Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere dreigt de Joden die bij de Egyptenaars hulp zochten, vs. 1. En voorzegt dat zij van geen waarde zijn zal, 3, enz. De Heere beveelt den profeet dat hij zijn profetie zou beschrijven, 8. En Hij klaagt over Zijns volks wederspannigheid, 9. Daarom dreigt Hij hun dat Jeruzalem zou verwoest worden, 13, enz. Maar belooft dat Hij Zich over de boetvaardigen zou ontfermen, 18. En dat Hij hun getrouwe leraars geven zou, 20. Die zij horen zouden, 21. Verwerpende de afgoden, 22. Een belofte van zegening der vruchten, 23. En groter heerlijkheid en vreugd, 25, enz. Een profetie van de verdelging van het Assyrische krijgsvolk door den heftigen toorn des Heeren, 27, enz. En de blijdschap van het volk Gods daarover, 29. |
Niet steunen op Egypte |
1 WEE 1den kinderen die afvallen, spreekt de HEERE, 2om een raadslag te maken, 3maar niet uit Mij; en om zich met 4een bedekking te bedekken, maar 5niet uit Mijn Geest, 6om zonde tot zonde te doen; |
| 1 Versta de boze en onbestendige burgers binnen Jeruzalem. |
| 2 Om een verbond op te richten met den koning van Egypte (als vers 2), tegen den koning van Babel, nadat deze koning hen onder zijn heerschappij gebracht had. |
| vers 2 Die gaan om af te trekken in Egypte, en vragen Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht van Farao en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte. |
| 3 Mij geen raad gevraagd hebbende, maar hun eigen fantasie of goeddunken volgende. |
| 4 Aldus noemt Hij de beschutting van den koning van Egypte. |
| 5 Dat is, niet door ingeven Mijns Geestes. |
| 6 Namelijk de zonde van het vertrouwen op menselijke hulp, tot de zonde der meinedigheid in het afwijken van den koning te Babel. Zie Ez. 17:13, 14, 15. Of de zonde van God te verlaten, en op mensen te betrouwen. Vgl. Jer. 2:13. |
| Ez. 17:13 Daartoe heeft hij van het koninklijk zaad genomen, en daarmede een verbond gemaakt, en heeft hem tot een eed gebracht, en de machtigen des lands heeft hij weggenomen; Ez. 17:14 Opdat het koninkrijk nederig zou zijn, zich niet verheffende, en dat het zijn verbond houdende, bestaan mocht. Ez. 17:15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volk bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen? Jer. 2:13 Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. |
|
2 7Die gaan om af te trekken in Egypte, en 8vragen Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht van Farao en om hun toevlucht te nemen 9onder de schaduw van Egypte. |
| 7 Hoe de koningen van Juda hun ambassadeurs naar Egypte gezonden hebben om een verbond met den koning aldaar te maken, zie Jer. 2:18; 37:7. Ez. 17:15. |
| Jer. 2:18 En nu, wat hebt gij te doen met den weg van Egypte, om de wateren van den Sichor te drinken? En wat hebt gij te doen met den weg van Assur, om de wateren der rivier te drinken? Jer. 37:7 Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van Juda, die u tot Mij gezonden heeft om Mij te vragen: Zie, Farao’s heir, dat u ter hulpe uitgetogen is, zal wederkeren in zijn land, in Egypte; Ez. 17:15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volk bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen? |
| 8 Te weten noch door de profeten, noch door den hogepriester. |
| 9 Dat is, onder de bescherming. In plaats van deze manier van spreken staat er Ruth 2:12: onder de vleugelen. |
| Ruth 2:12 De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. |
|
3 Want de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de schaduw van Egypte tot schande. |
4 Wanneer 10zijn vorsten zullen geweest zijn te 11Zoan, en zijn 12gezanten zullen gekomen zijn tot nabij
11Chanes; |
| 10 Te weten van den koning van Juda. Zie Ez. 17:15. Anders: hun vorsten, te weten van het Joodse volk. |
| Ez. 17:15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volk bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen? |
