Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wee over de Joden die hulp gingen zoeken in Egypte en God den Heere niet zochten, vs. 1. De Heere belooft dat Hij Jeruzalem zal beschutten, 4. Indien zij zich tot Hem bekeerden, 6. En dat Hij Assur slaan en op de vlucht brengen zal, 7. |
Niet Egypte, maar God verlost |
1 WEE 1dengenen die in Egypte 2om hulp aftrekken, en steunen 3aop paarden, en vertrouwen op wagens, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en 4zien niet op den Heilige Israëls en 5zoeken den HEERE niet. |
| 1 Dit deden die van Jeruzalem. |
| 2 Te weten tegen Sanherib, den koning van Assyrië. Vgl. 2 Kon. 18:21, 24. |
| 2 Kon. 18:21 Zie, nu vertrouwt gij op dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen die op hem vertrouwen. 2 Kon. 18:24 Hoe zoudt gij dan het aangezicht van een enigen vorst, van de geringste knechten mijns heren, afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om de wagens en om de ruiters. |
| 3 Versta de sterke paarden van Egypte, als blijkt vers 3. |
| vers 3 Want de Egyptenaars zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest; en de HEERE zal Zijn hand uitstrekken, dat de helper struikelen zal, en die geholpen wordt, zal nedervallen, en zij zullen altezamen tenietkomen. |
| a Ps. 20:8. Jer. 17:5. |
| Ps. 20:8 Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods. Jer. 17:5 Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt. |
| 4 Zie Jes. 29:19. |
| Jes. 29:19 En de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in den HEERE; en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in den Heilige Israëls verheugen; |
| 5 Te weten met het gebed, of vragen Hem niet om raad. |
|
2 Nochtans is 6Hij 7ook wijs, en Hij doet het 8kwaad komen en 9trekt Zijn woorden niet terug; maar Hij zal Zich opmaken 10tegen het huis der boosdoeners en 11tegen de hulp dergenen die ongerechtigheid werken. |
| 6 Te weten de Heere. |
| 7 Niet minder, maar meer dan gijlieden, alsof de profeet zeide: De Heere weet wel hoe Hij Zijn gerichten en dreigementen in het werk zal stellen, ofschoon de Joden allerlei middelen bedenken om te ontkomen; waren zij wijs, zij zouden Hem raad vragen. |
| 8 Dat is, straffen, ongeluk over de ongehoorzamen. |
| 9 Maar Hij doet wat Hij dreigt. |
| 10 Dat is, tegen de goddeloze en ongehoorzame Joden. |
| 11 Versta de Egyptenaars, die den Joden zouden te hulp komen. |
|
3 Want de Egyptenaars zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest; en de HEERE zal Zijn hand 12uitstrekken, dat de helper struikelen zal, en die geholpen wordt, zal nedervallen, en zij zullen altezamen tenietkomen. |
| 12 Of: toewenden, neigen. |
|
4 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Gelijk als een leeuw en een jonge leeuw over zijn roof brult, wanneer schoon 13een volle menigte der herders samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor hun stem niet en vernedert zich niet 14vanwege hun veelheid; alzo zal de HEERE der heirscharen 15nederdalen 16om te strijden 17voor den berg Sions en 18voor haar heuvel. |
| 13 Of: een groot getal. Hebr. de volheid der herders, dat is, al wat er voor herders omtrent zijn. |
| 14 Of: omdat hunner een groot getal is. Anders: vanwege het gewoel. |
| 15 Te weten uit den hemel. |
| 16 Te weten tegen de Assyriërs. |
| 17 Dat is, voor Jeruzalem, of voor Zijn volk. Zie de vervulling 2 Kon. 19:35. Anders: op den berg Sion. |
| 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. |
| 18 Of: op haar heuvel. Versta hier door dezen heuvel den berg Moria, op denwelken de tempel stond. Hij wordt genoemd een heuvel Sions, omdat hij lager of kleiner is dan de berg Sion, waarop de stad Davids lag. |
|
5 19bGelijk vliegende vogels, alzo zal de HEERE der heirscharen Jeruzalem beschutten, beschuttende zal Hij haar ook verlossen, 20doorgaande zal 21Hij haar ook uithelpen. |
