Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van de belegering en verstoring van den tempel en de stad van Jeruzalem, vs. 1. Der Joden ellendige staat, 3, enz. Hunner vijanden onverzadelijke toorn wordt door twee gelijkenissen afgebeeld, 7, 8. Vanwege der Joden verstoktheid en verblindheid, 9, enz. Dreiging dat zij verstoten zullen worden vanwege hun huichelarij, 14, enz. Belofte van de bekering, zo der heidenen als der Joden, 17, 22, enz. Dreiging over de tirannen en spotters, 20, 21. |
Wee over Jeruzalem |
1 WEE 1Ariël, Ariël, 2de stad waarin David 3gelegerd heeft; 4doet jaar tot jaar, 5laat hen 6feestoffers slachten. | | 1 Ariël betekent zoveel als een sterke leeuw, of een leeuw Gods, als Ez. 43:15, 16. Maar hier moet men door Ariël verstaan het brandofferaltaar in den tempel te Jeruzalem, ja, ook den tempel zelven. Het altaar nu wordt een leeuw Gods genoemd, omdat het dagelijks door het vuur dat van den hemel gekomen was, veel vee verslond als een sterke leeuw.  Ez. 43:15 En de Harel vier ellen; en van den Ariël voorts opwaarts, de vier hoornen. Ez. 43:16 De Ariël nu, twaalf ellen de lengte met twaalf ellen breedte, vierkant aan zijn vier zijden. |
2 Dat is, de stad Davids, namelijk het bovenkwartier der stad van Jeruzalem, waar zich David met zijn hofgezin onthield; gelijk ook naderhand andere koningen in Juda gedaan hebben. Doch onder den naam van Davids stad wordt hier de gehele stad van Jeruzalem verstaan, als elders meer. |
3 Dat is, verbleven, zijn hof in gehouden heeft. |
4 Dit is een apostrof of aanspraak aan de Joden. De zin is: Houdt jaarlijks uw feestdagen. |
5 Te weten de priesters en Levieten. |
6 Of: den feestoffers den kop afhouwen, of: de feestoffers kelen, of: de keel afsteken. Zie Ex. 23:18. Ps. 118, de aant. op vers 27. De profeet berispt de dwaasheid dergenen die zichzelven inbeeldden dat zij zich genoegzaam kweten voor God, als zij maar uiterlijk den godsdienst oefenden met offeranden te doen, enz., menende dat zij slechts zulks doende, altoos ongestraft zouden blijven, omdat het ene jaar voor, het andere jaar na, verlopen was, en zij nog al ongestraft bleven heengaan. Zie 2 Petr. 3:4.  Ex. 23:18 Gij zult het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren; ook zal het vette Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten. Ps. 118:27 (kt.) De HEERE is God, Die ons licht gegeven heeft. Bindt het feest offer met touwen, tot aan de hoornen van het altaar. 2 Petr. 3:4 En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van dien dag dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk van het begin der schepping. |
2 7Evenwel 8zal Ik Ariël beangstigen, en 9er zal treuring en droefheid wezen, 10en die stad
11zal Mij gelijk Ariël zijn. | | 7 Alsof Hij zeide: Het is tevergeefs dat gij Mij met uiterlijke ceremoniën meent te verzoenen. Vgl. Jes. 1:11.  Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. |
8 Dat is, Ik zal het brandofferaltaar doen verwoesten; ja, ook den tempel. |
9 Te weten bij de Joden, vanwege het verbreken van het brandofferaltaar. |
10 Hebr. en zij zal Mij gelijk Ariël zijn, te weten die stad van Jeruzalem. |
11 Dat is, Ik zal ze ook beangstigen, latende dezelve door de Babyloniërs verstoren en verwoesten; of: gelijk in den tempel voor het altaar dode beesten liggen, die geslacht waren om geofferd te worden, alzo zullen er ook in en omtrent de stad vele dode lichamen der verslagen Joden liggen. |
3 Want aIk zal 12een leger 13in het rond 14om u slaan, en Ik zal u belegeren 15met bolwerken en Ik zal vestingen 16tegen u opwerpen. | | a Jer. 6:3. Ez. 17:17.  Jer. 6:3 Maar er zullen herders tot haar komen met hun kudden; zij zullen tenten rondom tegen haar opslaan, zij zullen een iegelijk zijn ruimte afweiden. Ez. 17:17 Ook zal Farao door een groot heir en door menigte van krijgsvergadering met hem in oorlog niets uitrichten, als men een wal zal opwerpen en als men sterkten bouwen zal, om vele zielen uit te roeien. |