| 11 . 11 Dit zijn steden in Egypte gelegen. Zie de aantt. Num. 13:22. Ps. 78:12. Chanes is Daphne. Zie Jer. 2 op vers 16; 43 op vers 7. |
| Num. 13:22 (kt.) En zij trokken op in het zuiden en kwamen tot Hebron toe, en daar waren Ahíman, Sésai en Thalmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd vóór Zoan in Egypte. Ps. 78:12 (kt.) Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan. Jer. 2:16 (kt.) Ook hebben u de kinderen van Nof en Tachphanes den schedel afgeweid. Jer. 43:7 (kt.) En zij togen in Egypteland, want zij waren der stem des HEEREN niet gehoorzaam; en zij kwamen tot Tachpanhes. |
| 12 Of: boden. |
|
5 13Hij zal hen 14allen 15beschaamd maken door een volk adat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal. |
| 13 Te weten God, of de koning van Egypte. |
| 14 Te weten al die van Jeruzalem, zo de gezanten als de onderzaten. |
| 15 Dat is, verachtzaam. Anders: Hij zal hen allen stinkende maken, te weten de Egyptenaars. Zie Jer. 37:7. |
| Jer. 37:7 Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van Juda, die u tot Mij gezonden heeft om Mij te vragen: Zie, Farao’s heir, dat u ter hulpe uitgetogen is, zal wederkeren in zijn land, in Egypte; |
| a Jer. 2:36. |
| Jer. 2:36 Wat reist gij veel uit, veranderende uw weg? Gij zult ook van Egypte beschaamd worden, gelijk als gij van Assur beschaamd zijt. |
|
6 De 16last der beesten 17van het zuiden. 18Naar het land des angstes en der benauwdheid, vanwaar de sterke 19leeuw en de oude leeuw is,
19de basilisk en
19de vurige vliegende draak; hun goederen zullen 20zij voeren op den rug der veulens, en hun schatten op de bulten der kemels, 21tot het volk dat hun geen nut zal doen. |
| 16 Dat is, de profetie tegen de Joden aangaande de kemels of andere lastdragende beesten, welke zij naar Egypte schikten, met geschenken beladen, om van den koning in Egypte hulp te verzoeken tegen de Chaldeeën. |
| 17 Dat is, naar Egypte, aldus genoemd omdat het voor het Joodse land zuidelijk ligt. |
| 18 Aldus wordt Egypte genoemd of beschreven, omdat den Joden eertijds aldaar veel angst en benauwdheid was overkomen, en nog overkomen zou dengenen die daar hulp en troost verzochten. |
| 19 . 19 . 19 Zulke schadelijke, venijnige, verscheurende dieren worden er in Egypte veel gevonden. Enigen verstaan bij deze dieren de krijgslieden uit Egypte, van dewelke de Joden niets dan schade en verderf te verwachten hadden. |
| 20 Te weten de ambassadeurs der Joden, die den koning in Egypte grote geschenken brachten. |
| 21 Dat is, tot de Egyptenaars, als vers 5. |
| vers 5 Hij zal hen allen beschaamd maken door een volk dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal. |
|
7 Want 22Egypte zal ijdellijk en tevergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen: Stilzitten zal 23hun sterkte zijn. |
| 22 Dat is, de hulp der Egyptenaars zal ijdel en tevergeefs zijn. |
| 23 Te weten der Joden. Vgl. vers 15. Hebr. rahab-hem-schabet, welke woorden anderen aldus overzetten: Rahab is ophouding, of: Rahab zal ophouden, dat is, Egypte zal stilzitten of ophouden, dat is, het zal geen hulp meer bewijzen. Zie Jer. 37:7. Egypte wordt meermaals van de profeten Rahab genoemd, als Ps. 87:4. Jes. 51:9. Zie de aantt. aldaar. |
| vers 15 Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israëls: Door wederkering en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild; Jer. 37:7 Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van Juda, die u tot Mij gezonden heeft om Mij te vragen: Zie, Farao’s heir, dat u ter hulpe uitgetogen is, zal wederkeren in zijn land, in Egypte; Ps. 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. Jes. 51:9 Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm des HEEREN; ontwaak als in de verleden dagen, als in de geslachten vanouds; zijt gij het niet die Rahab uitgehouwen hebt, die den zeedraak verwond hebt? |
|
8 24Nu dan, ga heen, 25schrijf 26voor hen op een tafel en teken het in een boek, opdat het 27blijve 28tot den laatsten dag, voor altoos, tot in eeuwigheid. |
