar te geven den drinkbeker van den wijn des toorns Zijner gramschap. |
h Jer. 13:12. Jer. 13:12 Daarom, zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden? |
16 Dat zij drinken en beven en dol worden, vanwege het 26zwaard dat Ik onder hen zal zenden. | | 26 Dat is, krijg en oorlog, met alle bittere gevolgen van dien. Vgl. Ps. 22 op vers 21. Alzo vss. 27, 29. Ps. 22:21 (kt.) Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. vers 27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Drinkt en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard dat Ik onder u zal zenden. vers 29 Want zie, in de stad die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen. |
17 En ik nam den beker van des HEEREN hand, en ik gaf te drinken al den volken tot welke de HEERE mij gezonden had; | | |
18 Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen en haar vorsten; om die te stellen tot een 27woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, 28gelijk het is te dezen dage; | | 27 Als vss. 9, 11. vers 9 Zie, Ik zal zenden en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal hen brengen over dit land en over de inwoners van hetzelve en over al deze volken rondom; en Ik zal hen verbannen, en zal hen stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden. vers 11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaar. |
28 Vgl. Deut. 4:20, 38; 8:18. 1 Kon. 8:24. Hieruit wordt door sommigen afgeleid dat Jeremia dit beschreven heeft ten tijde van de vervulling dezer profetie. Anders: als(of het ware) te dezen dage, dat is, het zal zo zekerlijk geschieden alsof men het nu voor ogen zag. De aandachtige lezer kan ook vergelijken 2 Kron. 29:8. Deut. 4:20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd, opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is. Deut. 4:38 Om volken die groter en machtiger waren dan gij, voor uw aangezicht uit de bezitting te verdrijven, om u in te brengen, dat Hij u hunlieder land ter erfenis gave, als het te dezen dage is. Deut. 8:18 Maar gij zult gedenken den HEERE uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij uw vaderen gezworen heeft, gelijk het te dezen dage is. 1 Kon. 8:24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is. 2 Kron. 29:8 Daarom is een grote toorn des HEEREN over Juda en Jeruzalem geweest; en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter verwoesting en ter aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen. |
19 29Farao, den koning van iEgypte, en zijn knechten en zijn vorsten en al zijn volk; | | 29 Zie Gen. 12 op vers 15. Jeremia 46. Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. Jeremia 46 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen de heidenen. |
i Jeremia 46. Jeremia 46 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen de heidenen. |
20 En den gansen 30gemengden hoop en allen koningen des lands van 31Uz; en allen 32koningen van der kFilistijnen land, en 33Askelon en Gaza en Ekron en het 34overblijfsel van Asdod; | | 30 Hierdoor verstaan sommigen een vermenging van allerlei natiën onder en door elkander wonende, zonder onderscheiding of bepaling van steden of bijzondere grenzen. Alzo vers 24. vers 24 En allen koningen van Arabië, en allen koningen des gemengden hoops, die in de woestijn wonen; |
31 Zie Gen. 10 op vers 23. Job 1 op vers 1. Gen. 10:23 (kt.) En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether en Mas. Job 1:1 (kt.) ER was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad. |
32 Versta kleine koningen, vorsten, gouverneurs, drosten of hoofdbaljuws. Vgl. Jeremia 47, en zie Richt. 3 op vers 3. Jeremia 47 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschiedde tegen de Filistijnen, eer dat Farao Gaza sloeg. Richt. 3:3 (kt.) Vijf vorsten der Filistijnen en al de Kanaänieten, en de Sidoniërs en de Hevieten, wonende in het gebergte van den Libanon, van den berg Baäl-Hermon tot waar men komt te Hamath. |
