Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere verwijt den Joden hun lichtvaardige zorgeloosheid, omdat zij niet achtten den dood der vrome en godzalige mannen, vs. 1, enz. Alsook omdat zij de profeten bespotten, 4. En afgoderij bedreven, 5. En omdat zij zich op menselijke hulp verlieten, 9. Daarom dreigt Hij hen te straffen, 12. Doch Hij troost de boetvaardigen en belooft hun genade te bewijzen, 13. Maar de goddelozen hebben geen vrede, 20. |
|
1 DE1 rechtvaardige komt om, en er is niemand die het ter harte neemt; en ade weldadige lieden 2worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let 3dat de rechtvaardige weggeraapt wordt 4vóór het kwaad. | | 1 Dat is, zodanige godzalige personen die zich in hun leven bevlijtigd hebben de wet des Heeren te onderhouden, sterven weg. |
a Ps. 12:2. Micha 7:2.  Ps. 12:2 Behoud, o HEERE, want de goedertierene ontbreekt; want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen. Micha 7:2 De goedertierene is vergaan uit het land, en er is niemand oprecht onder de mensen; zij loeren altemaal op bloed, zij jagen een iegelijk zijn broeder met een jachtgaren. |
2 Hebr. worden verzameld, of weggenomen, dat is, zij worden uit dit leven gerukt. Zie Deut. 32:50. Richt. 18:25. Ps. 26:9, en de aantt. aldaar.  Deut. 32:50 En sterf op dien berg waarheen gij opklimmen zult, en word vergaderd tot uw volken, gelijk als uw broeder Aäron stierf op den berg Hor en werd tot zijn volken vergaderd; Richt. 18:25 Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen, opdat niet misschien mannen van bitter gemoed op u aanvallen, en gij uw leven verliest en het leven van uw huis. Ps. 26:9 Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, |
3 Anders: want de rechtvaardige wordt weggeraapt. |
4 Hebr. voor het aangezicht des kwaads, dat is, eer de ellenden komen, die de Heere bestemd heeft in de wereld te zenden, of uit het gezelschap der boze mensen. Zie 2 Kon. 22:20. Boek der Wijsheid 4:10.  2 Kon. 22:20 Daarom, zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al het kwaad niet zien dat Ik over deze plaats brengen zal. En zij brachten den koning het antwoord weder. |
2 5Hij zal ingaan 6in den vrede; zij zullen rusten op hun 7slaapsteden, een iegelijk die in zijn 8oprechtheid gewandeld heeft. | | 5 Versta hier elken rechtvaardige dien God tot Zich roept. |
6 Dat is, in de vreugd des hemels, in de hemelse zaligheid, om de eeuwige vreugd te genieten. Of: in vrede, dat is, in gerustheid, en met een goede consciëntie. Vgl. Luk. 2:29.  Luk. 2:29 Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; |
7 Of: bedden, of: slaapkamers, of: legers, en alzo hierna meermaals, dat is, in hun graven, waar zij rusten zullen tot hun wederopstanding ten jongsten dage. |
8 Of: richtigheid, namelijk zonder van den rechten weg ter rechter- of ter linkerhand te wijken. De zin is: Die al zijn handel en wandel op het nauwste naar de wetten en geboden des Heeren aanstelt. Of: die richtig, of op den rechten weg gewandeld heeft. Of: die recht voor Hem, te weten voor den Heere, gewandeld heeft. Zie Gen. 5 op vers 22.  Gen. 5:22 (kt.) En Henoch wandelde met God, nadat hij Methúsalah gewonnen had, driehonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. |
3 Doch nadert gijlieden hiertoe, 9gij kinderen der guichelares, 10gij overspelig zaad, en gij die hoererij bedrijft. | | 9 Dat is, gijlieden die met toverij en met guichelarij omgaat. |
10 Dat is, gij zaad of kinderen der overspelers, of kinderen dergenen die tot overspel zijn overgegeven. Aldus noemt Hij de Joden, vanwege hun geestelijk overspel, dat is, hun afgoderij, als af te leiden is uit de naastvolgende verzen. Zie Ezechiël 16. Christus noemt ook de Joden een overspelig geslacht, Matth. 12:39, omdat zij dikwijls den waren God waren afgevallen en de afgoden der heidenen dienden.  Ezechiël 16 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Matth. 12:39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. |
