Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere heet Mozes een gewillig hefoffer op te nemen, om een heiligdom te maken, vs. 1, enz. God geeft hem bevel hoe en waarvan hij de ark maken zal, 10. Alsook het verzoendeksel, met de cherubs, 17. De tafel tot de toonbroden en haar ander gereedschap, 23. Den gouden kandelaar, met zijn toebehoren, 31. Alles moest wezen naar het patroon dat Mozes op den berg gezien had, 40. |
Het hefoffer voor den tabernakel |
1 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
2 Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij 1voor Mij 2een hefoffer 3nemen; avan allen man wiens hart zich vrijwillig bewegen zal, zult 4gijlieden Mijn hefoffer nemen. | | 1 Dat is, tot Mijn dienst, tot Mijn eer. |
2 Dat is, een offer dat men omhooghief, als men het Gode gaf of presenteerde. Hebr. een heffing of afzondering; als zijnde een gave afgezonderd van de rest, en den Heere geheiligd. |
3 Hij wil zeggen: Dat zij een hefoffer nemen, en Mij geven. |
a Ex. 35:5. 1 Kron. 29:3, 5, 9, 14. Ezra 2:68; 3:5. Neh. 11:2. Ex. 35:5 Neemt van hetgeen dat gijlieden hebt een hefoffer den HEERE; eenieder wiens hart vrijwillig is, zal het brengen ten hefoffer des HEEREN: goud en zilver en koper, 1 Kron. 29:3 En daartoe, uit mijn welgevallen tot het huis mijns Gods, het bijzonder goud en zilver dat ik heb, geef ik tot het huis mijns Gods daarenboven, behalve al wat ik ten huize des heiligdoms bereid heb: 1 Kron. 29:5 Goud tot de gouden en zilver tot de zilveren vaten, en tot alle werk, door de hand der werkmeesters te maken. En wie is er willig, heden zijn hand den HEERE te vullen? 1 Kron. 29:9 En het volk was verblijd over hun vrijwillig geven, want zij gaven met een volkomen hart den HEERE vrijwillig; en de koning David verblijdde zich ook met grote blijdschap. 1 Kron. 29:14 Want wie ben ik en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben om vrijwillig te geven als dit is? Want het is alles van U en wij geven het U uit Uw hand. Ezra 2:68 En sommigen van de hoofden der vaderen, als zij kwamen ten huize des HEEREN, Die te Jeruzalem woont, gaven vrijwilliglijk ten huize Gods, om dat te zetten op zijn vaste plaats. Ezra 3:5 Daarna ook het gedurig brandoffer, en van de nieuwe maanden en van alle gezette hoogtijden des HEEREN, die geheiligd waren; ook van eenieder die een vrijwillige offerande den HEERE vrijwilliglijk offerde. Neh. 11:2 En het volk zegende al de mannen die vrijwilliglijk aanboden te Jeruzalem te wonen. |
4 Gij Mozes en de mannen die Ik Ex. 24:1 bevolen heb op den berg te klimmen. Ex. 24:1 DAARNA zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. |
3 Dit nu is het hefoffer hetwelk gij van hen 5nemen zult: goud en zilver en koper; | | 5 Te weten tot bouw van den tabernakel en zulks als daartoe behoort. |
4 Alsook 6hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn linnen en 7geitenhaar; | | 6 Door deze volgende stoffen versta zijde, katoen, wol, vlas, of dergelijke. |
7 Hiervan werd een deksel of sprei gemaakt over den tabernakel, Ex. 26:7, 13, en men moet hier zowel verstaan bokkenhaar als geitenhaar. Ex. 26:7 Ook zult gij gordijnen uit geiten haar maken tot een tent over den tabernakel; van elf gordijnen zult gij die maken. Ex. 26:13 En een el van deze en een el van gene zijde van hetgeen dat overig zijn zal aan de lengte van de gordijnen der tent, zal overhangen aan de zijden des tabernakels, aan deze en aan gene zijde, om dien te bedekken. |
5 En roodgeverfde ramsvellen en 8dassenvellen en 9sittimhout; | | 8 Van deze vellen was het bovenste deksel van den tabernakel gemaakt, Ex. 26:14. Ex. 26:14 Gij zult ook voor de tent een deksel maken van roodgeverfde ramsvellen, en daarover een deksel van dassenvellen. |
9 Men houdt het daarvoor dat dit een soort van cederbomenhout is, aan de verrotting niet onderworpen. Zie Jes. 41:19. Joël 3:18. Jes. 41:19 Ik zal in de woestijn den cederboom, den sittimboom en den mirtenboom en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den dennenboom, den beuk en den busboom tegelijk; Joël 3:18 En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren. |
6 10Olie tot den luchter, 11specerijen ter zalfolie, en 12tot roking welriekende specerijen; | | 10 Welke tot de luchters gebruikt werd om te branden, vers 37. vers 37 Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken en doen lichten aan zijn zijden. |
11 Waarmede men de heilige dingen, als den tabernakel en wat daartoe behoorde, zalven moest, alsook de priesters zelven. |