| 19 Anders: Gelijk de vogels (rondom hun nest) vliegen, te weten om dat te beschermen. |
| b Deut. 32:11. |
| Deut. 32:11 Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, |
| 20 Of: voorbijgaande, of: overspringende. In het Hebreeuws is hetzelfde woord waarvan pascha of doortocht komt. Versta dan dit alzo: Hij zal de Assyriërs in korten tijd verdelgen, te weten in één nacht, gelijk Hij eertijds de Egyptenaars gedaan heeft, Ex. 12:12, enz. |
| Ex. 12:12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. |
| 21 Of: zal Hij hen, te weten de burgers van Jeruzalem. |
|
6 22Bekeert u 23tot Hem
24van Denwelken de kinderen Israëls 25diep afgeweken zijn. |
| 22 Of: Keert weder, te weten gij afvalligen onder de Joden. |
| 23 Te weten tot den Heere, Denwelken gij grotelijks vertoornd hebt. |
| 24 Hebr. die de afwijking of afval diep gemaakt hebben. |
| 25 Dat is, zeer, wijd, ver. |
|
7 Want 26te cdien dage zullen zij 27verwerpen eenieder 28zijn zilveren afgoden en
28zijn gouden afgoden, welke u uw handen tot zonde gemaakt hadden. |
| 26 Te weten als hen de Heere tehuiszoeken zal door de Assyriërs, komende om hen te bekrijgen. |
| c Jes. 2:20. |
| Jes. 2:20 In dien dag zal de mens zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, welke zij zich gemaakt hadden om zich daarvoor neder te buigen, wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen; |
| 27 Dewijl zij zullen zien en bevinden dat zij hen niet helpen kunnen. |
| 28 . 28 Hebr. de afgoden zijns zilvers en de afgoden zijns gouds, als Jes. 30:22. |
| Jes. 30:22 En gijlieden zult voor onrein houden het deksel uwer zilveren gesneden beelden, en het overtreksel uwer gouden gegoten beelden; gij zult ze wegwerpen gelijk een maandstondig kleed, en tot elk van die zeggen: Henen uit. |
|
8 En 29Assur zal vallen door het zwaard, 30niet eens mans, en het zwaard, niet eens mensen, zal hem verteren; en hij zal 31voor het zwaard vlieden, en zijn jongelingen 32zullen versmelten.33 |
| 29 Dat is, de Assyriërs. |
| 30 Maar door het zwaard des engels. Zie 2 Kon. 19:35. |
| 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. |
| 31 Te weten voor het zwaard des engels. Hebr. voor het aangezicht des zwaards. |
| 32 Hebr. zullen tot smelting zijn, dat is, het hart in het lijf zal hun beven en versmelten van angst en vrees. |
| 33 Enigen zetten dit 8ste vers aldus over: Dan zal Assur door het zwaard vallen, niet eens machtigen mans, en het zwaard, niet eens gemenen mans, zal hem verteren; maar hij zal voor het zwaard (dat is, van vreze des zwaards) vluchten, en zijn jongelingen zullen op tribuut gebracht worden. |
|
9 En 34dhij zal van vrees doorgaan 35naar zijn rotssteen, en zijn vorsten zullen 36voor de banier 37verschrikken, spreekt de HEERE, 38Die te Sion vuur en te Jeruzalem een oven heeft. |
| 34 Te weten de koning van Assyrië. |
| d 2 Kon. 19:36, 37. |
| 2 Kon. 19:36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog heen en keerde weder; en hij bleef te Ninevé. 2 Kon. 19:37 Het geschiedde nu als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adrammélech en Sarézer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen, doch zij ontkwamen in het land van Ararát; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. |
| 35 Of: tot zijn rotssteen, dat is, hij zal naar zijn vaste stad Nineve vluchten; zie 2 Kon. 19:36. Anders: En hun rotssteen zal van vrees wegtrekken. |
| 2 Kon. 19:36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog heen en keerde weder; en hij bleef te Ninevé. |
| 36 Dat is, voor het teken des strijds, hetwelk hun de engel geven zal. Of: voor den engel des Heeren, die hen als met een opgeworpen banier vervolgen zal. |
| 37 Of: nedervallen, of: vernield worden. |
| 38 Dat is, Die te Sion woont en te Jeruzalem Zijn huishouding heeft; en Die derhalve niet lijden zal dat de Assyriërs Hem daaruit zullen stoten. |