4 11Over wien maakt gij u lustig, 12over wien spert gij den mond wijd op en steekt de tong languit? Zijt gij niet 13kinderen der overtreding, 14een zaad der valsheid? | | 11 Of: Aan wien hebt gijlieden uw lust? Dat is, met wien te bespotten houdt gijlieden uw kortswijl? Met deze en de volgende woorden geeft de Heere te kennen hoe zich de afgodische Joden tegen de profeten des Heeren gedragen hebben, als zij hun Gods Woord predikten. |
12 Of: tegen wien? Alsof Hij zeide: Doet gij Mij dit niet ten spijt? Zie Job 16:10. Ps. 35:21.  Job 16:10 Zij gapen met hun mond tegen mij, zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich tezamen aan mij. Ps. 35:21 En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien. |
13 Dat is, booswichten, die u geheel tot overtreding hebt overgegeven? |
14 Dat is, mensen tot valsheid, dat is, tot een valsen godsdienst overgegeven. |
5 Die 15hittig zijt 16in de eikenbossen, onder allen 17groenen boom; 18slachtende de kinderen aan de beken, 19onder de hoeken der steenrotsen. | | 15 Dat is, gij boeleert en drijft afgoderij. |
16 In dewelke zij afgoderij bedreven. Zie Jes. 1:29. Anders: Gij zijt hittig op de goden, dat is, afgoden.  Jes. 1:29 Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der hoven wil, die gij verkoren hebt. |
17 Of: loverigen, of gebladerden boom. |
18 Vgl. Ez. 16:21, 36; 23:39; 24:7, en vgl. wijders 2 Kon. 16:3. 2 Kron. 28:3.  Ez. 16:21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? Ez. 16:36 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw vergift uitgestort is en uw schaamte door uw hoererijen met uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden uwer gruwelen, en naar het bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt; Ez. 23:39 Want als zij hun kinderen voor hun drekgoden geslacht hadden, zo kwamen zij op dienzelven dag in Mijn heiligdom om dat te ontheiligen; en zie, alzo hebben zij gedaan in het midden van Mijn huis. Ez. 24:7 Want haar bloed is in het midden van haar; op een gladde steenrots heeft zij dat gelegd; zij heeft het op de aarde niet uitgestort om hetzelve met stof te bedekken. 2 Kon. 16:3 Want hij wandelde in den weg der koningen van Israël; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen die de HEERE voor de kinderen Israëls verdreven had. 2 Kron. 28:3 Dezelve rookte ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. |
19 Of: onder de uitstekende steenrotsen. |
6 20Aan de gladde stenen der beken 21is uw deel, die, die zijn 22uw lot; ook stort gij 23denzelven drankoffer uit, gij offert ze spijsoffer; 24zou Ik Mij over deze dingen troosten laten? | | 20 Anders: Aan de gladde beekstenen is uw deel. Hebr. Aan de gladdigheden der stenen der beek is uw portie, dat is, gij benaarstigt u om schone, gladde stenen uit te kiezen, daar gij een afgod stelt of een altaar ter ere van de afgoden. |
21 Dat is, gij hebt ze zo lief alsof het uw deel ware, dat u door het lot is toegevallen. Het tegendeel is Ps. 16:5. Zie de aant. aldaar.  Ps. 16:5 De HEERE is het Deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. |
22 Of: uw portie. |
23 Te weten afgoden, die gij op die plaatsen stelt. Of: op die plaatsen stort gij, enz. |
24 De zin is: Zou Ik het hartzeer dat Ik gehad heb, en nog heb, vanwege ulieder afgoderij, zo kunnen vergeten? Menselijkerwijze van God gesproken. Zie Gen. 24:67. 2 Sam. 13:39. De vraag loochent en dreigt. Alsof Hij zeide: Ik zal ulieder afgoderij geenszins vergeten, maar Ik zal u om dezelve wel geducht straffen. Zie Jes. 1:24. Ez. 5:13.  Gen. 24:67 En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka en zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo werd Izak getroost na zijner moeders dood. 2 Sam. 13:39 Toen verlangde de ziel van den koning David zeer om naar Absalom uit te trekken; want hij had zich getroost over Amnon, dat hij dood was. Jes. 1:24 Daarom spreekt de Heere HEERE der heirscharen, de Machtige Israëls: O wee, Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders, Ik zal Mij wreken van Mijn vijanden. Ez. 5:13 Alzo zal Mijn toorn volbracht worden, en Ik zal Mijn grimmigheid op hen doen rusten en Mij troosten; en zij zullen weten dat Ik, de HEERE, in Mijn ijver gesproken heb, als Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbracht zal hebben. |
