Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verdere belofte van geestelijke weldaden, vs. 1, enz. De Heere bewijst dat Hij een waarachtig God is, 6, enz. Maar dat de afgoden ijdel en van geen waarde zijn, alsook hun makers, 9. En die hen aanbidden, 17. Derhalve vermaant God de Joden dat zij Hem alleen aanhangen, 21. Zich tot Hem bekerende, 22. En worden verder tot lof des Heeren vermaand de andere creaturen, 23. De Heere spreekt verder van Zijn macht en daden, 24. Bevestigende Zijn beloften aangaande hun lichamelijke en geestelijke verlossing, 26. |
Water op den dorstige |
1 MAAR hoor nu, aMijn knecht 1Jakob, en 1Israël, dien Ik verkoren heb. |
| a Jes. 41:8; 43:5. Jer. 30:10; 46:27. |
| Jes. 41:8 Maar gij, Israël, Mijn knecht, gij Jakob, dien Ik verkoren heb; het zaad van Abraham, Mijn liefhebber; Jes. 43:5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u
verzamelen
van den ondergang. Jer. 30:10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
verschrikke. Jer. 46:27 Maar gij, Mijn knecht Jakob, vrees niet, en ontzet u niet, o Israël; want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en niemand zal hem
verschrikken. |
| 1 . 1 Door Jakob en Israël worden hier verstaan de uitverkorenen onder de Joden. |
|
2 Zo zegt de HEERE, 2uw Maker en 2uw Formeerder 3van den buik af, 4Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, 5Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb. |
| 2 . 2 Zie Jes. 43 op vers 1. |
| Jes. 43:1 (kt.) MAAR nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder,
o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. |
| 3 Hij wil zeggen: Van dien tijd af toen gij in uwer moeders lichaam zijt ontvangen. Of: van dat gij uit uwer moeders buik zijt in de wereld gekomen. Zie Richt. 13 op vers 5. |
| Richt. 13:5 (kt.) Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want dat knechtje zal een nazireeër Gods zijn, van moeders buik af; en hij zal beginnen Israël te verlossen uit der Filistijnen hand. |
| 4 Dat is, Die gewoon is u te helpen. |
| 5 Zie de aant. Deut. 32:15, alwaar Mozes dezen naam het volk Gods geeft. |
| Deut. 32:15 (kt.) Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. |
|
3 Want Ik bzal 6water gieten op 7den dorstige en 8stromen 9op het droge; Ik zal Mijn Geest 10op uw zaad gieten en Mijn zegen 11op uw nakomelingen. |
| b Jes. 35:7. Joël 2:28. Joh. 7:38. Hand. 2:18. |
| Jes. 35:7 En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Joh. 7:38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Hand. 2:18 En ook op Mijn dienstknechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. |
| 6 Dat is, den Heiligen Geest, gelijk straks verklaard wordt. |
| 7 Die naar de gerechtigheid dorsten, Matth. 5:6. |
| Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. |
| 8 Dit is hetzelfde dat straks gezegd is. |
| 9 Dat is, op die die van nature noch zaligmakende kennis van God hebben, noch tot enige goede werken bekwaam zijn. |
| 10 Dat is, op uw nakomelingen, zonen en dochters. |
| 11 Of: spruiten. Zie Job 5 op vers 25. Zie ook Jes. 22:24. |
| Job 5:25 (kt.) Ook zult gij bevinden dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde. Jes. 22:24 En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen en der afkomelingen, ook
alle kleine vaten, van de vaten der bekers af, zelfs tot al de vaten der flessen. |
|
4 En zij zullen uitspruiten 12tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken. |
| 12 Of: als tussen het gras. |
|
5 13Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en
13die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen 14met den naam van Israël. |
| 13 . 13 De zin is: Zo de gelovige Joden als de gelovige heidenen zullen toelopen tot den Heere, Hem kennende voor hun Heere en Meester, en zich onder Hem begevende, als mede tot Zijn kerk behorende. Zie Ps. 87:4, enz. |
| Ps. 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. |
| 14 Dat is, een Israëliet, een gelovige, of een Christen, gelijk de gelovigen in het Nieuwe Testament genoemd worden; zij zijn geestelijkerwijze Israëlieten en kinderen Abrahams. Zie Rom. 4:11, 12; 11:26. Insgelijks Gal. 3:29; 6:16. |
| Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, Rom. 4:12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was. Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; Gal. 3:29 En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen. Gal. 6:16 En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn
vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods. |
God is waarachtig; afgoden zijn ijdel |
6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en 15zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: 16cIk ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. |
| 15 Te weten van Israël. |
| 16 God is zonder begin en zonder einde. |
| c Jes. 41:4; 48:12. Openb. 1:8, 17; 22:13. |
| Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 48:12 Hoor naar Mij, o Jakob, en gij Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 1:17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
|
7 En 17wie zal, gelijk als Ik, 18roepen en het verkondigen en het 19ordentelijk vóór Mij stellen, sedert dat Ik 20een eeuwig volk gesteld heb? 21En 22laat ze de toekomstige dingen en die komen zullen, 23hun verkondigen. |
| 17 Wat god onder de goden der heidenen. |
| 18 Als God iets roept, zo is het terstond daar; met Zijn woord kan Hij voortbrengen zelfs hetgeen dat nog niet is; Hij geeft allen creaturen het wezen door Zijn woord; Hij onderhoudt en regeert ook alle dingen door Zijn almachtige voorzienigheid; ook voorzegt Hij, als het Hem belieft, toekomende dingen. |
| 19 Te weten gelijk Ik hen eerst geschapen en in verscheidene landen uitgespreid heb. |
| 20 Te weten een uitverkoren volk, hetwelk in eeuwigheid bij Mij zal leven en zonder ophouden van Mij onderhouden worden, beroepen door de predicatie van Mijn Woord. |
| 21 Anders: niettegenstaande dat zij hun, enz., Jes. 41:22. |
| Jes. 41:22 Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen. |
| 22 Te weten die valse goden. |
| 23 Hun dienaren. |
|
8 24Verschrikt niet en vreest niet; heb Ik het u 25van toen af 26niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt 27Mijn getuigen. dIs er ook een God behalve Ik? Immers is er 28geen andere Rotssteen; Ik ken er geen. |
| 24 Of: Weest niet vervaard, o gij Mijn volk, maar vertrouwt op Mij. |
| 25 Te weten van dien tijd af toen Ik Mij een eeuwig volk gezet heb, vers 7. |
| vers 7 En wie zal, gelijk als Ik, roepen en het verkondigen en het ordentelijk vóór Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk gesteld heb? En laat ze de toekomstige dingen en die komen zullen, hun verkondigen. |
| 26 Te weten dat Ik de enige, eeuwige ware God ben, gelijk Ik zulks te allen tijde heb doen blijken. |
| 27 Als Jes. 43:10. |
| Jes. 43:10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. |
| d Deut. 4:35, 39; 32:39. 1 Sam. 2:2. Jes. 45:21. |
| Deut. 4:35 U is het getoond, opdat gij weet dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen. Deut. 4:39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. 1 Sam. 2:2 Er is niemand heilig gelijk de HEERE, want er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen gelijk onze God. Jes. 45:21 Verkondigt en treedt hier toe, ja, beraadslaagt tezamen. Wie heeft dat laten horen van oudsher? Wie heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Ik, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik. |
| 28 Dat is, geen andere God onder Wiens bescherming men vrijelijk schuilen en blijven kan. Zie Deut. 32:4. |
| Deut. 32:4 Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. |
|
9 De formeerders van 29gesneden beelden zijn altezamen ijdelheid, en 30hun gewenste dingen doen geen nut; ja, zij 31zelven zijn 32hun 33getuigen: zij zien niet en zij weten niet; 34daarom zullen 35zij beschaamd worden. |
| 29 Versta hieronder allerlei afgodische beelden. |
| 30 Dat is, hun schoonste en kostelijkste sieraad, met hetwelk zij versierd en behangen zijn. Of versta hier door gewenste dingen hun beelden, waarom zij wensen en waarin zij hun lust hebben. |
| 31 Te weten de afgoden, aan dewelke de afgodendienaars hun lust hebben. |
| 32 Te weten der afgodendienaren. |
| 33 Dat is, zij overtuigen hen in hun consciënties, dat zij ijdele en nietige dingen zijn, dewijl zij niet zien noch verstaan. Zie Ps. 115:5. |
| Ps. 115:5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; |
| 34 Of: opdat zij beschaamd worden. Dit geschiedt aldus door de regering Gods, opdat de afgodendienaars te schande zouden komen. |
| 35 Te weten de afgodendienaars. |
|
10 36Wie formeert 37een god en giet 38een beeld, 39dat geen nut doet? |
