Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist stelt hier de gesteldheid aller godzaligen in deze wereld, verhalende de menigvuldige weldaden die degenen ontvangen die zich ganselijk op den Heere verlaten. |
De weldaden der godzaligen |
1 DIE 1in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten
1in de schaduw 2des Almachtigen. | | 1 . 1 Dat is, onder de bescherming. Vgl. Num. 14:9. Ruth 2:12. Ps. 17:8; 36:8; 61:5; 63:8. Hos. 14:8 met de aant. Num. 14:9 Alleen zijt tegen den HEERE niet wederspannig, en vreest gij niet het volk dezes lands, want zij zijn ons brood; hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons; vreest hen niet. Ruth 2:12 De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. Ps. 17:8 Bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen, Ps. 36:8 Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen. Ps. 61:5 Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela. Ps. 63:8 Want Gij zijt mij een Hulp geweest, en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. Hos. 14:8 Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon. |
2 Van het woord schaddai, hetwelk in het Hebreeuws staat, zie Gen. 17:1. Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. |
2 3Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burcht; mijn God, op Welken ik vertrouw. | | 3 Of: Ik zeg van den HEERE. |
3 aWant 4Hij zal u redden 5van den strik 6des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie. | | a Ps. 124:7. Ps. 124:7 Onze ziel is ontkomen als een vogel uit den strik der vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen. |
4 Met deze woorden schijnt de profeet zichzelven aan te spreken. Of hij keert zijn ziel tot den gelovigen mens. |
5 Zie dergelijke manier van spreken Ps. 10:9. Ps. 10:9 Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net. |
6 Dat is, alle listige, zo geestelijke als lichamelijke vijanden, inzonderheid de duivel, die altijd rondom ons gaat, zoekende ons te verscheuren. God gebruikt den dienst zo der goede als der kwade engelen om Zijn oordelen uit te voeren. Zie 2 Sam. 24:16. 2 Kon. 19:35. 1 Kor. 10:10. 2 Sam. 24:16 Toen nu de engel zijn hand uitstrekte over Jeruzalem om haar te verderven, berouwde het den HEERE over dat kwaad, en Hij zeide tot den engel die het verderf onder het volk maakte: Het is genoeg, trek uw hand nu af. De engel des HEEREN nu was bij den dorsvloer van Arauna, den Jebusiet. 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. 1 Kor. 10:10 En murmureert niet, gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en werden vernield van den Verderver. |
4 Hij bzal u dekken met Zijn vlerken, en 7onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; 8Zijn waarheid is een rondas en beukelaar. | | b Ps. 57:2. Ps. 57:2 Zijt mij genadig, o God, zijt mij genadig; want mijn ziel betrouwt op U en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan. |
7 Zie Ruth 2 op vers 12. Ruth 2:12 (kt.) De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. |
8 Dat is, de vastheid Zijner heilige beloften zal u dienen om u te beschutten, gelijk des mensen lichaam voor de slagen en schoten des vijands beschut wordt met een breed schild. Dit schrijft Paulus aan het geloof toe, Ef. 6:16, omdat hetzelve Gods beloften aangrijpt. Ef. 6:16 Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen. |
5 cGij zult niet vrezen voor 9den schrik des nachts, voor den pijl die des daags vliegt, | | c Job 5:19, 20. Spr. 3:25. Hoogl. 3:8. Job 5:19 In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Job 5:20 In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. Spr. 3:25 Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen als zij komt. Hoogl. 3:8 Die altemaal zwaarden houden, geleerd ten oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den schrik des nachts. |
9 Of: vervaardheid; dat is, voor hetgeen dat den mens des nachts een schrik aanjaagt. |
6 Voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, voor het verderf dat 10op den middag verwoest. | | 10 Dat is, openlijk; alzo ook Jer. 15:8. Alsof hij zeide: Gij zult niet vrezen voor de pestilentie, noch des nachts, noch des daags; ofschoon zij er velen rondom u heen wegrukt, de Heere zal u bewaren; welverstaande, indien het tot Zijn eer en tot uw zaligheid is strekkende. Jer. 15:8 Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeën; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk haar doen overvallen, de stad met verschrikkingen. |