7 Gij stelt 25uw leger op een hogen en verheven berg, ook klimt gij derwaarts op 26om slachtoffer te offeren. | | 25 Dat is, uw altaren of kapellen, om met de afgoden aldaar geestelijke hoererij te bedrijven, gelijk een hoer op het bed doet. Zie Ez. 16:24.  Ez. 16:24 Dat gij u een verwelfsel gebouwd hebt, en u een hoge plaats gemaakt hebt in elke straat. |
26 Te weten ter ere van de afgoden. |
8 27En achter de deur en posten zet gij 28uw gedenkteken; want van Mij 29wijkende ontdekt gij u en 30klimt op; 31gij maakt uw leger wijd 32en maakt u een verbond met enigen uit dezelve; gij hebt 33hun leger lief 34in elke 35plaats die gij ziet. | | 27 Enigen nemen deze woorden aldus: Gij zet uw gedenktekenen achter de deur, dat is, overal, in al de hoeken uwer huizen zet gij een afgodisch beeld, zijnde een teken uwer gruwelijke geestelijke afgoderij. Anderen verstaan hier door de gedenktekenen of gedachtenis de wet Gods, die niet achter de deur behoorde gesteld te worden, maar God beveelt dat men ze vóór aan de deuren, of op de posten der deuren zou schrijven, Deut. 6:9; 11:20.  Deut. 6:9 En gij zult ze op de posten van uw huis en aan uw poorten schrijven. Deut. 11:20 En schrijft ze op de posten van uw huis en aan uw poorten; |
28 Hebr. uw gedachtenis. |
29 De zin is: Mij, uw wettigen Man, verlatende, ontdekt gij u als een ontuchtige vrouw voor anderen. Hij blijft nog steeds in dezelfde allegorie van de geestelijke hoererij, te weten de afgoderij. |
30 Te weten op een hogen berg, als vers 7. Anders: gij klimt erop, te weten op uw bed, als vers 3; en versta het bed der geestelijke hoererij.  vers 7 Gij stelt uw leger op een hogen en verheven berg, ook klimt gij derwaarts op om slachtoffer te offeren. vers 3 Doch nadert gijlieden hiertoe, gij kinderen der guichelares, gij overspelig zaad, en gij die hoererij bedrijft. |
31 Dat is, gij bedrijft hoererij met vele afgoden. |
32 Te weten bijzonderlijk met enigen van de heidense afgoden, hoewel gij ze allen liefhebt. Anders: en maakt een verbond, meer dan zij, te weten de heidenen, van dewelke gij dit geleerd hebt. Anders: en houwt u bomen af, meer dan genen; gij houwt u bomen af, te weten om plaats te maken in het bosschage waar gij de beelden en altaren der afgoden moogt zetten; of om afgoden daarvan te maken. Vgl. Jes. 44:14.  Jes. 44:14 Als hij zich ceders afhouwt, zo neemt hij een cipressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot. |
33 Te weten der afgoden, dat is, gij begaat met lust afgoderij. |
34 Anders: aan de plaats waarnaar gij uitgezien hebt. |
35 Hebr. hand, als Jes. 56:5.  Jes. 56:5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. |
9 En 36gij trekt 37met olie tot den koning en 38gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven, en gij zendt uw gezanten 39ver weg 40en vernedert u 41tot de hel toe. | | 36 Dat is, gij zendt uw ambassadeurs als gij in nood zijt, om hulp te verzoeken. |
37 Te weten met kostelijke welriekende balsemolie (als Hos. 12:2) tot een geschenk, zo sommigen menen, aan Tiglath-Pileser, den koning in Assyrië, 2 Kon. 16:7.  Hos. 12:2 Efraïm weidt zich met wind en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. 2 Kon. 16:7 Achaz nu zond boden tot Tiglath-Piléser, den koning van Assyrië, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op en verlos mij uit de hand van den koning van Syrië en uit de hand van den koning van Israël, die zich tegen mij opmaken. |
38 Dat is, gij bereidt van deze olie veel, om dien koning overvloediglijk daarmede te beschenken. |
39 Te weten tot in Assyrië. |
40 . 41 Dat is, opdat gij hulp van hem zoudt mogen verkrijgen, zo deemoedigt gij u voor hem tot de hel, dat is, op het allernederigste, als Matth. 11:23. Het schijnt dat de profeet hier ziet op de woorden van den koning Achaz, toen hij den koning van Assyrië liet aanzeggen: Ik ben uw knecht, 2 Kon. 16:7.  Matth. 11:23 En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sódom die krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zou tot op den huidigen dag gebleven zijn. 2 Kon. 16:7 Achaz nu zond boden tot Tiglath-Piléser, den koning van Assyrië, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op en verlos mij uit de hand van den koning van Syrië en uit de hand van den koning van Israël, die zich tegen mij opmaken. |