12 Te weten het leger der Babyloniërs. |
13 Hebr. met of als met een bal, dat is, balsgewijze, rondom heen in het rond. |
14 Rondom u, o Jeruzalem. |
15 Eigenlijk: met opstaande of verheven werken. Anders: katten. |
16 Of: rondom u. |
4 Dan zult 17gij vernederd worden, gij zult uit de aarde spreken, en buw spraak zal uit het stof 18zachtkens voortkomen; en uw stem zal zijn uit de aarde 19als van een tovenaar, en uw spraak zal uit het stof piepen. | | 17 O stad van Jeruzalem, dat is, gij inwoners van Jeruzalem. |
b Jes. 8:19.  Jes. 8:19 Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt den waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? Zal men voor de levenden den doden vragen? |
18 Stil, nederig, zwakkelijk, of: uw spraak zal diep en nederig zijn, gelijk dergenen die in een put of gracht liggen. De zin is: Gij zult tot zulk een ellendigen staat gebracht worden, dat gij nauwelijks zult durven spreken of uw mond openen om u te beklagen. Anders: zal lager zijn dan het stof. |
19 Of: van een tovergeest, waarzeggenden geest. De tovenaars en die vanwege den duivel dengenen die hun om raad vragen, antwoorden, zijn gewoon denzelven stillekens en onverstaanbaar te antwoorden, met een duistere verwarde stem, als uit een rommelende aarde voortkomende. Zie Lev. 19 op vers 31. Jes. 8 op vers 19.  Lev. 19:31 (kt.) Gij zult u niet keren tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de HEERE uw God. Jes. 8:19 (kt.) Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt den waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? Zal men voor de levenden den doden vragen? |
5 En 20de menigte uwer vreemde soldaten
21zal zijn gelijk dun stof, en de menigte 22der tirannen cals voorbijvliegend kaf; en dhet zal in een ogenblik haastelijk geschieden. | | 20 Deze woorden kan men in tweeërlei zin nemen. Vooreerst aldus, dat men hier de woorden van den profeet verstaat van het vreemde krijgsvolk dat tegen de Joden komen zou. Anderszins van de vreemde soldaten die de Joden gehuurd zouden hebben tot hun hulp. |
21 Dat is, naar de mening dergenen die dit verstaan van de vijanden der Joden, in zo groten getale als het dunne vliegende stof; maar naar den zin van de anderen: Het zal gans niets te beduiden hebben, zij zullen verstuiven en tenietkomen. |
22 Of: der schrikkelijken. |
c Job 21:18. Ps. 1:4; 35:5. Jes. 17:13.  Job 21:18 Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf dat de wervelwind wegsteelt? Ps. 1:4 Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf dat de wind heendrijft. Ps. 35:5 Laat hen worden als kaf voor den wind, en de engel des HEEREN drijve hen weg. Jes. 17:13 De natiën zullen wel ruisen gelijk grote wateren ruisen, doch Hij zal hem schelden, zo zal hij ver wegvlieden; ja, hij zal gejaagd worden als het kaf der bergen van den wind, en gelijk een kloot van den wervelwind. |
d Jes. 30:13.  Jes. 30:13 Daarom zal ulieden deze misdaad zijn gelijk een vallende scheur, uitwaarts gebogen in een hogen muur, welks breuk haastelijk, in een ogenblik komen zal. |
6 Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden 23met donder en met aardbeving en 24groot geluid; met wervelwind en onweder en 25de vlam eens verterenden vuurs. | | 23 Dat is, met schrikkelijke bestorming en overval des vijands, te weten der Babyloniërs, die alles zullen verwoesten en verderven. Men kan het ook wel naar de letter verstaan. |
24 Dat is, met een groot krijgsgeschrei en alarm. |
25 Te weten der tegenheden en plagen. Zie Job 15 op vers 30.  Job 15:30 (kt.) Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas Zijns monds. |