k Jer. 47:4, enz. Jer. 47:4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. |
33 Steden der Filistijnen in de Schrift bekend. |
34 Omdat deze stad voor een goed deel bereids verdorven en verwoest was door een zeer langdurige belegering van den koning van Egypte, Psammetichus, die vader was van Farao Necho; als sommige historiën vermelden. Zie van Asdod 1 Sam. 5 op vers 1. 1 Sam. 5:1 (kt.) DE Filistijnen nu namen de ark Gods, en zij brachten ze van Eben-Haëzer tot Asdod. |
21 l35Edom en m36Moab en den 37kinderen nAmmons; | | l Jer. 49:7, enz. Jer. 49:7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Is er dan geen wijsheid meer te Theman? Is de raad vergaan van de verstandigen? Is hunlieder wijsheid onnut geworden? |
35 Zie Jer. 49:7, enz. Jer. 49:7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Is er dan geen wijsheid meer te Theman? Is de raad vergaan van de verstandigen? Is hunlieder wijsheid onnut geworden? |
m Jeremia 48. Jeremia 48 TEGEN
Moab zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Wee over Nebo, want zij is verstoord; Kirjatháïm is beschaamd, zij is ingenomen; de
stad des hogen vertreks is beschaamd en verschrikt. |
36 Zie Jeremia 48. Jeremia 48 TEGEN
Moab zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Wee over Nebo, want zij is verstoord; Kirjatháïm is beschaamd, zij is ingenomen; de
stad des hogen vertreks is beschaamd en verschrikt. |
37 Zie Jer. 49:1, enz. Jer. 49:1 TEGEN de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israël geen kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan Malcam erfgenaam van Gad en waarom woont zijn volk in deszelfs steden? |
n Jer. 49:1, enz. Jer. 49:1 TEGEN de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israël geen kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan Malcam erfgenaam van Gad en waarom woont zijn volk in deszelfs steden? |
22 En allen 38koningen van oTyrus en allen koningen van Sidon; en den koningen der 39eilanden die aan gene zijde der zee zijn; | | 38 Den enen voor, den anderen na; of: allen regenten, oversten, of overrijken machtigen kooplieden en inwoners, die zich als koningen gedroegen. Zie Jes. 23:8. Jer. 47:4, en voorts Joz. 19 op vers 29. Jes. 23:8 Wie heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kronende stad, welker kooplieden vorsten zijn, welker handelaars de heerlijksten in het land zijn? Jer. 47:4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. Joz. 19:29 (kt.) En deze landpale wendt zich naar Rama en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen zijn aan de zee, van het landsnoer strekkende naar Achzib; |
o Jer. 47:4. Jer. 47:4 Vanwege den dag die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kaftor, verstoren. |
39 Hebr. des eilands. Zie Ps. 72 op vers 10. Anders: de contreie die aan de overvaart van de zee is. Vgl. Jer. 49:23. Ps. 72:10 (kt.) De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. Jer. 49:23 Tegen Damascus. Beschaamd is Hamath en Arpad; omdat zij een boos gerucht gehoord hebben, zijn zij gesmolten; bij de zee is bekommernis, men kan er niet rusten. |
23 p40Dedan en Thema en 41Buz en allen die aan de q42hoeken afgekort zijn; | | p Jer. 49:8. Jer. 49:8 Vliedt, wendt u, woont in diepe plaatsen, gij inwoners van Dedan, want Ik heb Ezaus verderf over hem gebracht, den tijd dat Ik hem bezocht heb. |