12 Anders: kostelijke kruiden tot reukwerk. |
7 bSardonyxstenen en 13vervullende stenen, tot den 14efod en tot den 15borstlap. | | b Ex. 28:4. Ex. 28:4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. |
13 Dat is, die in hun kastjes ingezet werden, en dezelve vervulden. Hebr. stenen der vervullingen of invullingen. |
14 Dit wordt bij sommigen overgezet met lijfrok, zijnde het voornaamste en kostelijkste priesterlijke overkleed, waaraan de borstlap met de Urim en Thummim gehecht was. |
15 Deze was gemaakt van zijde, goud, en kostelijke gesteenten, en bedekte de borst des hogepriesters. |
8 En zij zullen Mij 16een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone. | | 16 Dat is, een heilige woning, die gemeenlijk de tabernakel genoemd wordt, en het was de plaats waar men den openlijken godsdienst oefende, gelijk naderhand in den tempel van Salomo. |
9 Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden die maken. | | |
De ark |
10 Zo zullen 17zij een ark cvan sittimhout maken: twee 18ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte en anderhalve el haar hoogte. | | 17 Te weten de timmerlieden. |
c Ex. 37:1. Hebr. 9:1. Ex. 37:1 ALZO maakte Bezáleël de ark van sittimhout; twee ellen en een halve was haar lengte, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte. Hebr. 9:1 ZO had dan wel ook het eerste verbond
rechten van den godsdienst, en het wereldlijk heiligdom. |
18 Zie Gen. 6:15. Gen. 6:15 En aldus is het dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte en dertig ellen haar hoogte. |
11 En gij zult ze met louter goud overtrekken, vanbinnen en vanbuiten zult gij ze overtrekken; en gij zult op dezelve een gouden 19krans maken rondom heen. | | 19 Of: rand, lijst, kroon. |
12 En giet voor 20haar vier gouden ringen en 21zet die aan haar vier hoeken, alzo dat twee ringen op de ene zijde derzelve zijn en twee ringen op haar andere zijde. | | 20 Te weten de ark. |
21 Hebr. geef die. |
13 En maak 22handbomen van sittimhout, en overtrek ze met goud. | | 22 Anders: draagstokken. |
14 En 23steek de handbomen in de ringen, die aan de zijde der ark zijn, 24dat men de ark daarmede drage. | | 23 Daar waren twee ringen aan de ene zijde en twee aan de andere zijde der ark, door dewelke men de handbomen stak. |
24 De Levieten, niemand anders, moesten de ark dragen op hun schouders, Num. 7:9. 2 Kron. 35:3. Zie ook 1 Kron. 13:7, 10, 11; 15:12, 15. Num. 7:9 Maar den zonen van Kahath gaf hij niets; want de dienst der heilige dingen was op hen, die
zij op de schouders droegen. 2 Kron. 35:3 En hij zeide tot de Levieten, die gans Israël onderwezen, die den HEERE heilig waren: Zet de heilige ark in het huis hetwelk Sálomo, de zoon van David, den koning Israëls, gebouwd heeft; gij hebt geen last op de schouders; dient nu den HEERE uw God, en Zijn volk Israël; 1 Kron. 13:7 En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen uit het huis van Abinádab. Uza nu en Ahío leidden den wagen. 1 Kron. 13:10 Toen ontstak de toorn des HEEREN over Uza en Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had uitgestrekt aan de ark; en hij stierf aldaar voor het aangezicht Gods. 1 Kron. 13:11 En David ontstak, dat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; daarom noemde hij diezelve plaats Pérez-Uza, tot op dezen dag. 1 Kron. 15:12 En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods van Israël, opbrengt ter plaatse die ik voor haar bereid heb. 1 Kron. 15:15 En de kinderen der Levieten droegen de ark Gods op hun schouders, met de draagbomen die op hen waren, gelijk als Mozes geboden had naar het woord des HEEREN. |
15 dDe draagbomen zullen in de ringen der ark zijn; zij zullen er niet uitgetogen worden. | | d 1 Kon. 8:8. 1 Kon. 8:8 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom vóór aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag. |
16 Daarna ezult gij in de ark leggen 25de getuigenis die Ik u geven zal. | | e Hebr. 9:4. Hebr. 9:4 Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, in welke was de gouden kruik, waar het manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds. |
25 Dat is, de twee stenen tafelen waarop de tien geboden geschreven waren, zijnde een getuigenis van Gods wil, waarvan de ark genoemd wordt de ark der getuigenis, vers 22 en elders dikwijls. vers 22 En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tussen de twee cherubs (die op de ark der getuigenis zijn zullen), alles wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. |