7 En 26gelijk de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn die tegen 27Ariël strijden zullen; zelfs allen die 28tegen haar en haar vestingen strijden en haar beangstigen zullen. | | 26 De zin is: Het zal den vijanden die u benauwen zullen, gaan gelijk of zij van een nachtgezicht droomden. Zie vers 8. Ps. 73 op vers 20.  vers 8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of,
gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog mat en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die tegen den berg Sion krijgen. Ps. 73:20 (kt.) Als een droom na het ontwaken, als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. |
27 Zie vers 1.  vers 1 WEE Ariël, Ariël, de stad waarin David gelegerd heeft; doet jaar tot jaar, laat hen feestoffers slachten. |
28 Te weten tegen Jeruzalem. |
8 Het zal alzo zijn, 29gelijk wanneer een hongerige droomt, 30en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is 31zijn ziel ledig; of,
29gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog 32mat en 31zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die 33tegen den berg Sion krijgen. | | 29 . 29 De zin is: Zij zullen niet kunnen verzadigd worden van de gruwelijke stukken die zij aan ulieden zullen bedrijven, maar zij zullen nog al begerig zijn om nog gruwelijker boosheden aan ulieden te oefenen, als nog niet genoegzaam hun moed aan ulieden gekoeld hebbende; al de tirannie die zij tevoren gepleegd hebben, zal maar zijn als een droom, vergeleken zijnde bij hetgeen dat zij u nog menen te doen. |
30 Hebr. dat zie, hij eet, maar als hij ontwaakt. Alzo straks weder. |
31 . 31 Dat is, hij zelf; eigenlijk te spreken: zijn lichaam. Alzo wordt ziel voor lichaam genomen Ps. 16:10.  Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. |
32 Of: laf, dat is, dorstig. Zie Ps. 63 op vers 2. Jes. 32:2.  Ps. 63:2 (kt.) O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Jes. 32:2 En die Man zal zijn als een verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land. |
33 Dat is, tegen Jeruzalem. |
9 34Zij 35vertoeven, daarom verwondert 36u; 37zij zijn vrolijk, derhalve 38roept, gijlieden; 39zij 40zijn dronken, maar 41niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterken drank. | | 34 Te weten de goddeloze Joden. |
35 Te weten van de woorden der profeten te geloven en van hun leven te beteren. |
36 Gij vromen en godzaligen. |
37 Dat is, zij begeven zich tot alle wellusten. |
38 Te weten tot den Heere, dat Hij u genadig zij. |
39 Te weten de goddeloze Joden. |
40 De zin is: Zij zijn zo partijdig alsof zij van al hun verstand, wijsheid en voorzichtigheid beroofd waren, niet willende den raad der profeten aannemen noch volgen. |
41 Maar van een tuimelgeest, die hun het verstand heeft verblind. |
10 Want de HEERE heeft over 42ulieden 43uitgegoten 44eeen geest des diepen slaaps, en Hij heeft 45uw ogen toegesloten; 46de profeten en 47uw hoofden en
48de zieners heeft Hij 49verblind. | | 42 O gij goddeloze Joden. |
43 Hebr. gemengd. |
44 Zodat gij het niet gevoelt noch acht, ofschoon men u lang en veel dreigt en preekt. |
e Rom. 11:8.  Rom. 11:8 (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen), tot op den huidigen dag. |
45 Te weten de ogen uws verstands. |
46 Namelijk de valse profeten. |
47 Dat is, uw regenten. |
48 Zie 1 Sam. 9 op vers 9.  1 Sam. 9:9 (kt.) (Eertijds zeide eenieder aldus in Israël, als hij ging om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener. Want die heden een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd.) |
49 Hebr. bedekt, te weten met duisternis, dat is, met blindheid des gemoeds. Vgl. Jes. 25:7.  Jes. 25:7 En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel waarmede alle natiën bedekt zijn. |