| 24 Dit zijn de woorden des Heeren tot den profeet. |
| 25 Te weten tot een getuigenis tegen hen. Vergelijk dit met Deut. 31:19 en Jes. 8:1. |
| Deut. 31:19 En nu, schrijft ulieden dit lied en leer het den kinderen Israëls, leg het in hun mond, opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israëls. Jes. 8:1 VERDER zeide de HEERE tot mij: Neem u een grote rol; en schrijf daarop met eens mensen griffie: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit. |
| 26 Of: bij hen, te weten de burgers van Jeruzalem. |
| 27 Hebr. zij. Zie Ps. 37:18. |
| Ps. 37:18 Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. |
| 28 Of: tot den toekomenden dag. |
|
9 Want het is 29een wederspannig volk, het zijn leugenachtige kinderen; kinderen die des HEEREN 30wet niet horen willen; |
| 29 Dat is, een volk dat elke reize van den Heere afvalt en tegen Hem rebelleert. |
| 30 Of: leer. |
|
10 Die daar zeggen 31tot de zieners: 32Ziet niet; en tot de 33schouwers: Schouwt ons niet wat recht is; 34spreekt tot ons zachte dingen, schouwt ons 35bedriegerijen; |
| 31 Dat is, tot de profeten. Zie 1 Sam. 9:9. |
| 1 Sam. 9:9 (Eertijds zeide eenieder aldus in Israël, als hij ging om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener. Want die heden een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd.) |
| 32 Dat is, profeteert niet, alsof zij zeiden: Ofschoon u God wat openbaart, zo verkondigt het niet, maar verzwijgt het, alsof gij het niet gezien noch gehoord hadt. |
| 33 Of: bezichtigers, dat is, profeten. |
| 34 Alsof zij zeiden: Maar predikt ons wat lieflijk en aangenaam is. |
| 35 Of: bespottingen. |
|
11 Wijkt af 36van den weg, maakt u van de baan; 37laat den Heilige Israëls van ons ophouden. |
| 36 Dat is, van uw ambt en beroeping. |
| 37 Dat is, spreekt ons niet meer van het woord en de dreigingen des Heeren. |
|
12 Daarom, zo zegt de Heilige Israëls: Omdat gijlieden 38dit woord verwerpt, en vertrouwt 39op onderdrukking en verkeerdheid en steunt 40daarop, |
| 38 Dat is, deze profetie, hetgeen dat Ik ulieden door Mijn profeet laat verkondigen, belangende de hulp der Egyptenaars, die hij u afraadt. |
| 39 Dat is, op uw kwade praktijken, strekkende tot onderdrukking der armen en onnozelen. Anders: op onderdrukking, te weten der profeten, die u ten beste raden. Zie Jer. 20:2; 26:11; 37:15, 16. |
| Jer. 20:2 Zo sloeg Pashur den profeet Jeremía, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke is in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is. Jer. 26:11 Toen spraken de priesters en de profeten tot de vorsten en tot al het volk, zeggende: Aan dezen man is een oordeel des doods, want hij heeft geprofeteerd tegen deze stad, gelijk als gij met uw oren gehoord hebt. Jer. 37:15 En de vorsten werden zeer toornig op Jeremía en sloegen hem, en zij stelden hem in het gevangenhuis, ten huize van Jónathan, den schrijver; want zij hadden dat tot een gevangenhuis gemaakt. Jer. 37:16 Als Jeremía in de plaats des kuils en in de kotjes gekomen was, en Jeremía aldaar vele dagen gezeten had, |
| 40 Te weten op de onderdrukkingen. |
|
13 Daarom zal ulieden deze misdaad zijn 41gelijk een vallende scheur, uitwaarts gebogen in een hogen muur, bwelks breuk haastelijk, in een ogenblik komen zal. |
| 41 De zin is: Uw zonden zullen oorzaak zijn van uw subieten ondergang, gelijk een muur die vol spleten en reten is, en die uitgebogen is, lichtelijk instort en nedervalt. Vgl. Ps. 62:4 en de aant. aldaar. |
| Ps. 62:4 Hoelang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur. |
| b Jes. 29:5. |
| Jes. 29:5 En de menigte uwer vreemde soldaten
zal zijn gelijk dun stof, en de menigte der tirannen als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden. |
|
14 Ja, 42Hij zal 43haar verbreken, 44gelijk een cpottenbakkerskruik verbroken wordt; 45in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat 46van haar verbrijzeling niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit een 47gracht. |
