Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De profeet ziet in een gezicht de heerlijkheid van den waren God, vs. 1. Waarover hij verschrikt, 5. Hij wordt in zijn ambt bevestigd, 6. Zijn gewilligheid om God te dienen, 8. Hij wordt tot de Joden gezonden om hun, vanwege hun verstoktheid, hun eindelijken ondergang te verkondigen, 9. Doch alzo, dat er nog een heilig zaad onder hen zou overblijven, 13.
 
De roeping van Jesaja
1 IN ahet jaar toen de koning 1Uzzia stierf, 2zo zag ik 3den Heere zittende op een hogen en verheven troon, en 4Zijn zomen vervullende den tempel.
a 2 Kon. 15:7. verwijsteksten
1 Hebr. Uzziahu.
2 In een profetisch gezicht. Zie Gen. 15 op vers 1. verwijsteksten
3 Versta den Vader, Zoon en Heiligen Geest. Vgl. vss. 3, 8. Daarom wordt dit gezicht op den Heere Christus geduid, Joh. 12:40, 41, en op den Heiligen Geest, Hand. 28:25, 26, 27. verwijsteksten
4 Dat is, de zomen Zijner klederen, te weten der Koninklijke klederen, met dewelke de Heere bekleed was.
 
2 5De serafs 6stonden boven Hem; 7een iegelijk had bzes vleugelen: met twee 8bedekte ieder zijn aangezicht en met twee bedekte hij zijn voeten en met twee 9vloog hij.
5 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk brandende; aldus worden de engelen des Heeren genoemd, omdat zij ijverig zijn, ja, in ijver brandende, om het bevel des Heeren uit te richten. Of: omdat zij de goddelozen branden en verteren, als een vuur. Of: omdat zij in vurige verve verschijnen, te weten rood als vuur.
6 Te weten als dienaars, passende op den dienst des Heeren. Vgl. Dan. 7:10. Openb. 4:6, 7. verwijsteksten
7 Hebr. zes vleugelen, zes vleugelen den enen. Zie de aant. Gen. 7 op vers 2. verwijsteksten
b Openb. 4:8. verwijsteksten
8 Tot een teken van eerbied dien zij God den Heere toedroegen; of omdat zij den glans der heerlijkheid Gods niet konden verdragen.
9 Te weten om het bevel Gods spoediglijk uit te richten. Want de engelen zijn dienstbare geesten, Ps. 34:8; 91:11. Hebr. 1:14. verwijsteksten
 
3 En 10de een riep tot den ander en zeide: cHeilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen; 11de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol.
10 Hebr. deze riep tot dezen.
c Openb. 4:8. verwijsteksten
11 Hebr. de volheid der ganse aarde is Zijn eer of heerlijkheid, dat is, al de werken des Heeren, die in den gansen aardbodem zijn, die geven getuigenis en zijn een bewijs Zijner heerlijkheid, Ps. 24:1. Rom. 1:20. verwijsteksten
 
4 12Zodat de posten der dorpels zich bewogen van de stem 13des roependen; en 14het huis 15werd vervuld met rook.
12 Hiermede wordt te kennen gegeven de heftige toorn Gods, als Jes. 5:25: de bergen zijn bewogen. En versta hier de posten des tempels. verwijsteksten
13 Dat is, van eenieder der serafs, als vers 3. verwijsteksten
14 Te weten het huis Gods, dat is, de tempel.
15 Dit was ook een teken of bewijs van den toorn Gods, rook en damp uitblazende uit Zijn neus.
 
5 16Toen zeide ik: Wee mij, want 17ik verga, 18dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden van een volk 19dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen, gezien.
16 Of: Daarom, te weten omdat ik die tekenen van den toorn Gods zag, Die vaardig was om Zijn oordelen te oefenen.
17 Of: het is met mij gedaan. Anders: ik ben verstomd, of: ik ben dood, dat is, ik moet straks sterven, te weten omdat ik, die onrein van lippen ben, den Heere gezien heb. Zie de aant. Gen. 16:13. Ex. 24:11. Deut. 5:25, 26. Richt. 13:22. verwijsteksten
18 Dat is, ik ben een arm zondig mens. Door het gebrek der lippen, dat is, der woorden, waarin de mens lichtelijk valt, verstaat hij zijn gehelen zondigen staat. Vgl. vers 7, en wijders Jak. 3:2. verwijsteksten
19 Dat is, een volk dat de afgoden aanbidt, tot leugen genegen is en traag om den waren God te aanbidden, te eren en te danken, en hun naaste te stichten.
 