11 Daarom is ulieden 50alle gezicht geworden 51als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een 52die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld. | | 50 Dat is, al de voorzeggingen en profetieën der ware profeten, die God tot ulieden zendt, of: het gezicht van alles. |
51 Dat is, verborgen, onbekend. Zie Jes. 8 op vers 16.  Jes. 8:16 (kt.) Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder Mijn leerlingen. |
52 Hebr. die letters, of schrift, of een boek kent. De zin van dit 11de en het 12de vers is, dat noch de geleerden, noch de ongeleerden, de voorzeggingen Gods, door de profeten verkondigd, verstaan zouden. |
12 Of men geeft het boek aan een die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen. | | |
13 Want de Heere heeft gezegd: 53fDaarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en 54hun vreze, waarmede zij Mij 55vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; | | 53 Dusdanigen waren ten tijde van Christus de farizeeën en schriftgeleerden, ja, ook verre het grootste deel des volks. Daarom past Christus deze spreuk op hen, Matth. 15:8. Mark. 7:6.  Matth. 15:8 Dit volk genaakt Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; Mark. 7:6 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; |
f Matth. 15:8. Mark. 7:6.  Matth. 15:8 Dit volk genaakt Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; Mark. 7:6 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; |
54 Hebr. hun vreze aan of tot Mij. |
55 Dat is, dienen. |
14 Daarom, zie, 56Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; gwant de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen 57zal zich verbergen. | | 56 Of: zo zal Ik ook voortvaren met dit volk wonderbaarlijk om te gaan. |
g Jer. 49:7. Obadja vs. 8. Matth. 11:25. 1 Kor. 1:19.  Jer. 49:7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Is er dan geen wijsheid meer te Theman? Is de raad vergaan van de verstandigen? Is hunlieder wijsheid onnut geworden? Obadja vs. 8 Zal het niet te dien dage zijn, spreekt de HEERE, dat Ik de wijzen uit Edom en het verstand uit Ezaus gebergte zal doen vergaan? Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. 1 Kor. 1:19 Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik tenietmaken. |
57 Dat is, het zal hun niet te stade komen. |
15 Wee dengenen 58die zich diep versteken willen voor den HEERE, hun raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: hWie ziet ons en wie kent ons? | | 58 Dat is, die menen dat God hen niet ziet, maar dat hun praktijken voor Hem verborgen zijn. Of aldus: die den raad diep verbergen voor den Heere. |
h Ps. 94:7.  Ps. 94:7 En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God Jakobs merkt het niet. |
16 59Ulieder omkeren is alsof de pottenbakker geacht werd als leem, idat het maaksel zeide van zijn maker: Hij heeft mij niet gemaakt; en het geformeerde vat van zijn pottenbakker zeide: Hij verstaat het niet. | | 59 Te weten, dat gij de natuur der zaken verkeert, willende, als men zegt, den meester spelen boven God, daar gij toch Zijn schepsel zijt. Anders: O uw verkeerdheid! Zal de pottenbakker het leem gelijk geacht worden? Te weten hetwelk niets doet en niets verstaat. Indien het leem loochent dat het van den pottenbakker geformeerd is en dat hij iets verstaat, zo wordt de pottenbakker geacht als leem. De zin is: Aangaande dat gijlieden zulke opinie hebt van uw behendigheid en subtielheid, alsof gij God den Heere zoudt kunnen bedriegen en Zijn voornemen zoudt kunnen verhinderen, is dat niet zo wijd buiten rede, alsof het leem zich verhief tegen den pottenbakker, om tegen hem te disputeren en hem te berispen dat hij zijn werk niet wel gemaakt heeft? |