| 42 Te weten de Heere, of de vijand. |
| 43 Te weten Jeruzalem en de andere steden van Juda, ja, ook de gehele natie der Joden, den geestelijken en den wereldlijken stand. |
| 44 Hebr. naar de verbreking der fles eens pottenbakkers. |
| c Jer. 19:11. |
| Jer. 19:11 En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheel kan worden; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. |
| 45 Dat is, men zal haar geheel verbrijzelen, dat er niets geheels aan blijven zal. Vgl. Jer. 19:11. |
| Jer. 19:11 En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheel kan worden; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. |
| 46 Dat is, uit haar gebroken stukken. |
| 47 Of: greppe, put, poel. |
|
15 Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israëls: 48Door wederkering en rust zoudt gijlieden 49behouden worden, in stilheid en in 50vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch 51gij hebt niet gewild; |
| 48 Dat is, indien gijlieden wederkeerdet, of afstand deedt, te weten van uw goddeloos leven en voornemen van hulp te gaan zoeken in Egypte, in geduldigheid uw zielen bezittende en op God hopende. Zie vers 7. |
| vers 7 Want Egypte zal ijdellijk en tevergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen: Stilzitten zal hun sterkte zijn. |
| 49 Of: verlost worden. |
| 50 Te weten op God. |
| 51 Dat is, gij hebt dezen raad niet willen gehoorzamen. |
|
16 En gij zegt: Neen, maar op paarden 52zullen wij vlieden; 53daarom zult gij vlieden. En: 54Op snelle paarden zullen wij rijden; daarom zullen 55uw vervolgers ook snel zijn. |
| 52 Te weten als de Babyloniërs ons te sterk vallen. Anders: vlieden, dat is, hier en daar omlopen, zolang totdat wij hulp vinden. |
| 53 Te weten omdat gij dus wederspannig zijt en aldus spreekt. Zie de vervulling 2 Kon. 25:4. Jer. 39:4; 52:7. |
| 2 Kon. 25:4 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden des nachts door den weg der poort tussen de twee muren die aan des konings hof waren (de Chaldeeën nu waren tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg des vlakken velds. Jer. 39:4 En het geschiedde als Zedekía, de koning van Juda, en al de krijgslieden hen zagen, zo vloden zij en togen bij nacht uit de stad, door den weg van des konings hof, door de poort tussen de twee muren; en hij toog uit door den weg des vlakken velds. Jer. 52:7 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden en trokken uit des nachts, uit de stad, door den weg der poort tussen de twee muren die aan des konings hof waren (de Chaldeeën nu waren tegen de stad rondom), en zij togen door den weg des vlakken velds. |
| 54 Of: Op lichte, raslopende paarden. |
| 55 Te weten de Babyloniërs. |
|
17 56Eenduizend van het schelden van een enige, van het schelden van vijf zult gij allen vlieden; dtotdat gij overgelaten wordt gelijk 57een mast op den top van een berg, en als een banier op een heuvel. |
| 56 Vergelijk dit met Lev. 26:8, 36. Deut. 28:25; 32:30. |
| Lev. 26:8 Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. Lev. 26:36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een weekheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden zoals men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, daar niemand is die jaagt. Deut. 28:25 De HEERE zal u geven geslagen voor het aangezicht uwer vijanden; door één weg zult gij tot hem uittrekken en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde beroerd worden. Deut. 32:30 Hoe zou een enige duizend jagen, en twee tienduizend doen vluchten, tenware dat hunlieder Rotssteen hen verkocht en de HEERE hen overgeleverd had. |
| d Jes. 17:6; 24:6, 13. |