40 Volken van Steenachtig-Arabië, uit Ketura; zie Gen. 25:3, 15. Jes. 21:13. Van een anderen Dedan, uit Cham, door Cusch, in Rijk-Arabië of Morenland, zie Gen. 10 op vers 7, en van Dedan in Edom zie Jer. 49:8. Gen. 25:3 En Joksan gewon Scheba en Dedan; en de zonen van Dedan waren Assurim en Letusim en Leümmim. Gen. 25:15 Hadar en Thema, Jetur, Nafis en Kedma. Jes. 21:13 De last tegen Arabië. In het woud van Arabië zult gijlieden vernachten, o gij reisgezelschappen van Dedanim. Gen. 10:7 (kt.) En de zonen van Cusch zijn: Seba, en Havíla, en Sabta, en Ráëma en Sábtecha. En de zonen van Ráëma zijn: Scheba en Dedan. Jer. 49:8 Vliedt, wendt u, woont in diepe plaatsen, gij inwoners van Dedan, want Ik heb Ezaus verderf over hem gebracht, den tijd dat Ik hem bezocht heb. |
41 Zie Gen. 22:21. Gen. 22:21 Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemúël, den vader van Aram, |
q Jer. 9:26. Jer. 9:26 Over Egypte en over Juda en over Edom en over de kinderen Ammons en over Moab, en over allen die aan de hoeken afgekort zijn, die in de woestijn wonen; want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft de voorhuid des harten. |
42 Zie Jer. 9 op vers 26. Jer. 9:26 (kt.) Over Egypte en over Juda en over Edom en over de kinderen Ammons en over Moab, en over allen die aan de hoeken afgekort zijn, die in de woestijn wonen; want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft de voorhuid des harten. |
24 43En allen koningen van Arabië, en allen koningen des r44gemengden hoops, die in de 45woestijn wonen; | | 43 Of: Te weten, of: namelijk, verstaande dat dezen gemeend zijn door de afgekorten aan de hoeken, vers 23. vers 23 Dedan en Thema en Buz en allen die aan de hoeken afgekort zijn; |
r Jer. 49:31. Jer. 49:31 Maakt u op, trekt op tegen het volk dat rust heeft, dat in zekerheid woont, spreekt de HEERE; dat geen deuren noch grendel heeft, die alleen wonen. |
44 Als vers 20. vers 20 En den gansen gemengden hoop en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon en Gaza en Ekron en het overblijfsel van Asdod; |
45 Versta de Arabieren, die niet in vaste steden maar in tenten woonden, Richt. 8:11. Jer. 49:31, enz. Richt. 8:11 En Gídeon toog opwaarts, den weg dergenen die in tenten wonen, tegen het oosten van Nobah en Jógbeha; en hij sloeg dat leger, want het leger was zorgeloos. Jer. 49:31 Maakt u op, trekt op tegen het volk dat rust heeft, dat in zekerheid woont, spreekt de HEERE; dat geen deuren noch grendel heeft, die alleen wonen. |
25 En allen koningen van 46Zimri en allen koningen van s47Elam en allen koningen van Medië; | | 46 Dat is (als enigen menen), waar de nakomelingen van Zimran woonden, die Abrahams zoon was, uit Ketura, Gen. 25:2. Gen. 25:2 En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. |
s Jer. 49:34. Jer. 49:34 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen Elam, in het begin des koninkrijks van Zedekía, den koning van Juda, zeggende: |
47 Zie Gen. 10 op vers 22. Jer. 49:34, enz. Gen. 10:22 (kt.) Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud en Aram. Jer. 49:34 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen Elam, in het begin des koninkrijks van Zedekía, den koning van Juda, zeggende: |
26 En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, 48den een met den ander; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van 49Sesach zal na hen drinken. | | 48 Hebr. den man aan, bij of met zijn broeder, dat is, den een zowel als den ander, of: die de een aan den ander, aan elkander, gelegen zijn. |
49 Hebr. Scheschach, dat is, Babel, of enige andere der voornaamste steden van het koninkrijk van Babylonië, als afgeleid wordt uit Jer. 51:41. De oorsprong van den naam is onzeker. Jer. 51:41 Hoe is Sesach zo veroverd, en de roem der ganse aarde ingenomen! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen! |
27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: 50Drinkt en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, 51dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard dat Ik onder u zal zenden. | | 50 Te weten uit dien beker der grimmigheid, waarvan vers 15. vers 15 Want alzo heeft de HEERE, de God Israëls, tot mij gezegd: Neem dezen beker van den wijn der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken tot welke Ik u zend; |