10 42Gij zijt vermoeid door 43uw grote reis, maar gij zegt niet: 44Het is buiten hoop. 45Gij hebt het leven uwer hand gevonden; daarom 46wordt gij niet ziek. | | 42 De zin is: Alhoewel gij een bezwaarlijke en verre reis gedaan hebt in Assyrië, om hulp aldaar te zoeken, zo zijt gij daardoor nog niet afgeschrikt. |
43 In Assyrië. Hebr. in de grootheid of veelheid van uw weg. |
44 Het is verloren arbeid, of: het is desperaat werk, derhalve wil ik het laten berusten. |
45 Dat is, hetgeen dat u bij het leven, of bij kracht en in sterkte heeft kunnen houden. Anders: Gij hebt een rot (of hoop, of schare) gevonden (dat is, gij hoopt gevonden te hebben) uwer hand, dat is, die gij aan de hand of tot uw gebied meent te hebben, te weten de Assyriërs. Anders: een versterking uwer hand, dat is, een vertroosting der hulp, waardoor uw hand gesterkt zal worden. Anders: den kost uwer hand. De zin is: Dewijl gij bij de Assyriërs vertroosting gevonden hebt, en zij beloven uw hand met hulp te versterken, zo laat gij u die lange reis niet berouwen, maar eer wordt gij daardoor in uw afgoderij gestijfd en gesterkt, en gij gaat al voort naar Assyrië om aldaar hulp te zoeken. |
46 Dat is, gij wordt niet flauw, gij geeft den moed niet verloren, gij bezwijkt niet in uw voornemen. |
11 47Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen en 48zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet 49omdat Ik zwijg, 50en dat vanouds af, en gij vreest Mij niet? | | 47 De zin is: Als Mijn profeten uw zonden straffen, zo ontkent gij dezelve en bedekt ze met leugens. Vgl. Jes. 59:13. Schroomt of vreest gij niemand, ja, zelfs uw God niet, omdat Hij u zo lang ongestraft laat heengaan?  Jes. 59:13 Het overtreden en het liegen tegen den HEERE, en het achterwaarts wijken van onzen God; het spreken van onderdrukking en afval, het ontvangen en het dichten van valse woorden uit het hart. |
48 Dat is, gij hebt op Mijn wraak niet gedacht, noch gevreesd dat Ik u zou straffen vanwege uw leugens. |
49 Dat is, omdat Ik u niet terstond straf, zo haast als gij tegen Mij gezondigd hebt? Anders: heb Ik niet gezwegen of Mij stilgehouden, u zonder straf laten heengaan, van overlang, en gij hebt Mij evenwel niet gevreesd? Of aldus: zwijg Ik niet, ook vanouds, en zult gij Mij niet vrezen? |
50 Hebr. van eeuwigheid. Zie Job 22 op vers 15.  Job 22:15 (kt.) Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben? |
12 Ik zal 51uw gerechtigheid 52bekendmaken en uw werken, dat zij u geen nut doen zullen53. | | 51 Dat is, uw schijnheiligheid, uw huichelarij, waarmede gij pronkt alsof het goede werken waren; maar inderdaad is het ongerechtigheid. Want men moet weten dat dit ironisch of spotswijze gesproken is, dewijl zij voor rechtvaardige vrome lieden wilden geacht en gehouden wezen, maar inderdaad waren zij het niet. |
52 Dat is, Ik zal ze niet langer verzwijgen. |
53 Versta hierbij: maar integendeel zullen zij u grotelijks schaden. |
13 Wanneer 54gij roepen zult, zo laat hen 55die van u vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar bdie op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven en 56Mijn heiligen berg erfelijk bezitten. | | 54 Te weten in nood zijnde, en hulp van Mij verzoekende. |
55 Alsof de Heere zeide: Ik zal u niet verlossen; laat zien of de Assyrische soldaten, die gij tot uw hulp vergaderd hebt, u zullen kunnen redden. |
b Ps. 34:9.  Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. |
56 Dat is, hij zal hier op aarde zijn een lidmaat Mijner gemeente en na dit leven het eeuwige leven beërven. Hebr. den berg Mijner heiligheid. Vgl. hiermede Ps. 37:9. Jes. 2:2; 56:7.  Ps. 37:9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 56:7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. |