| Jes. 17:6 Doch een nalezing zal daarin overblijven, gelijk in de afschudding eens olijfbooms, twee of drie beziën in den top der opperste twijg, en vier of vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls. Jes. 24:6 Daarom verteert de vloek het land, en die daarin wonen, zullen verwoest worden; daarom zullen de inwoners des lands verbrand worden en er zullen weinige mensen overblijven. Jes. 24:13 Want in het binnenste van het land, in het midden dezer volken zal het alzo wezen, gelijk de afschudding des olijfbooms, gelijk de nalezingen, wanneer de wijnoogst geëindigd is. |
| 57 Of: mastboom, hoge paal, gedenkteken, hoogverheven gedenkteken, een opgericht hout of hoge boom zonder takken of bladeren. De profeet wil hiermede te verstaan geven dat degenen die overblijven zouden, wel dun gezaaid zouden zijn, en zo lichtelijk om te zien en te tellen als een mastboom of hoge paal op een berg. |
De HEERE wacht |
18 En 58daarom zal de HEERE 59wachten, 60opdat Hij u genadig zij, en 61daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is 62een God des gerichts; ewelgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. |
| 58 Dit is een vertroosting voor degenen die de Heere zou laten overblijven. |
| 59 Te weten op uw boete en beterschap. |
| 60 U verlossende uit uw gevangenis. |
| 61 Te weten door Zijn oordelen, door dewelke gij zult gebracht worden tot boete en beterschap. |
| 62 Dat is, Die geen ding lichtvaardiglijk doet, maar alles met reden, Die de straffen weet te matigen; als Jer. 10:24, waar aldus staat: Kastijd mij, Heere, maar met mate of oordeel, gericht. God de Heere straft hetgeen dat straffenswaardig is, en bewijst genade dengenen die zich bekeren. |
| Jer. 10:24 Kastijd mij, HEERE, doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. |
| e Ps. 2:12; 34:9. Spr. 16:20. Jer. 17:7. |
| Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. Spr. 16:20 Die op het Woord verstandiglijk let, zal het goede vinden, en die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig. Jer. 17:7 Gezegend daarentegen is de man die op den HEERE vertrouwt, en wiens Vertrouwen de HEERE is. |
|
19 Want 63het volk zal in Sion wonen, te Jeruzalem; 64gij zult ganselijk niet wenen; 65gewisselijk zal Hij u genadig zijn 66op de stem uws geroeps; zo haast als Hij die horen zal, zal Hij u 67antwoorden. |
| 63 Te weten het Joodse volk, nadat het uit de Babylonische gevangenis zal verlost zijn; hetwelk een voorbeeld geweest is der geestelijke verlossing van het volk Gods door Christus. |
| 64 Of: gij zult niet meer zozeer of zoveel wenen. Hebr. gij zult met wenen niet wenen, te weten niet zoveel of zozeer als gij tevoren hebt gedaan, toen gij in de Babylonische gevangenis zijt gevoerd geworden. Zie Psalm 137. |
| 65 Hebr. Hij zal met genadig zijn genadig zijn. Hij, te weten de Heere. |
| 66 Dat is, als gij Hem in uw gevangenis om verlossing zult aanroepen. |
| 67 Dat is, verhoren. |
|
20 De 68Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen niet meer 69als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen 70zullen uw leraars zien; |
| 68 Dat is, de Heere zal ulieden wel wederom in kruis en tegenspoed laten vervallen, maar uw zielen zal Hij met de spijze Zijns Woords en met den drank der predicatie verkwikken en versterken, u zullen geen leraars ontbreken; Hij zal maken dat gij altijd enigen bij u hebben zult, te weten nadat Christus in de wereld zal gekomen zijn, Die Zelf bij ulieden zal prediken, alsook Zijn apostelen en discipelen, die Hij daarna zenden zal in de ganse wereld om het Evangelie allen volken te prediken, Matth. 28:19. Anders: De Heere zal u in droefenis brood en in verdrukking water geven, enz. Dit is vervuld ten tijde der Makkabeeën. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. |
| 69 Of: gevleugeld zijn, dat is, zo haastelijk alsof zij vleugelen hadden. Gelijk geschied is in verscheidene voorgaande tijden, en inzonderheid van den tijd van den profeet Maleachi tot op Johannes den Doper. Zie Ps. 74:9. Mal. 4:4, 5. |
| Ps. 74:9 Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet hoelang. Mal. 4:4 Gedenkt der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem bevolen heb op Horeb aan gans Israël, der inzettingen en rechten. Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. |