51 Of: en staat niet weder op. |
28 En het zal geschieden wanneer zij weigeren zullen den beker van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot hen zeggen zult: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Gij zult 52zekerlijk drinken. | | 52 Hebr. drinkende drinken. |
29 Want zie, in de t53stad die 54naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te 55plagen, en zoudt gij 56enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden; want Ik 57roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen. | | t 1 Petr. 4:17. 1 Petr. 4:17 Want het is de tijd dat het oordeel begint van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn? |
53 Namelijk Jeruzalem, genoemd Gods stad. |
54 Hebr. over dewelke Mijn Naam genoemd of uitgeroepen is. Vgl. Jer. 7 op vers 10. Jer. 7:10 (kt.) En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost; om al deze gruwelen te doen? |
55 Hebr. eigenlijk: kwaad te doen. |
56 Hebr. onschuldig zijnde of gehouden wordende, onschuldig gehouden worden? Dat is, enigszins ongestraft blijven? Vgl. Jer. 30:11; 46:28; 49:12, en zie 1 Kon. 2 op vers 9. Jer. 30:11 Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. Jer. 49:12 Want zo zegt de HEERE: Zie, degenen welker oordeel het niet is den beker te drinken, zullen ganselijk drinken; en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden, maar gij zult ganselijk drinken. 1 Kon. 2:9 (kt.) Maar nu, houd hem niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult weten wat gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet dalen. |
57 Dat is, Ik beschik door Mijn Goddelijke regering, dat het, als op een expres bevel, komen zal. Alzo Ez. 38:21. Vgl. ook Jes. 13:3; 46:11; 48:15. Ez. 36:29. Amos 5:8; 9:6. Hagg. 1:11. Hierom wordt het ook des Heeren zwaard genoemd, als hebbende van Hem bevel, Jer. 47:6, 7. Zie wijders 2 Kon. 8 op vers 1. Ez. 38:21 Want Ik zal het zwaard over hem roepen op al Mijn bergen, spreekt de Heere HEERE; het zwaard van eenieder zal tegen zijn broeder zijn. Jes. 13:3 Ik heb aan Mijn geheiligden bevel gegeven; ook heb Ik tot Mijn toorn geroepen Mijn helden, de vrolijken Mijner hoogheid. Jes. 46:11 Die een roofvogel roep van het oosten, een man Mijns raads uit verren lande; ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het
geformeerd, Ik zal het ook doen. Jes. 48:15 Ik, Ik heb het gesproken, ook heb Ik hem geroepen; Ik zal hem doen komen, en hij zal voorspoedig zijn op zijn weg. Ez. 36:29 En Ik zal u verlossen van al uw onreinheden, en Ik zal roepen tot het koren en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen. Amos 5:8 Die het Zevengesternte en den Oríon maakt, en de doodsschaduw in den morgenstond verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem, HEERE is Zijn Naam. Amos 9:6 Die Zijn opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn bende, die heeft Hij op aarde gefundeerd; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem; HEERE is Zijn Naam. Hagg. 1:11 Want Ik heb een droogte geroepen over het land en over de bergen, en over het koren en over den most en over de olie, en over hetgeen dat de aardbodem zou voortbrengen; ook over de mensen en over de beesten, en over allen arbeid der handen. Jer. 47:6 O wee, gij zwaard des HEEREN, hoelang zult gij niet stilhouden? Vaar in uw schede, rust en wees stil. Jer. 47:7 Hoe zoudt gij stilhouden? De HEERE heeft toch aan het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon en tegen de zeehaven, aldaar heeft Hij het besteld. 2 Kon. 8:1 (kt.) ELÍSA nu had gesproken tot die vrouw welker zoon hij levend gemaakt had, zeggende: Maak u op en ga heen, gij en uw huisgezin, en verkeer als vreemdeling waar gij verkeren kunt; want de HEERE heeft een honger geroepen, die ook in het land zeven jaren komen zal. |