i Jes. 45:9.  Jes. 45:9 Wee dien die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven. Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? Of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen? |
Een heerlijke toekomst |
17 Is het niet nog om een klein weinig, 60dat de Libanon 61in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en
61het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden? | | 60 De zin is: Onvruchtbare plaatsen zullen vruchtbaar worden. En daarentegen, enz. De geestelijke zin is: De wilde woeste harten der uitverkoren heidenen zullen ten tijde van Christus vruchtbaar worden, dat is, zij zullen door den Heiligen Geest wedergeboren worden; en daarentegen de harten der goddeloze Joden, die vanwege hun hypocrisie schijnen vruchtbaar te zijn, zullen verstokken en verwilderen. |
61 . 61 Of: karmel. Zie de aantt. 2 Kon. 19:23. Jer. 2 op vers 7.  2 Kon. 19:23 (kt.) Door middel uwer boden hebt gij den Heere gehoond, en gezegd: Ik heb met de menigte mijner wagens beklommen de hoogte der bergen, de zijden van Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennenbomen afhouwen, en zal komen in zijn uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds. Jer. 2:7 (kt.) En Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht van hetzelve en het goede ervan te eten; maar toen gij daarin kwaamt, verontreinigdet gij Mijn land en steldet Mijn erfenis tot een gruwel. |
18 En te dien dage zullen 62kde doven 63horen de woorden 64des Boeks; en de ogen 65der blinden, zijnde 66uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. | | 62 De genezing van deze doofheid en blindheid kan vooreerst zien op de wonderen van Jezus Christus lichamelijk gedaan, Matth. 11:5, doch ziet bijzonderlijk op de geestelijke verlichting, waarvan de zin is: Degenen die tevoren onbekwaam waren om Gods Woord te horen, zullen bekwaam gemaakt worden door de kracht des Heiligen Geestes om de verborgenheden der zaligheid te verstaan.  Matth. 11:5 De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. |
k Matth. 11:5.  Matth. 11:5 De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. |
63 Dat is, verstaan. |
64 Te weten der Heilige Schrift, als Ps. 40:8. Hebr. 10:7. Zie vss. 11, 12.  Ps. 40:8 Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Hebr. 10:7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God. vers 11 Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld. vers 12 Of men geeft het boek aan een die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen. |
65 Zie de 62ste aant. |
66 Dat is, door den Geest Gods verlicht zijnde. |
19 En 67de zachtmoedigen zullen 68vreugde op vreugde hebben 69in den HEERE; en 70de behoeftigen onder de mensen zullen zich 71in den Heilige Israëls verheugen; | | 67 Zie Ps. 10 op vers 17.  Ps. 10:17 (kt.) HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; |
68 Hebr. vreugde toedoen. |
69 Dat is, vanwege de zaligmakende kennis des Heeren. |
70 Dat is, de armen van geest, Matth. 5:3.  Matth. 5:3 Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. |
71 Dat is, in God, Denwelken het volk Gods heiligt en eert. Zie Ps. 71 op vers 22.  Ps. 71:22 (kt.) Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls. |
20 72Wanneer de tiran een einde zal hebben, en het met den bespotter uit zal zijn, en 73allen die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn; | | 72 Dat is, wanneer de goddeloze Joden zullen uitgeroeid worden. Anders: Want de tiran zal een einde hebben, enz. |
73 Dat is, allen die naarstig zijn om ongerechtigheid te plegen. |
21 Die een mens 74schuldig maken 75om een woord, en leggen dien strikken, die hen bestraft 76in de poort; en die den rechtvaardige verdrijven 77in het woeste. | | 74 Hebr. doen zondigen, of: tot een zondaar maken, dat is, beschuldigen alsof hij een grote zonde begaan had. |