| 70 Anders: geduriglijk zien, dat is, steeds bij u hebben, met lust en vreugd dezelve aanschouwende, en met ijver hun predicatiën aanhorende. |
|
21 En uw oren zullen horen het woord 71Desgenen Die achter u is, zeggende: Dit is 72de weg, wandelt in denzelven; 73als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand. |
| 71 Dat is, God zal u als nagaan, u voeren en leiden met Zijn Woord en Geest, gelijk een pedagoog of leermeester zijn discipelen vóór zich laat gaan, om te beter op hen te passen. |
| 72 Te weten de weg die ten hemel leidt. |
| 73 Alsof hij zeide: Zo haast als gij van den rechten weg zoudt aftreden, zo zal u de Heere met den staf Zijns Woords wederom op den rechten weg brengen. Zie Psalm 23. |
|
22 En gijlieden zult 74voor onrein houden 75het deksel uwer zilveren gesneden beelden, en 76het overtreksel uwer gouden gegoten beelden; gij zult ze wegwerpen gelijk een maandstondig kleed, en tot elk van die zeggen: 77Henen uit. |
| 74 Of: als iets onreins verachten en van u weren. De zin is: Gij zult de afgoderij ten enenmale verlaten, als strijdende met den zuiveren godsdienst. |
| 75 Dat is, uw gesneden beelden, die met zilver of goud overdekt zijn. Hebr. der gesneden beelden van uw zilver, dat is, die van uw zilver gemaakt zijn. Alzo straks: van uw goud. |
| 76 Dat is, uw gegoten beelden, met goud overdekt of bekleed of versierd. Het Hebreeuwse woord ziet op den sierlijken efod des hogepriesters, van welken te lezen is Ex. 28:6, enz. |
| Ex. 28:6 En zullen den efod maken, van goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk. |
| 77 Of: Pak u weg. Hebr. Ga uit. |
|
23 Dan zal 78Hij 79uw zaad 80waarmede gij het land bezaaid hebt, regen geven, en 81brood van het inkomen des lands, en hetzelve zal vet en 82smoutig zijn; uw vee zal te dien dage in een wijde landouw weiden. |
| 78 Te weten de Heere. |
| 79 Hebr. Hij zal den regen uws zaads geven, te weten dien regen dien uw zaad vandoen heeft, zou het wel en vruchtbaarlijk opwassen. |
| 80 Of: als gij het land bezaaid hebt. |
| 81 Anders: brood des lands voortkomst, dat is, koren dat uit het land hervoorkomt. |
| 82 Of: olieachtig. |
|
24 En de ossen en ezelsveulens, die het land bouwen, zullen 83zuiver voeder eten, hetwelk 84verschud is met de werpschoffel en met de wan. |
| 83 Of: rein. Hebr. gedesemd, dat is, aangenaam, smakelijk. Of: zuiver voeder, te weten zonder kaf of andere onreinheid, vanwege den groten overvloed der vruchten die dan wassen zullen. |
| 84 Of: verschoten, gewand is, met de schop of werpschoffel. |
|
25 En 85er zullen op allen hogen berg en op allen verheven heuvel 86beekjes en watervlieten zijn, 87in den dag der grote slachting, wanneer 88de torens vallen zullen. |
| 85 Dat is, God zal met Zijn overgrote genade en zegen alles zo overvloediglijk overstelpen, dat ook die mensen zich zullen bekeren en vruchten dragen, die van nature hard, dor en onvruchtbaar waren, gelijk de hoge bergen en heuvelen. |
| 86 Of: waterspruitingen, te weten om de hoge bergen en heuvelen te bevochtigen en vruchtbaar te maken. |
| 87 Te weten nadat de Babyloniërs door de Perzen en Meden zullen omgebracht zijn. |
| 88 Te weten de torens der stad Babel, of de geweldige vorsten en tirannen die daarin zijn. |
|
26 En 89het licht der maan zal zijn als het licht der zon, en het licht der zon zal 90zevenvoudig zijn, als 91het licht van zeven dagen; ten dage 92als de HEERE de breuk Zijns volks zal verbinden, en 93de wond 94waarmede het geslagen is, genezen. |
| 89 Dat is, uw vreugd zal zeer groot zijn, vooreerst als gij wederom in uw vaderland zult wederkeren, maar inzonderheid als Christus verschijnen zal; alsdan zal het licht Zijner kennis en de heerlijkheid welke God Zijn kerk geven zal, zeer voortreffelijk zijn. Zie Jes. 24:23, en de Schriftplaatsen aldaar aangetekend. |