30 Gij zult dan al deze woorden tot hen profeteren; en gij zult tot hen zeggen: De HEERE zal v58brullen uit de hoogte en Zijn stem 59verheffen uit de 60woning Zijner heiligheid; Hij zal 61schrikkelijk brullen 62over Zijn woonstede; Hij zal een 63vreugdegeschrei, als de 64druiventreders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde. | | v Joël 3:16. Amos 1:2. Joël 3:16 En de HEERE zal uit Sion brullen en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. Amos 1:2 En hij zeide: De HEERE zal brullen uit Sion en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen der herders zullen treuren en de hoogte van Karmel zal verdorren. |
58 Als een leeuw; figuurlijk gesproken, om de schrikkelijke gevolgen van Gods toorn uit te drukken. Zie Joël 3:16. Amos 1:2. Joël 3:16 En de HEERE zal uit Sion brullen en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. Amos 1:2 En hij zeide: De HEERE zal brullen uit Sion en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen der herders zullen treuren en de hoogte van Karmel zal verdorren. |
59 Hebr. geven. |
60 Dat is, Zijn heilige woning, te weten den hemel. |
61 Hebr. brullende brullen. |
62 Of: tegen Zijn lieflijke woonstede, dat is, den tempel; als Ps. 79:7. Ps. 79:7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn lieflijke woning verwoest. |
63 Hebr. hedad, zeer na overeenkomende met hed, dat is, wederklank, Ez. 7:7. Ez. 7:7 De morgenstond is tot u gekomen, o inwoner des lands; de tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der bergen. |
64 Of: Hij zal doen uitroepen, of elkander doen toeroepen de druiventreders of persentreders, die ten tijde van den wijnoogst in den arbeid elkander toeroepen of bij beurten toezingen, tot onderlinge vrolijkheid en verwakkering in het werk (zie Jes. 16:9, 10). Alzo, wil God zeggen, zal Hij maken dat de Babyloniërs en anderen elkander lust en courage zullen aanspreken, om als met een algemeen veldgeschrei landen en lieden te overvallen en te verwoesten, zonder zelfs Jeruzalem of den tempel te verschonen. Vgl. Jer. 48:32; 51:14. Sommigen nemen het aldus: Hij zal Zichzelven met een vreugdegeschrei antwoorden; alsof de Heere wilde zeggen, dat Hij niet vandoen heeft dat iemand Hem tot dit oordeel aandrijft of wakker maakt, dat Hij uit Zichzelven daartoe genegen en wakker is, Zichzelven door Zijn ijver daartoe drijft. Jes. 16:9 Daarom beween ik, in de wening over Jáëzer, den wijnstok van Sibma, ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleále; want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen; Jes. 16:10 Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen is van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen noch enig gejuich gemaakt; de druiventreder treedt geen wijn uit in de wijnbakken; Ik heb het vreugdegeschrei doen ophouden. Jer. 48:32 Boven het geween van Jáëzer zal ik u bewenen, gij wijnstok van Sibma; uw wijnranken zijn over zee gegaan, zij hebben gereikt tot aan Jáëzers zee; maar de verstoorder is gevallen op uw zomervruchten en op uw wijnoogst; Jer. 51:14 De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel: Ofschoon Ik u met mensen als met
kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een vreugdegeschrei over u toeroepen. |
31 65Het geschal zal komen tot aan het einde der aarde; want de HEERE heeft een 66twist met de volken, Hij zal 67gericht houden met alle 68vlees; de goddelozen, die heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt de HEERE. | | 65 Of: Een gekraak, groot of vreselijk gedruis zal er komen, enz. |
66 Of: pleit, twistzaak. |