| 36 Dit schijnt te zijn een vraag van de afgodendienaars, die in de naaste verzen wordt beantwoord. Of men kan het nemen voor Gods woorden, Die de dwaasheid der afgodendienaars aldus bespot. |
| 37 Dat is, een afgod, die naar de opinie der afgodendienaars een god is, maar niet in daad en waarheid. |
| 38 Zie Jes. 40:19. |
| Jes. 40:19 De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe. |
| 39 Dat is, hetwelk inderdaad niets dan ijdelheid is. |
|
11 Zie, al 40hun medegenoten ezullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn 41uit de mensen; dat zij zich 42altemaal vergaderen, dat zij opstaan, zij 43zullen verschrikken, zij zullen tezamen beschaamd worden. |
| 40 Of: hun metgezellen, te weten van de afgodendienaars, of van degenen die zich beelden maken om God te representeren. |
| e Ps. 97:7. Jes. 1:29; 42:17; 45:16. |
| Ps. 97:7 Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden. Jes. 1:29 Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der hoven wil, die gij verkoren hebt. Jes. 42:17 Maar die zich op gesneden beelden verlaten, die tot de gegoten beelden zeggen: Gij zijt onze goden; die zullen achterwaarts keren en
met schaamte beschaamd worden. Jes. 45:16 Zij zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; tezamen zullen zij met schande heengaan die de afgoden maken. |
| 41 Vgl. Hos. 8:6. Of: en de werkmeesters meer dan andere mensen. Of aldus: de werkmeesters zullen geen mensen meer zijn, dat is, uit de mensen weggerukt worden. |
| Hos. 8:6 Want dat is ook uit Israël; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot
stukken worden, het kalf van Samaría. |
| 42 Te weten alle afgodendienaars, als Jes. 43:9. |
| Jes. 43:9 Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige dingen, laat hen hun getuigen voorbrengen, opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: Het is de waarheid. |
| 43 Te weten wanneer God hen zal tehuiszoeken en hun afgoden vernielen zal. |
|
12 fDe ijzersmid maakt
44een bijl en werkt 45in den gloed, en formeert het met hamers, 46en werkt het met zijn sterken arm; 47hij lijdt ook honger, totdat hij krachteloos wordt, hij drinkt geen water, totdat hij 48amechtig wordt. |
| f Jer. 10:3. |
| Jer. 10:3 Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid; want het is hout dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. |
| 44 Met dewelke de timmerman een boom afhouwt om een afgod daarvan te timmeren. |
| 45 Anders: in de kolen. |
| 46 Of: en arbeidt daaraan met de kracht van zijn arm. Hebr. met den arm zijner kracht. |
| 47 De zin is: Hij is zo ijverig en zo naarstig in het smeden van zijn afgod, en hij is er zo bezig mede, dat hij er honger en gebrek bij lijdt (verzuimende zijn ander werk), of dat hij den tijd niet neemt om te eten of te drinken. |
| 48 Of: moede is. |
|
13 49De timmerman 50trekt het richtsnoer uit, hij tekent 51het af 52met den draad, 53hij maakt het effen met de schaven en tekent het met den passer, en maakt het naar de beeltenis eens mans, naar de schoonheid van een mens, 54dat het in het huis blijve. |
| 49 Hebr. De snijder of bewerker der bomen. |
| 50 Te weten over den boom, waarvan hij een afgod meent te maken. |
| 51 Te weten het hout. Of: hem, te weten den boom, en zo voortaan. |
| 52 Te weten die met krijt bestreken is. Anders: met een geverfden draad. Anders: met rode aarde. |
| 53 Of: hij behouwt het met de bijl. |
| 54 Of: om in het huis te wonen, dat is, dat het in den tempel der afgoden gesteld worde; of ook wel in een eigen huis van een ijverigen afgodendienaar. |
|
14 Als hij zich ceders afhouwt, zo neemt hij een cipressenboom of een eik, en 55hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een 56olmboom, en de regen maakt dien groot. |
| 55 Of: verkloekt zich, of: gebruikt zijn sterkte, te weten om de bomen af te houwen. Of: hij laat de bomen sterk worden in het woud, te weten eer hij ze afhouwt en tot timmeren gebruikt. |
| 56 Of: essenboom. |
|
15 57Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er 58een god 59van en buigt zich daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van en knielt ervoor neder. |
| 57 Dat is, dan dienen deze bomen tot brandhout. |
| 58 Dat is, een afgod, een beeld, hetwelk hij voor zijn god houdt. |
| 59 Te weten van dien boom, of van dat hout. |
|
