Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt Mozes, Aäron, Nadab, en Abihu, tot Hem op den berg te komen, vs. 1, enz. Het volk belooft de wetten des Heeren te gehoorzamen, 3. Mozes bouwt een altaar, en twaalf pilaren, 4. Hij besprengt het altaar met het bloed der offeranden, 6. Mozes en de ouderlingen des volks zien den Heere, 9. God belooft Mozes de twee stenen tafelen der wet te geven, 12. Aäron en Hur wordt middelerwijl de zorg over het volk bevolen, 14. God verschijnt op den berg Sinaï, als een verterend vuur, 16. Mozes blijft veertig dagen en veertig nachten op den berg, 18. |
Het bloed des verbonds |
1 DAARNA zeide 1Hij tot Mozes: 2Klim op 3tot den HEERE, gij en Aäron, 4Nadab en 4Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. | | 1 Te weten God. |
2 Te weten, nadat gij de bovenverhaalde geboden het volk zult voorgedragen hebben. |
3 Dat is, tot Mij. |
4 . 4 Dezen waren Aärons oudste zonen; zij zijn naderhand van het vuur des Heeren verslonden, Lev. 10:1, 2, omdat zij vreemd vuur offerden. Lev. 10:1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Lev. 10:2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN. |
2 En dat Mozes alleen nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met 5hem. | | 5 Te weten Mozes; ook met de oudsten; het volk moest beneden aan den voet van den berg blijven, doch de oudsten gingen als ten halven wege, en zagen enigszins de heerlijkheid Gods, vss. 9, 10, maar Mozes ging tot boven op de spits van den berg in de duistere wolk, vers 18. vers 9 Mozes nu en Aäron klommen opwaarts, ook Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël. vers 10 En zij zagen den God van Israël, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen en als de gestaltenis des hemels in zijn klaarheid. vers 18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten. |
3 Als Mozes 6kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN en al de rechten, atoen antwoordde al het volk met één stem en zij zeiden: 7Al deze woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. | | 6 Te weten van den berg in het leger. |
a Ex. 19:8; 24:7. Deut. 5:27. Ex. 19:8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. En Mozes bracht de woorden des volks weder tot den HEERE. vers 7 En hij nam het boek des verbonds en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen. Deut. 5:27 Nader gij en hoor alles wat de HEERE onze God zeggen zal; en spreek gij tot ons al wat de HEERE onze God tot u spreken zal, en wij zullen het horen en doen. |
7 Dit sprak het volk, niet wetende de onmogelijkheid van de onderhouding der wet, die door het vlees krank is, Rom. 8:3. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; |
4 Mozes nu 8beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op en 9hij bouwde een altaar 10onder aan den berg, 11en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen Israëls. | | 8 Te weten, nadat hij ze het volk mondeling had voorgedragen, vers 3. vers 3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN en al de rechten, toen antwoordde al het volk met één stem en zij zeiden: Al deze woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. |
9 Te weten tot een gedenkteken van het opgericht verbond tussen God en het volk, als Gen. 31:45. Gen. 31:45 Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde hem tot een opgericht teken. |
10 Te weten aan den voet van den berg. |
11 Om hun indachtig te maken het verbond met God opgericht. |
5 En hij zond 12de jongelingen van de kinderen Israëls, die brandoffers offerden, en den HEERE dankoffers offerden van 13jonge ossen. | | 12 Dat is, de eerstgeborenen, die priesters of offeraars waren, totdat de Levieten (die in de plaats der eerstgeborenen genomen zijn, Num. 3:41) tot het priesterlijk ambt verordineerd zijn geworden. Het Hebreeuwse woord jongelingen betekent niet altoos die jong van jaren zijn, maar ook diegenen die bekwaam waren om dienst te doen, hetzij in de kerk, regering, den krijg, of voor hun ouders of vrienden. Num. 3:41 En gij zult voor Mij de Levieten nemen (Ik ben de HEERE) in plaats van allen eerstgeborene onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten in plaats van allen eerstgeborene onder de beesten der kinderen Israëls. |
13 En ook van andere beesten, Hebr. 9:19. Hebr. 9:19 Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde beide het boek zelf en al het volk, |
6 En Mozes nam de helft van 14het bloed en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op 15het altaar. | | 14 Te weten der geslachte beesten. |
15 Ook op het boek, Hebr. 9:19. Hebr. 9:19 Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde beide het boek zelf en al het volk, |
7 En hij nam het 16boek des verbonds en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen. | | 16 Zie vers 4. vers 4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen Israëls. |