67 Of: zich in rechte begeven, rechten, pleiten. |
68 Dat is, mensen. Zie Gen. 6 op vers 12. Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
32 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, een 69kwaad gaat er uit 70van volk tot volk, en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden 71der aarde. | | 69 Der straf, dat is, ongeluk, ellende. Zie Gen. 19 op vers 19. Gen. 19:19 (kt.) Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve en ik sterve. |
70 Dat is, van het ene volk tot het andere. |
71 Anders: des lands. Alzo in het volgende vers. |
33 En de verslagenen des 72HEEREN zullen te dien dage liggen van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; zij zullen niet xbeklaagd, noch 73opgenomen, noch begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn. | | 72 Dat is, die door des Heeren rechtvaardig oordeel en regering zijn omgekomen. |
x Jer. 16:4. Jer. 16:4 Zij zullen pijnlijke doden sterven, zij zullen niet beklaagd, noch begraven worden, zij zullen tot mest op den aardbodem zijn; en zij zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn. |
73 Hebr. eigenlijk: verzameld. Zie Ps. 26 op vers 9. Ps. 26:9 (kt.) Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, |
34 yHuilt, gij 74herders, en schreeuwt, en wentelt u 75in de as, gij 76heerlijken van de kudde; want 77uw dagen zijn vervuld dat men z78slachten zal, en van uw a79verstrooiingen; dan zult gij vervallen als een 80kostelijk vat. | | y Jer. 4:8; 6:26. Jer. 4:8 Hierom, gordt zakken aan, bedrijft misbaar en huilt; want de hittigheid van des HEEREN toorn is niet van ons afgekeerd. Jer. 6:26 O dochter Mijns volks, gord een zak aan en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen. |
74 Regeerders in staat en kerk. |
75 Dit is hier ingevoegd uit Jer. 6:26. Jer. 6:26 O dochter Mijns volks, gord een zak aan en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen. |
76 Alzo noemt God de voortreffelijksten en machtigsten onder het volk; alzo vss. 35, 36. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 8 op vers 2. vers 35 En de vlucht zal vergaan van de herders, en de ontkoming van de heerlijken der kudde. vers 36 Er zal zijn een stem des geroeps der herders, en een gehuil der heerlijken van de kudde, omdat de HEERE hun weide verstoort. Ps. 8:2 (kt.) O HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, Die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen. |
77 Die u van God verordineerd zijn. Zie Ps. 37 op vers 13. |
z Jes. 65:12. Jer. 12:3. Jes. 65:12 Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb. Jer. 12:3 Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. |
78 Te weten u, of de een den ander. |
a Jer. 9:16; 13:14, 24; 18:17. Jer. 9:16 En Ik zal hen verstrooien onder de heidenen die zij niet gekend hebben, zij noch hun vaders; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd zal hebben. Jer. 13:14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen tezamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen, noch sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven. Jer. 13:24 Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel die doorgaat, door een wind der woestijn. Jer. 18:17 Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. |
79 Versta de dagen uwer verstrooiingen (dat is, dat gij verstrooid zult worden) of uw verstrooiingen zijn nabij. |
80 Hebr. vat van de begeerte, of van den lust, van den wens, dat is, schoon, lustig, kostelijk, gewenst. (Zie 2 Kron. 32 op vers 27.) De zin is, dat al hun schoonheid en heerlijkheid vergaan zal, gelijk (bijvoorbeeld) een schoon en kostelijk glas, of iets anders, dat van zeer breekbare stof gemaakt zijnde, in stukken valt, en nergens meer toe deugt noch weder samengezet of hermaakt kan worden. 2 Kron. 32:27 (kt.) Jehizkía nu had zeer veel rijkdom en eer; en hij maakte zich schatkamers voor zilver en voor goud, en voor kostelijk gesteente en voor specerijen en voor schilden en voor alle begeerlijk gereedschap; |