6 Maar een van de serafs 20vloog tot mij, en 21had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met de tang van 22het altaar genomen had;
20 Te weten uit het bevel Gods, want zij stonden vaardig nevens den Heere om Zijn bevelen te ontvangen en uit te voeren.
21 Deze kool was een teken van de afbranding der zonden, dat is, van de zuivering en vergeving der zonden.
22 Versta hier het altaar des brandoffers, op hetwelk gestadiglijk vuur was, zijnde dit altaar een voorbeeld op Christus en Zijn offerande voor onze zonden. Zie Hebr. 13:10. verwijsteksten
 
7 En hij roerde mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, 23deze dheeft uw lippen aangeroerd; alzo is uw misdaad van u geweken en uw zonde 24is verzoend.
23 Te weten gloeiende kool, die ik van het altaar genomen heb. Hiermede wordt aangewezen, dat de vergeving der zonden komt van de offerande van Christus, welke door de offeranden des altaars werd afgebeeld. Tegelijk, dat de Heilige Geest de zonden, als een vuur, verbrandt en verteert.
d Jer. 1:9. Dan. 10:16. verwijsteksten
24 Anders: genadiglijk bedekt.
 
8 Daarna hoorde ik 25de stem des Heeren, dewelke zeide: 26Wien zal Ik zenden en wie zal 27voor Ons heen gaan? Toen zeide ik: Zie, 28hier ben ik, zend mij heen.
25 Te weten de stem des Vaders, den Zoon en den Heiligen Geest aansprekende. Vergelijk dit met Gen. 1:26. verwijsteksten
26 Te weten tot het wederspannige Joodse volk, om hetzelve Mijn besluit aangaande zijn verblinding en ondergang te verkondigen.
27 Te weten tot dienst van God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, want God is het alleen Die de profeten beroept en zendt. Vgl. Gen. 1:26; 3:22. verwijsteksten
28 De profeet presenteert hier nu goedwilliglijk zijn vaardigen dienst, zijnde van God gesterkt, veel vaardiger nu zijnde dan Mozes, Exodus 3, of Jeremia, Jeremia 1. verwijsteksten
 
9 Toen zeide Hij: Ga heen en zeg 29tot dit volk: eHorende hoort, 30maar verstaat niet, en ziende ziet, maar 31merkt niet.
29 Hier zegt God niet: tot Mijn volk, omdat het van Hem geweken was, maar Hij zegt: tot dit volk.
e Matth. 13:14. Mark. 4:12. Luk. 8:10. Joh. 12:40. Hand. 28:26. Rom. 11:8. verwijsteksten
30 Alsof God zeide: Gij zult vergeefsen arbeid doen met dit volk te onderwijzen, niettemin ga heen en doe wat Ik u beveel, tot overtuiging van hun wederspannigheid.
31 Alsof God zeide: Gijlieden zult de woorden dezer profetieën wel horen, maar niet verstaan. En dit zal geschieden door Mijn rechtvaardig oordeel, Die ulieder wederspannigheid alzo straf, namelijk met blindheid en verharding. In dezen zin worden deze woorden gebruikt in het Nieuwe Testament, Matth. 13:14. verwijsteksten
 
10 32Maak het hart dezes volks vet en maak hun oren zwaar en 33sluit hun ogen, fopdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en 34Hij 35het 36geneze.
32 Te weten door het prediken van Mijn Woord. Met deze woorden wil de Heere niet te kennen geven wat Zijn gepredikte Woord eigenlijk en van zijn natuur bij de mensen werkt en uitricht; maar Hij voorzegt wat er op deszelfs verkondiging bij de boze Joden volgen zou, namelijk dat zij zich daardoor niet alleen niet zouden bekeren, maar nog halsstarriger en obstinater aanstellen, dewijl God hen door Zijn rechtvaardig oordeel in een verkeerden zin zou overgeven.
33 Of: bestrijk, belijm hun ogen.
f Jer. 5:21. verwijsteksten
34 Te weten God.
35 Te weten het volk.
36 Namelijk door vergiffenis der zonden, Mark. 4:12. Zie Ps. 30:3. verwijsteksten
 