17 fGij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud; twee ellen en een halve zal zijn lengte zijn, en anderhalve el zijn breedte. | | f Ex. 37:6. Ex. 37:6 Hij maakte ook een verzoendeksel van louter goud; twee ellen en een halve was deszelfs lengte en anderhalve el deszelfs breedte. |
18 gGij zult ook twee cherubs van goud maken; van dicht goud zult gij ze maken, 26uit de beide einden des verzoendeksels. | | g Hebr. 9:5. Hebr. 9:5 En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen. |
26 Alsof Hij zeide: De cherubs zullen uit beide de einden van het deksel uitgaan, of als daaruit wassen, zodat de cherubs en het deksel van één stuk moesten zijn, en niet in of aan elkander gezet of gesoldeerd zijn. |
19 En maak u een cherub uit het ene einde aan deze zijde, en den anderen cherub uit het andere einde aan gene zijde; uit het verzoendeksel zult gijlieden de cherubs maken, uit deszelfs beide einden. | | |
20 En de cherubs zullen hun beide vleugelen omhoog uitbreiden, hbedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover 27elkander zijn; de aangezichten der cherubs zullen naar het verzoendeksel zijn. | | h Hebr. 9:5. Hebr. 9:5 En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen. |
27 Hebr. de man zijn nabuur. |
21 En igij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, 28nadat gij in de ark 29de getuigenis die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. | | i Hebr. 9:4, 5. Hebr. 9:4 Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, in welke was de gouden kruik, waar het manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds. Hebr. 9:5 En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen. |
28 Omdat men naderhand de ark niet moest openen, zo beveelt God de HEERE, dat men de getuigenis in de ark legge, eer Hij beveelt dat men het deksel maken zal, vers 16. vers 16 Daarna zult gij in de ark leggen de getuigenis die Ik u geven zal. |
29 Dat is, de tafelen des verbonds. |
22 En kaldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tussen de twee cherubs (die op de ark der getuigenis zijn zullen), alles wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. | | k Num. 7:89. Num. 7:89 En als Mozes in de tent der samenkomst ging om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubs; alzo sprak Hij tot hem. |
De tafel der toonbroden |
23 Gij zult ook 30een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn. | | 30 Deze tafel stond in het heilige, dat is, in den tabernakel, voor den voorhang. |
24 En gij zult ze met louter goud overtrekken; gij zult ook een gouden krans daaraan maken, rondom heen. | | |
25 Gij zult ook een lijst rondom 31daaraan maken, een handbreed; en gij zult een gouden krans rondom derzelver lijst maken. | | 31 Te weten aan de tafel. Hebr. haar. |
26 Ook zult gij vier gouden ringen daaraan maken; en gij zult de ringen zetten aan de vier hoeken, die aan derzelver vier voeten zijn zullen. | | |
27 Tegenover de lijst zullen de ringen zijn, 32tot plaatsen voor de handbomen, om de tafel te dragen. | | 32 Hebr. tot huizen. |
28 Deze handbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult ze met goud overtrekken; en de tafel zal daaraan gedragen worden. | | |
29 Gij zult ook maken 33haar 34schotels en haar 35rookschalen en haar 36platelen en haar 37kroezen (met dewelke 38zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken. | | 33 Te weten der tafel. |
34 Deze schotels waren twaalf, naar het getal der toonbroden, Lev. 24:5. Lev. 24:5 Gij zult ook meelbloem nemen en twaalf koeken daarvan bakken; van twee tienden zal één koek zijn. |
35 Het Hebreeuwse woord betekent allerlei holligheid, of vaten die hol zijn, als een palm der hand; deze vaten dienden om reukwerk in te doen, zie Lev. 24:7. Lev. 24:7 En op elke rij zult gij zuiveren wierook leggen, hetwelk het brood ten gedenkoffer zal zijn; het is een vuuroffer den HEERE. |
36 Versta dekschotels of dekplatelen, gelijk zij genoemd worden Num. 4:7. Hebr. platelen der dekkingen of der besprengingen. Num. 4:7 Zij zullen ook op de toontafel een kleed van hemelsblauw uitspreiden en zullen daarop zetten de schotels en de reukschalen en de kroezen en de dekschotels; ook zal het gedurig brood daarop zijn. |
37 Anders: bezems, dienende om de tafel te reinigen. |
38 Te weten de tafel, die met al deze vaten toegericht zou worden. |