| Jes. 24:23 En de maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden, als de HEERE der heirscharen op den berg Sion regeren zal en te Jeruzalem, en voor Zijn oudsten zal heerlijkheid zijn. |
| 90 Of: zevenmaal groter. |
| 91 Of: schijn, of: schijnsel. De zin is: De glans der zon zal zo groot zijn alsof er zeven zonnen tegelijk schenen, en alsof het licht van zeven klare dagen ineengesmolten of tezamen verenigd was. Versta dit alles van het overgrote geestelijke licht der kennis in geestelijke zaken. |
| 92 Dat is, als de Heere Zijn volk uit Babel verlossen en in het Joodse land wederbrengen zal; maar inzonderheid als Hij hun Christus, den waren Medicijnmeester der ziel, zenden zal, Die hun de zonden vergeven en hen door den Heiligen Geest wederbaren zal. |
| 93 Hebr. de wond zijner slaging of plaag. |
| 94 Of: die hem geslagen is. |
Bedreiging tegen Assur |
27 Zie, 95de Naam des HEEREN komt 96van verre, 97Zijn toorn brandt en 98de last is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap en Zijn tong als een verterend vuur; |
| 95 Dat is, God Zelf, of Zijn macht en heerlijkheid. |
| 96 Te weten van den hemel, vanwaar God Zijn engel gezonden heeft om de Assyriërs in het leger van Sanherib te verslaan. |
| 97 Te weten tegen de vijanden Zijner kerk en met name tegen de Assyriërs. |
| 98 Of: verheffing, te weten van den toorn Gods. Het Hebreeuwse woord wordt voor verheffing gebruikt Richt. 20:40. Jer. 6:1 en elders. |
| Richt. 20:40 Toen begon de verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar van rook; als nu Benjamin achter zich omzag, zie, zo ging de brand der stad op naar den hemel. Jer. 6:1 VLUCHT met hopen, gij kinderen van Benjamin, uit het midden van Jeruzalem, en blaast de bazuin te Tekóa en heft een vuurteken op te Beth-Chérem; want er kijkt een kwaad uit van het noorden, en een grote breuk. |
|
28 En fZijn 99adem is als een overlopende beek die tot aan den hals toe 100raakt; om de heidenen 1te schudden 2met een 3schudding der ijdelheid, en als een 4misleidende toom in de kinnebakken der volken. |
| f Jes. 8:8. |
| Jes. 8:8 En hij zal doortrekken in Juda, hij zal het overstromen en er doorgaan, hij zal tot aan den hals reiken; en de uitstrekkingen zijner vleugelen zullen vervullen de breedte Uws lands, o Immánuël. |
| 99 Of: geblaas. |
| 100 Hebr. deelt, te weten in twee delen, zodat het bovenste, te weten het hoofd, uitsteekt en het onderste onder het water is. |
| 1 Of: te wannen, te verstrooien, ziften. |
| 2 Dat is, totdat zij tenietkomen, of: die hen tenietmaken zal. |
| 3 Of: zifting, wanning. |
| 4 Hebr. doende dwalen, dat is, hen verstrooiende, dat zij niet weten waarin of waaruit. Het is een gelijkenis, genomen van de beesten die men met den toom leidt waar men wil. |
|
29 5Er zal een lofzang bij ulieden zijn, gelijk in den nacht wanneer 6het feest geheiligd wordt; en blijdschap des harten, gelijk van een die met pijpen wandelt, om te komen 7tot den berg des HEEREN, 8tot den Rotssteen Israëls. |
| 5 Te weten als de Assyriërs door den engel des Heeren zullen verslagen zijn. Zie Ps. 42:9. |
| Ps. 42:9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens. |
| 6 Het schijnt dat de profeet ziet op het feest der ongezuurde broden, hetwelk de Joden hielden des nachts als zij het paaslam aten, waarbij zij een lofzang zongen, Ex. 12:8. Matth. 26:30. Zie Ps. 42:5. |
| Ex. 12:8 En zij zullen het vlees eten in denzelven nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde broden; zij zullen het met bittere saus eten. Matth. 26:30 En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. Ps. 42:5 Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. |
| 7 Dat is, tot den tempel, in welken de Heere Zijn woning heeft. |
| 8 Dat is, tot den Heere Christus, op Welken zich het volk van Israël had te verlaten. |
|
30 En de HEERE zal 9Zijn heerlijke stem doen horen en 10de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn en een vlam des verterenden vuurs, stralen en 11een vloed en hagelstenen. |