75 Niet kunnende verdragen dat men hun goddeloosheid te goeder trouw en in ernst bestraft. Dit is vervuld in onzen Zaligmaker Christus Jezus en in Zijn apostelen. |
76 Dat is, voor het gericht (zie de aantt. Gen. 22:17; 34:20). Of: in de poort, dat is, openlijk, in de openbare verzameling; zie Amos 5:10. Anders: en leggen dien strikken in de poort, die hen bestraft, dat is, en zoeken derzelver verderf door valse beschuldigingen.  Gen. 22:17 (kt.) Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. Gen. 34:20 (kt.) Zo kwam Hemor en Sichem, zijn zoon, tot hun stadspoort; en zij spraken tot de mannen hunner stad, zeggende: Amos 5:10 Zij haten in de poort dengene die bestraft, en hebben een gruwel van dien die oprechtelijk spreekt. |
77 Waar men noch te bijten noch te breken vindt, en waar alles verschrikkelijk is. De zin is: Die door hun valse aanklacht teweegbrengen dat de rechtvaardige door het gericht veroordeeld en in ellende verwezen wordt. Anders: om een nietig ding. |
22 Daarom zegt de HEERE, Die Abraham 78verlost heeft, 79tot het huis Jakobs alzo: 80Jakob zal nu niet meer beschaamd worden, en nu zal zijn aangezicht niet meer
81bleek worden; | | 78 Te weten uit de afgoderij. Zie Gen. 12:1. Joz. 24:2, 3.  Gen. 12:1 DE HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal. Joz. 24:2 Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Over gene zijde der rivier hebben uw vaders vanouds gewoond, namelijk
Terah, de vader van Abraham en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend. Joz. 24:3 Toen nam Ik uw vader Abraham van gene zijde der rivier en deed hem wandelen door het ganse land Kanaän; Ik vermeerderde ook zijn zaad en gaf hem Izak. |
79 Of: van het huis Jakobs, dat is, van de nakomelingen Jakobs. Versta de vrome en godzalige Joden, of de kerk. |
80 De Joden, nu zij zich tot God bekeerd en hun leven gebeterd hebben; of de kerk in het gemeen. |
81 Te weten van schaamte, of van vrees. |
23 Want als 82hij 83zijn kinderen, 84het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hem, 85zullen zij Mijn Naam 86heiligen; en zij zullen 87den Heilige Jakobs heiligen, en den God 88Israëls 89vrezen. | | 82 Te weten Jakob, dat is, Jakobs huis, of de kerk, als in het voorgaande. |
83 Die hem geboren zullen zijn door de predicatie van het Heilig Evangelie. |
84 De kinderen die Ik zal wedergeboren en als opnieuw geschapen hebben door den Heiligen Geest. Zie Jes. 19:25. Ef. 2:10. Hebr. 2:10.  Jes. 19:25 Want de HEERE der heirscharen zal ze zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriërs, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel. Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Hebr. 2:10 Want het betaamde Hem om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. |
85 Te weten de nakomelingen van Jakob. |
86 Dat is, loven en prijzen. |
87 Dat is, den waren God, Dien Jakob heeft geloofd en geprezen. |
88 Dat is, der Israëlieten. |
89 Of: ontzien, dat is, eer bewijzen. |
24 En die dwalende van geest zijn, 90zullen tot verstand komen, en 91de murmureerders 92zullen de lering aannemen. | | 90 Hebr. zullen verstand weten. |
91 Die tegen God en Zijn profeten murmureren vanwege de beroeping der heidenen. Vgl. Matth. 20:11. Luk. 15:28. Rom. 10:19.  Matth. 20:11 En dien ontvangen hebbende, murmureerden zij tegen den heer des huizes, Luk. 15:28 Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan. Zo ging dan zijn vader uit en bad hem. Rom. 10:19 Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen die
geen volk zijn; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken. |
92 Of: zullen zich laten leren. Hebr. zullen de onderwijzing leren. Zie Job 11 op vers 4.  Job 11:4 (kt.) Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in Uw ogen. |