Troost voor verbrijzelden |
14 En 57men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. | | 57 Of: hij zal zeggen, te weten de roeper, of de koning Cyrus, die uitroepen liet dat het Joodse volk weder in zijn land zou keren, zonder dat iemand hetzelve zou beschadigen. Zie Jes. 40:3; 62:10. Waardoor wijders is afgebeeld de verlossing door Jezus Christus.  Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Jes. 62:10 Gaat door, gaat door, door de poorten, bereidt den weg des volks; verhoogt, verhoogt een baan, ruimt de stenen weg, steekt een banier omhoog tot de volken. |
15 Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien 58die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. | | 58 Zie Ps. 34, de aant. op vers 19.  Ps. 34:19 (kt.) Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. |
16 Want cIk zal niet 59eeuwiglijk twisten en Ik zal niet geduriglijk verbolgen zijn; want 60de geest zou van voor Mijn aangezicht 61overstelpt worden, 62en de zielen ddie Ik gemaakt heb. | | c Ps. 103:9.  Ps. 103:9 Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. |
59 Of: tot het einde. |
60 Dat is, het hart, het gemoed van alle mensen, als Ik altijd met hen zou twisten, of altijd op hen even toornig zou blijven. |
61 Zie Ps. 61 op vers 3; 102 op vers 1.  Ps. 61:3 (kt.) Van het einde des lands roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. Ps. 102:1 (kt.) EEN gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN. |
62 Te weten, zouden overstelpt worden of in bezwijming vallen. |
d Hebr. 12:9.  Hebr. 12:9 Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven? |
17 Ik was verbolgen over de ongerechtigheid 63hunner gierigheid en sloeg hen, 64Ik verborg Mij en was verbolgen; evenwel gingen zij afkerig heen 65in den weg huns harten. | | 63 Hebr. zijner. Alzo staat dit vers 17, en ook vss. 18 en 19, doorgaans in het enkelvoud.  vers 17 Ik was verbolgen over de ongerechtigheid hunner gierigheid en sloeg hen, Ik verborg Mij en was verbolgen; evenwel gingen zij afkerig heen in den weg huns harten. vers 18 Ik zie hun wegen en Ik zal hen genezen, en Ik zal hen geleiden en hun vertroostingen wedergeven, namelijk aan hun treurigen. |
64 Dat is, Ik onttrok hun Mijn genade en hulp. |
65 Dat is, in den weg dien hun hart bedacht en versierde. |
18 66Ik zie hun wegen en Ik zal hen genezen, en Ik zal hen geleiden en hun vertroostingen wedergeven, namelijk aan 67hun treurigen. | | 66 Anders: Maar als Ik hun wegen aanzag, zo heelde, of genas, Ik hen. De zin is: Toen Ik zag dat zij gans verdorven waren en zichzelven niet helpen konden, zo heb Ik hen uit loutere genade geholpen. |
67 Te weten die bedroefd zijn omdat zij Mij vertoornd hebben. |
19 68Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede 69dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. | | 68 Dat is, Ik zal door de lippen Mijner dienaren, die den vrede verkondigen, veel vrucht en vreugd, veel troost en dankbaarheid verwekken en teweegbrengen. Anders: Ik schep hetgeen dat met de lippen is voortgebracht, of voortgebracht wordt. |
69 Dat is, allen uitverkorenen, hetzij dat zij Joden of heidenen zijn. Zie Ef. 2:17.  Ef. 2:17 En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren. |
20 Doch de goddelozen zijn 70als een voortgedreven zee, want die kan niet rusten, en haar 71wateren 72werpen slijk en modder 73op. | | 70 Als de zee of meren, die van de sterke winden bewogen en beroerd worden. Alzo worden de goddelozen tot alle boosheid voortgedreven, zo van hun eigen kwade consciëntie als van andere kwade mensen. |
71 Dat is, golven of baren. |
72 Alzo werpen de goddelozen en brengen voort uit hun verdorven hart en gemoed alle vuiligheid en verdorvenheid. |
73 Of: uit. |
21 eDe goddelozen, zegt mijn God, 74hebben geen vrede. | | e Jes. 48:22.  Jes. 48:22 Maar
de goddelozen hebben geen vrede, zegt de HEERE. |
74 Te weten geen vrede der consciëntie of des gemoeds. Zie Job 18 op vers 11.  Job 18:11 (kt.) De beroeringen zullen hem rondom verschrikken, en hem verstrooien op zijn voeten. |