16 60Zijn helft brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan 61eet hij vlees; hij braadt een gebraad en hij wordt verzadigd; ook warmt hij zichzelven en hij zegt: 62Hei, ik ben warm geworden, 63ik heb het vuur gezien. |
| 60 Te weten de helft van den boom. |
| 61 De zin is: Hij kookt er het vlees bij, hetwelk hij eten wil. Of: Hij zit bij het vuur en eet zijn spijze. |
| 62 Of: Heah, ik heb mij gewarmd. |
| 63 Dat is, ik heb de warmte des vuurs gevoeld. Alzo staat er Joh. 8:51 den dood zien, voor den dood gevoelen, enz. |
| Joh. 8:51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. |
|
17 Het overige nu daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld; hij knielt ervoor neder en buigt zich, en bidt het aan en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god. |
18 64Zij weten niet en verstaan niet, want 65het heeft hun ogen 66bestreken, dat zij niet zien, en hun harten, dat zij niet verstaan. |
| 64 Te weten de afgodendienaars. |
| 65 Te weten het beeld, of de afgod. |
| 66 Te weten met valsen waan en bijgeloof, die hun ogen ten enenmale verblinden. Anders: want God heeft hun ogen gesloten, enz., als zijnde een antwoord op het vragen dergenen die met verwonderen vragen hoe het mogelijk is, dat enig mens zo blind is, dat hij zulke schrikkelijke afgoderij begaat. |
|
19 67En niemand van hen brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: 68De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook 69op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees daarbij gebraden en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan 70tot een gruwel maken? Zou ik nederknielen 71voor hetgeen dat van een boom gekomen is? |
| 67 De zin is: Het hart der afgodendienaars hangt zo vast aan de afgoden, dat zij schijnen verrukt van zinnen te zijn. |
| 68 Te weten de helft van den boom waarvan ik dezen god gemaakt heb. |
| 69 Hebr. op zijn kolen, dat is, op de kolen die van dat hout gekomen zijn. Zie Job 41 op vers 12. |
| Job 41:12 (kt.) Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort. |
| 70 Dat is, tot een afgod, waarvan de ware God een afkeer heeft. |
| 71 Dat is, voor het blok of den tak of den stam van den boom. |
|
20 72Hij 73voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem 74terzijde afgeleid; zodat hij zijn ziel 75niet redden kan, noch zeggen: Is er niet 76een leugen 77in mijn rechterhand? |
| 72 Te weten de afgodendienaar. |
| 73 Of: weidt zich met as, dat is, hij zoekt verkwikking bij zijn afgoden, maar tevergeefs, het is evenzoveel alsof hij as at om daarvan verzadigd te worden. Zie Job 13 op vers 12. Hos. 12:2. |
| Job 13:12 (kt.) Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. Hos. 12:2 Efraïm weidt zich met wind en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. |
| 74 Te weten van den waren God, religie of godsdienst. Of aldus: het hart is bedrogen, het heeft hem afgeleid. |
| 75 Te weten uit de dwaling en valse religie. |
| 76 Of: valsheid, of bedriegerij, dat is, een bedrieglijke zaak of bedrieglijk ding. |
| 77 Dat is, bij dezen valsen god waarmede ik omga. |
|
21 Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israël, want 78gij zijt Mijn knecht; Ik heb u geformeerd, gij zijt Mijn knecht, Israël, 79gij zult van Mij niet vergeten worden. |
| 78 Alle mensen zijn geschapen om God te eren en te dienen, maar inzonderheid had God de Heere hiertoe Abraham en zijn zaad uitverkoren, en Zijn wet gegeven, Luk. 1:74, 75. |
| Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. |
| 79 Anders: vergeet Mij niet, of: toon u niet vergetelijk van Mij. |
|
22 80Ik delg uw overtredingen uit 81als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. |
| 80 Vgl. Ps. 51:3. Jes. 43:25. |
| Ps. 51:3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
| 81 Dat is, gelijk Ik maken kan dat de dikke duistere wolken haast verdwijnen, alzo delg Ik ook uw zonden uit. |
|
23 Zingt met vreugde, 82gij hemelen, 83want de HEERE heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde; gij bergen, maakt een groot gedreun met vreugdegezang, gij bossen en alle geboomte daarin; want de HEERE heeft Jakob verlost en Zich heerlijk gemaakt in Israël. |
| 82 In dit vers wendt de profeet zijn aanspraak tot de ongevoelige schepselen, alsof hij zeide: Het werk dat de Heere aan Zijn volk bewijzen zal, zal zo groot zijn, dat zelfs de ongevoelige en onredelijke schepselen zich daarover zullen ontzetten. Vgl. Jes. 35:1. |