| 9 Hebr. de heerlijkheid Zijner stem, dat is, den donder en andere uitwendige tekenen Zijns toorns tegen de vijanden Zijner kerk. Zie Ps. 29 op vers 3. |
| Ps. 29:3 (kt.) De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren. |
| 10 Te weten als Hij Zijn krachtigen arm zal nederlaten om de Assyriërs te slaan, namelijk in de belegering der stad Libna of zijn optocht naar Jeruzalem. Zie 2 Kon. 19:8, 35. |
| 2 Kon. 19:8 Zo kwam Rabsaké weder, en vond den koning van Assyrië strijdende tegen Libna; want hij had gehoord dat hij van Lachis vertrokken was. 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. |
| 11 Als Jes. 4:6. |
| Jes. 4:6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen. |
|
31 Want 12door de stem des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg. |
| 12 Als vers 30. |
| vers 30 En de HEERE zal Zijn heerlijke stem doen horen en de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn en een vlam des verterenden vuurs, stralen en een vloed en hagelstenen. |
|
32 En 13overal waar die 14gegrondveste 15staf doorgegaan zal zijn (op welken de HEERE dien 16zal hebben doen rusten), 17daar zal men met trommels en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij 18tegen hen strijden.19 |
| 13 Te weten in het Joodse land. Hebr. alle doorgang van den gegrondvesten staf. |
| 14 Te weten van God, dat is, die door Gods ordonnantie gesteld is. |
| 15 Dat is, vijandelijke inval der Assyriërs. |
| 16 Of: gelegd zal hebben. |
| 17 De zin is: Nadat de engel de Assyriërs zal verslagen hebben, zo zal men overal in het land van Juda den Heere met lofzangen prijzen; men zal overal vrolijk zijn vanwege deze victorie. Zie dergelijk voorbeeld Ex. 15:20. 1 Sam. 18:6. Anders: op welken de Heere dien zal gelegd hebben met trommels en met harpen, of: zal met trommels en met harpen zijn. |
| Ex. 15:20 En Mirjam, de profetes, Aärons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit haar na, met trommels en met reien. 1 Sam. 18:6 Het geschiedde nu toen zij kwamen en David wederkeerde van het slaan der Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël met gezang en reien, den koning Saul tegemoet, met trommels, met vreugde en met muziekinstrumenten. |
| 18 Te weten tegen het krijgsvolk der Assyriërs. Anders: tegen dien, te weten staf. In het Hebreeuws is zo het een als het ander. |
| 19 Dit 32ste vers zetten enigen aldus over: En het zal geschieden overal waar die gegrondveste staf, dien de Heere op hem (te weten den Assyriër) zal doen rusten, zal gepasseerd (of doorgegaan) zijn met trommels en met harpen, dat land zal Hij bestrijden met strijden der schudding. De zin is: Indien enig land dien staf, dien men wel met droefenis en leedwezen mocht ontvangen, met trommels en harpen, dat is, met blijdschap ontvangt, dat zal de Heere bestrijden met bestrijdingen der beweging, dat is, dat het alles zal schudden en beven met een grote beweging. |
|
33 Want 20Tofeth is van gisteren bereid, ja, hij is ook voor 21den koning bereid; 22Hij heeft hem diep en wijd gemaakt; het vuur en hout van 23zijn brandstapel is veel; de adem des HEEREN zal 24hem aansteken als een zwavelstroom. |
| 20 Hebr. Tofthe, dat is, Tofeth, als Jer. 7:31; 19:6. Zie 2 Kon. 23, de aant. op vers 10. Versta hier door Tofeth niet alleen het graf, maar ook het helse vuur, dat allen vijanden Gods en vervolgers Zijner kerk bereid is. |
| Jer. 7:31 En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. Jer. 19:6 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth, of dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal. 2 Kon. 23:10 (kt.) Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan. |
| 21 Versta hier Sanherib, den koning van Assyrië. |
| 22 Te weten de Heere. |
| 23 Te weten van Tofeth. |
| 24 Of: dien, te weten den brandstapel, of: zal die, te weten roede, of: dien, te weten staf, waarvan gesproken is vers 31. Of versta dit van Tofeth. |
| vers 31 Want door de stem des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg. |