35 En de vlucht zal 81vergaan van de herders, en de ontkoming van de heerlijken der kudde. | | 81 Of: verloren zijn voor, enz., dat is, daar zal geen ontvlieden zijn voor de regeerders, noch ontkomen voor de machtigen des volks. Vgl. Ps. 142:5. Amos 2:14, 15, 16, enz. Ps. 142:5 Ik zag uit ter rechterhand, en zie, zo was er niemand die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel. Amos 2:14 Zodat de snelle niet zal ontvlieden, en de sterke zijn kracht niet verkloeken; en een held zal zijn ziel niet bevrijden. Amos 2:15 En die den boog handelt, zal niet bestaan, en die licht is op zijn voeten, zal zich niet bevrijden; ook zal die te paard rijdt, zijn ziel niet bevrijden. Amos 2:16 En de kloekhartigste onder de helden zal te dien dage naakt heenvlieden, spreekt de HEERE. |
36 Er zal zijn een stem des geroeps der herders, en een gehuil der heerlijken van de kudde, omdat de HEERE hun weide verstoort. | | |
37 Want de 82landouwen des vredes zullen uitgeroeid worden, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN. | | 82 Of: kooien, herdershutten, lieflijke woningen (omdat het Hebreeuwse woord alzo genomen wordt) des vredes, dat is, waar men in vrede tevoren ging weiden, of in alle zekerheid en voorspoed woonde, en meende te zullen blijven wonen. |
38 83Hij heeft als een jonge leeuw Zijn 84hut verlaten; 85want hunlieder land is geworden tot een verwoesting, vanwege de hittigheid des 86verdrukkers, ja, vanwege de hittigheid Zijns toorns. | | 83 Namelijk de HEERE, van Welken in het einde van het voorgaande vers gesproken is. |
84 Of: hol. Dit kan men alzo verstaan, dat God, als een leeuw uit zijn hol, is uitgegaan als ten roof, om landen en lieden in groten toorn te verderven en als te verscheuren en te verslinden; of dat Hij de plaats Zijner residentie, Sion en den tempel (vanwaar Hij als een jonge leeuw de vijanden placht te verschrikken en te verscheuren), nu verlaten heeft, en het overzulks den vijand licht om te doen zal zijn, het Joodse land te vermeesteren, enz. |
85 Of: zekerlijk. |
86 Of: rovers, dat men op God, en ook op den Babyloniër kan duiden. Hebr. verdrukkende, te weten zwaard, als Jer. 46:16; 50:16. Of: land, of: stad, als Zef. 3:1. Sommigen zetten het over: vanwege de hittigheid der duif, omdat het Hebreeuwse woord zulks ook betekent (zie Ps. 74 op vers 8); alsof God wilde zeggen: Die tevoren zo lieflijk en minnelijk was als een duif, is nu geworden als een jonge verscheurende leeuw, en dat om de grote zonden des volks. Sommigen verstaan door de duif de Assyriërs, van dewelke enigen schrijven dat zij in hun banieren het beeld ener duif voerden. Dan moest men door de Assyriërs verstaan de Babyloniërs, als hebbende toentertijd de heerschappij over Assyrië. Vgl. Ezra 6:22. Jer. 46:16 Hij maakte der struikelenden velen; ja, de een viel op den ander, zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. Jer. 50:16 Roeit uit van Babel den zaaier, en dien die de sikkel handelt in den oogsttijd; laat hen vanwege het verdrukkende zwaard zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden een iegelijk naar zijn land. Zef. 3:1 WEE de ijselijke en de bevlekte, de verdrukkende stad! Ps. 74:8 (kt.) Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ons hen tezamen uitplunderen; zij hebben al Gods vergaderplaatsen in het land verbrand. Ezra 6:22 En zij hielden het feest der ongezuurde broden zeven dagen, met blijdschap; want de HEERE had hen verblijd en het hart des konings van Assur tot hen gewend, om hun handen te sterken in het werk van het huis Gods, des Gods van Israël. |