| Jes. 35:1 DE woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos. |
| 83 Of: dat de HEERE zulks gedaan heeft, te weten dat Hij Zijn volk verlost heeft, gelijk straks volgt. |
|
24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft 84van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles 85doet, gDie den hemel uitbreidt, Ik alleen, en hDie de aarde uitspant door Mijzelven; |
| 84 Zie vers 2. |
| vers 2 Zo zegt de HEERE, uw Maker en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb. |
| 85 Of: doe, en alzo in het volgende van dit vers en vss. 25, 26. |
| vers 25 Die de tekenen der leugendichters vernietigt en de waarzeggers dol maakt; Die de wijzen achterwaarts doet keren en Die hun wetenschap verdwaast; vers 26 Die het woord Zijns knechts bevestigt en den raad Zijner boden volbrengt; Die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond worden, en tot de steden van Juda: Gij zult herbouwd worden, en Ik zal haar verwoeste plaatsen oprichten; |
| g Job 9:8. Ps. 104:2. |
| Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. |
| h Jes. 40:22; 42:5; 45:12. |
| Jes. 40:22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt ze uit als een tent, om te bewonen; Jes. 42:5 Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: Jes. 45:12 Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het, Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid en Ik heb al hun heir bevel gegeven. |
|
25 Die de tekenen 86der leugendichters vernietigt en 87de waarzeggers dol maakt; Die 88de wijzen 89achterwaarts doet keren en 90Die hun wetenschap verdwaast; |
| 86 Dat is, der afgodendienaars. Of der tekenbeduiders, voorspellers, enz., op welker ijdele voorzeggingen de Babyloniërs en heidenen grote acht gaven. |
| 87 Zie Spr. 16 op vers 10. |
| Spr. 16:10 (kt.) Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden in het gericht. |
| 88 Dat is, die menen wijs te zijn. Zie Job 5 op vers 13. |
| Job 5:13 (kt.) Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid, dat de raad der verdraaiden gestort wordt. |
| 89 Dat is, hun aanslagen tenietdoet. |
| 90 Of: Die hun kunst dwaas maakt. |
|
26 Die 91het woord Zijns knechts bevestigt en 92den raad 93Zijner boden volbrengt; 94Die tot Jeruzalem zegt: 95Gij zult bewoond worden, en tot de steden van Juda: Gij zult herbouwd worden, en Ik zal 96haar verwoeste plaatsen oprichten; |
| 91 Hetwelk Hij door den mond van Zijn knecht Jesaja gesproken heeft, te weten dat Hij de stad van Babel door Cyrus zou laten innemen en Zijn volk weder in hun vaderland brengen zou. |
| 92 Te weten Zijn raad van het wederbrengen Zijns volks uit de Babylonische gevangenis. |
| 93 Welken Zijn boden, de profeten, Zijn volk verkondigd hebben en nog verkondigen zullen. |
| 94 Hier verklaart de Heere Zichzelven, te kennen gevende van wat raadslag Hij straks gesproken heeft. |
| 95 Te weten na de verlossing uit de Babylonische gevangenis, nadat zij zeventig jaar in de as en het puin zeer jammerlijk zou gelegen hebben. |
| 96 Te weten de verwoeste plaatsen van het land van Juda. |
|
27 97Die tot de diepte zegt: Verdroog, en uw rivieren zal Ik verdrogen; |
| 97 De zin is: Ik ben het Die tot de diepte zegt, enz., dat is, Ik zal alle hindernissen die de wederkomst Mijns volks verhinderen, zijnde als grote waterdiepten door dewelke zij zouden moeten passeren, wegnemen. Enigen menen dat God hier ziet op hetgeen dat Cyrus gedaan heeft, alsof Hij zeide: Ik ben het Die den koning Cyrus in den zin zal geven, dat hij den Eufraat van bij Babel afleiden zal, om alzo in de stad met zijn heirleger te komen. |
|
28 Die van 98Kores zegt: Hij 99is Mijn herder, en hij zal 100al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. |
| 98 Anders Cyrus genoemd, een voortreffelijk koning in Perzië, die nog eerst omtrent honderd jaar na deze profetie geboren is. |
| 99 Dat is, hij is van Mij gesteld, dat hij zich als een herder, dat is, als een goedertieren prins jegens Mijn volk bewijze, met name om hetzelve uit de Babylonische gevangenis wederom in zijn land te herstellen. Vgl. Dan. 9:25. |
| Dan. 9:25 Weet dan en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messías, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. |
| 100 Belangende de wederbrenging Mijns volks uit Babel in hun vaderland. |