8 Toen nam Mozes dat 17bloed en sprengde het op het volk; en hij zeide: bZie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft 18over al die woorden. | | 17 Te weten de andere helft van het bloed. |
b Hebr. 9:20. 1 Petr. 1:2. Hebr. 9:20 Zeggende: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft geboden. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
18 Te weten, die in het boek des verbonds geschreven staan. |
9 Mozes nu en Aäron klommen opwaarts, ook Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël. | | |
10 En 19zij zagen den God van Israël, en onder Zijn voeten als 20een werk van saffierstenen en als 21de gestaltenis des hemels in zijn klaarheid. | | 19 Te weten tekenen der tegenwoordigheid Gods, vss. 15, 16, want geen mens heeft God ooit in Zijn Wezen gezien, Ex. 33:20. 1 Tim. 6:16. vers 15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt. vers 16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinaï, en de wolk bedekte Hem zes dagen; en ten zevenden dage riep Hij Mozes uit het midden der wolk. Ex. 33:20 Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven. 1 Tim. 6:16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. |
20 Dat is, getimmerte, gebouw. Anders: als het werk van een plaveisel van saffieren. |
21 Hebr. het lichaam. |
11 Doch 22Hij strekte Zijn hand niet tot 23de afgezonderden der kinderen Israëls; maar zij 24aten en dronken nadat zij God gezien hadden. | | 22 Dat is, Hij sloeg noch plaagde hen, gelijk Hij gedreigd had Ex. 19:12, want ditmaal deden zij het uit bevel Gods, vss. 1, 9. Ex. 19:12 En bepaal het volk rondom, zeggende: Wacht u op den berg te klimmen en zijn einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden. vers 1 DAARNA zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. vers 9 Mozes nu en Aäron klommen opwaarts, ook Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël. |
23 Versta de oudsten des volks, van dewelke gesproken wordt vss. 1, 9. Anders: vorsten, oversten. vers 1 DAARNA zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. vers 9 Mozes nu en Aäron klommen opwaarts, ook Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël. |
24 Dat is, zij bleven fris en gezond, met hun eten en drinken zulks bewijzende. |
Mozes op den berg |
12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen. | | |
13 Toen maakte zich Mozes op met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom 25op den berg Gods. | | 25 Te weten op den berg Sinaï. |
14 En 26hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en zie, Aäron en Hur zijn bij u; 27wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen. | | 26 Te weten, toen hij uit het leger scheidde, om tot den berg te gaan. |
27 Hebr. die meester van woorden of werken is. |
15 Toen Mozes op den berg geklommen was, 28zo heeft een wolk den berg bedekt. | | 28 Dit was een teken der tegenwoordigheid Gods, ofschoon het met schrik en met vrees geschied is, 2 Kron. 6:1. Hebr. 12:18. Zie ook Ex. 19:9. 2 Kron. 6:1 TOEN zeide Sálomo: De HEERE heeft gezegd dat Hij in de donkerheid zou wonen. Hebr. 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, Ex. 19:9 En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, Ik zal tot u komen in een dikke wolk, opdat het volk hore als Ik met u spreek, en dat zij ook eeuwiglijk aan u geloven. Want Mozes had den HEERE de woorden des volks verkondigd. |
16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinaï, en de wolk bedekte 29Hem zes dagen; en ten zevenden dage riep Hij 30Mozes uit het midden der wolk. | | 29 Te weten den Heere, of Mozes, of den berg. |
30 Te weten Mozes alleen. Zelfs was Jozua met Mozes niet, als de Heere met hem sprak. |
17 En chet aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als 31een verterend vuur 32op het opperste diens bergs in de ogen der kinderen Israëls. | | c Hebr. 12:29. |
31 Dit diende daartoe om de overtreders der wet een schrik aan te jagen, Deut. 4:24. Deut. 4:24 Want de HEERE uw God, Die is een verterend Vuur, een ijverig God. |
32 Hebr. op het hoofd. |
18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg 33veertig dagen en veertig nachten. | | 33 Te weten zonder eten of drinken, Ex. 34:28. Deut. 9:9, 18. Ex. 34:28 En hij was aldaar met den HEERE veertig dagen en veertig nachten; hij at geen brood en hij dronk geen water; en Hij schreef op de tafelen de woorden des verbonds, de tien
woorden. Deut. 9:9 Als ik op den berg geklommen was, om te ontvangen de stenen tafelen, de tafelen des verbonds dat de HEERE met ulieden gemaakt had, toen bleef ik veertig dagen en veertig nachten op den berg, at geen brood en dronk geen water. Deut. 9:18 En ik wierp mij neder voor het aangezicht des HEEREN als in het eerst, veertig dagen en veertig nachten; ik at geen brood en dronk geen water, om al uw zonde die gij hadt gezondigd, doende wat kwaad is in des HEEREN ogen, om Hem tot toorn te verwekken. |