11 Toen zeide ik: 37Hoelang, Heere? En Hij zeide: Totdat 38de steden 39verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land 40met verwoesting verstoord worde.
37 Te weten, zal deze verwoesting des volks duren. Anders: Hoelang zal deze blindheid en verstoktheid des volks duren?
38 Te weten de steden in Judea.
39 Anders: zekerlijk verwoest worden, te weten door de vele en verscheidene overvallen der vijanden van het Joodse volk. Wat de verblindheid des volks aangaat, die is dikwijls geweest vóór de komst van Christus, inzonderheid ten tijde van Christus; als blijkt Matth. 13:14. Mark. 4:12 en elders meer. Ja, zij duurt nog heden ten dage, gelijk aan verre het grootste deel der Joden die nu leven, te zien is; en zij zal zolang duren, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn, Rom. 11:25. verwijsteksten
40 Dat is, gans woest gemaakt worden, zodat er geen mensen meer in wonen, en het derhalve onbebouwd blijft liggen. Voorbeelden dezer verwoesting zie onder de koningen Hizkia, 2 Koningen 18; Manasse, 2 Kronieken 33; onder Josia, 2 Kronieken 35; onder Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekia, 2 Koningen 25 en 2 Kronieken 36, en inzonderheid na de hemelvaart van Christus. verwijsteksten
 
12 Want de HEERE zal 41die mensen 42verre wegdoen, en 43de verlating zal groot wezen 44in het binnenste des lands.
41 Of die lieden, te weten het Joodse volk.
42 Te weten in de Babylonische gevangenis. Hier geeft de profeet te kennen dat het Gods werk is, dat de Joden zijn weggevoerd geweest.
43 Versta die verlating waarmede dit volk van God is verlaten en den vijanden is overgegeven, ten tijde der Babylonische gevangenis.
44 Of: in het midden des lands, te weten des lands van Juda.
 
13 Doch nog 45een tiende deel zal daarin zijn, en 46het zal wederkeren en zijn om af te weiden; 47maar gelijk 48de eik en gelijk 48de haageik, in dewelke na de afwerping der bladeren nog steunsel is, alzo zal 49het heilige zaad het steunsel 50daarvan zijn.
45 Dat is, een klein hoopje, ten aanzien van het grote getal dergenen die weggevoerd en vernield zullen worden. De profeet wil zeggen, dat dit volk niet allen tegelijk geheel zal vergaan.
46 Anders: maar het zal weder afgeweid worden. Want sommigen verstaan door dit tiende deel degenen die na de wegvoering des volks in het land van Juda zijn overgebleven, en vandaar in Egypte getogen en allen ellendiglijk omgekomen. Anderen verstaan door het tiende deel de Joden die uit de Babylonische gevangenis zouden wederkeren en veel te lijden hebben, van de koningen in Syrië en Egypte, ten tijde der Makkabeeën, en eindelijk van de Romeinen, en dit alles vanwege hun grote en menigvuldige zonden.
47 Dit is een belofte tot troost der vromen, dat namelijk de stam van Juda niet geheel zou te gronde gaan, maar dat hij vanwege de heilige kinderen Gods die daarin waren, zou behouden en bewaard blijven, totdat Christus in het vlees verschijnen zou.
48 . 48 Of: olmboom. In het Hebreeuws staan twee woorden die beide een eikenboom betekenen. Voor het ene nemen de overzetters een olmboom; anderen een lindeboom. Anderen leggen de Hebreeuwse woorden aldus uit: doch gelijk door de eiken die aan de poort Schallecheth staan, de gang een vast steunsel heeft, alzo zal het heilige zaad zijn vaste stut zijn. Naar deze uitlegging vergelijkt hier de profeet de godzaligen bij de eiken met dewelke des konings gang onderstut en ondersteund was, of bij den hogen opgeworpen weg of straat, over welken men ging uit Salomo’s huis in den tempel, waarvan te lezen is 1 Kon. 10:5. 2 Kon. 12:20. 1 Kron. 26:16. 2 Kron. 9:4, 11. verwijsteksten
49 Dat is, het overblijfsel der godzaligen, dat is, de godzalige kinderen van godzalige ouders afkomstig; alsof hij zeide: God verdraagt nog enigermate dien verdorven boom, ten aanzien van de goede takken die daaruit gesproten zijn. Om den goeden wil van weinigen spaart God somtijds vele kwaden, Gen. 18:32. verwijsteksten
50 Te weten van dat land, dat is, van de inwoners van dat land. Anders: van dat tiende deel; het komt op hetzelfde neer.

Einde Jesaja 6