30 En gij zult op deze tafel altijd 39het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen. | | 39 Deze broden lagen een week lang op deze tafel; zij werden op elken sabbat veranderd, Lev. 24:8. Hebr. brood des aangezichts, omdat zij voor het aangezicht des Heeren lagen. Lev. 24:8 Op elken sabbatdag geduriglijk zal men dat voor het aangezicht des HEEREN toerichten, vanwege de kinderen Israëls, tot een eeuwig verbond. |
De gouden kandelaar |
31 lGij zult ook een kandelaar van louter goud maken. 40Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn 41rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen 42zullen uit hem zijn. | | l Ex. 37:17. Ex. 37:17 Hij maakte ook een kandelaar van louter goud; van dicht werk maakte hij dezen kandelaar, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen waren uit hem. |
40 Dat is, het zal geen gegoten of gesoldeerd werk zijn, maar het zal met den hamer uit één stuk of klomp geslagen worden. Deze kandelaar was een talent zwaar, vers 39. vers 39 Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |
41 Dat is, armen of takken, alzo ook in het volgende. |
42 Zie aant. 40. |
32 En zes rieten zullen uit zijn zijden uitgaan: drie rieten des kandelaars uit zijn ene zijde, en drie rieten des kandelaars uit zijn andere zijde. | | |
33 In het ene riet zullen drie schaaltjes zijn 43gelijk amandelnoten, een knoop en een bloem; en drie schaaltjes gelijk amandelnoten 44in een ander riet, een knoop en een bloem; alzo zullen die zes rieten zijn, die uit den kandelaar gaan. | | 43 Dat is, hebbende den vorm of gedaante van amandelnoten. |
44 Dat is, al deze zes rieten zullen aan elkander gelijk zijn, als vers 35 verklaard wordt. vers 35 En daar zal een knoop zijn onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; ook een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; nog een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; alzo zal het zijn met de zes rieten, die uit den kandelaar uitgaan. |
34 Maar 45aan den kandelaar zelven zullen vier schaaltjes zijn gelijk amandelnoten, met zijn knopen en met zijn bloemen. | | 45 Dat is, aan den stam des luchters. |
35 En daar zal een knoop zijn onder twee rieten, uit denzelven 46uitgaande; ook een knoop onder twee rieten, uit 47denzelven uitgaande; nog een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; alzo zal het zijn met de zes rieten, die uit den kandelaar uitgaan. | | 46 Dit wordt hierbij gevoegd uit het einde van het vers. |
47 Te weten kandelaar. |
36 Hun knopen en hun rieten zullen uit hem zijn; het zal altemaal een enig dicht werk van louter goud zijn. | | |
37 48Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen 49aansteken en doen lichten 50aan zijn zijden. | | 48 Hebr. Gij zult ook zijn zeven lampen maken. |
49 Hebr. doen opgaan. |
50 Of: tegenover hem. Hebr. op de zijde zijner aangezichten. |
38 Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn. | | |
39 Uit 51een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. | | 51 Of: centenaar; versta een centenaar des heiligdoms, houdende honderd vijf en twintig pond goud; want een centenaar heeft gewogen drieduizend sikkelen (als af te leiden is uit Ex. 38:25, 26), welke de voorschreven som uitbrengen. (Hoewel anderen menen, dat het maar honderd twintig pond gewogen heeft.) Aangaande den burgerlijken centenaar, dien houdt men omtrent half zoveel geweest te zijn. Ex. 38:25 Het zilver nu van de getelden der vergadering was honderd talenten, en duizend zevenhonderd vijf en zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. Ex. 38:26 Een beka voor elk hoofd, dat is een halve sikkel, naar den sikkel des heiligdoms, van eenieder die overging tot de getelden, van twintig jaar oud en daarboven, namelijk zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. |
40 52mZie dan toe dat gij het maakt naar hun 53voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is. | | 52 Daar staat Ex. 39:43, dat Mozes dit alles naarstiglijk heeft onderhouden. Ex. 39:43 Mozes nu bezag het ganse werk, en zie, zij hadden het gemaakt, gelijk als de HEERE geboden had; alzo hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen. |
m Hand. 7:44. Hebr. 8:5. Hand. 7:44 De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij Die tot Mozes zeide, dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding die hij gezien had; Hebr. 8:5 Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou. Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding die u op den berg getoond is. |
53 Dat is, patroon, model, gelijkenis. |