7 Aan 11uw zijde zullen er duizend 12vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; tot u 13zal het niet genaken. | | 11 Te weten aan uw linkerzijde. |
12 Versta: door de pestilentie gedood zijnde. |
13 Of: zal zij, te weten de pestilentie, van dewelke gesproken is vers 6. vers 6 Voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, voor het verderf dat op den middag verwoest. |
8 Alleenlijk zult gij het met uw ogen 14aanschouwen; en gij zult de 15vergelding der goddelozen zien. | | 14 Te weten hoe de goddelozen met zulke plagen schrikkelijk zullen aangetast worden. |
15 Dat is, hoe den goddelozen hun boosheid zal vergolden en hoe zij van God zullen gestraft worden. |
9 Want Gij, HEERE, zijt mijn Toevlucht. Den Allerhoogste 16hebt gij gesteld tot 17uw Vertrek; | | 16 Men mag dit nemen alsof de profeet zichzelven of zijn ziel aansprak; of dat hij zijn rede keerde tot den gelovigen mens, als vers 3. vers 3 Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie. |
17 Te weten waar gij zekerlijk wonen en blijven moogt. |
10 U zal geen kwaad wedervaren, en geen plaag zal uw tent naderen. | | |
11 dWant Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren 18in al uw wegen. | | d Ps. 34:8. Matth. 4:6. Luk. 4:10. Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Matth. 4:6 En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. Luk. 4:10 Want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen; |
18 Te weten in al die wegen die u van God bevolen zijn om daarin te wandelen. Deze woorden liet de duivel uit, toen hij dit vers citeerde, met Christus disputerende, Matth. 4:6. Matth. 4:6 En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. |
12 eZij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot. | | e Luk. 4:11. Luk. 4:11 En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot. |
13 19Op den ffellen leeuw en de adder 20zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden. | | 19 Of: Over. |
f Job 5:22, 23. Job 5:22 Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. Job 5:23 Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. |
20 Te weten zonder daarvan beschadigd te worden. Versta onder den naam van leeuw en adder ook alle andere dingen die den mens kunnen hinderen of schaden aan ziel of aan lichaam. Zij worden alle overwonnen door het geloof, Mark. 16:17, 18. Hebr. 11:33, 34. Zie het voorbeeld van David, 1 Sam. 17:34, van de drie jongelingen, Daniël 3, en van Daniël, Dan. 6:23. Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Mark. 16:18 Slangen zullen zij opnemen; en al is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. Hebr. 11:33 Welke door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt, Hebr. 11:34 De kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht. 1 Sam. 17:34 Toen zeide David tot Saul: Uw knecht weidde de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw en een beer en nam een schaap van de kudde weg. Daniël 3 DE koning Nebukadnézar maakte een beeld van goud, welks hoogte was zestig ellen, zijn breedte zes ellen; hij richtte het op in het dal Dura, in het landschap van Babel. Dan. 6:23 Mijn God heeft Zijn engel gezonden, en Hij heeft den muil der leeuwen toegesloten, dat zij mij niet beschadigd hebben, omdat voor Hem onschuld in mij gevonden is; ook heb ik, o koning, tegen u geen misdaad gedaan. |
14 Dewijl 21hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want 22hij kent Mijn Naam. | | 21 Hij, te weten de gelovige man. |
22 Hij kent Mijn Naam, dat is, hij heeft Mij zeer lief, als Ps. 1:6. Of: hij kent Mij voor zijn God, op Denwelken hij zijn vertrouwen stelt. Zie Ps. 9 op vers 11. Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. Ps. 9:11 (kt.) En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U zoeken. |
15 Hij 23zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn; Ik zal er hem uittrekken en zal hem verheerlijken. | | 23 Of: Als hij Mij zal aanroepen, zo zal Ik hem verhoren. |
16 Ik 24zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem 25Mijn heil doen zien. | | 24 Daar staat geschreven van Abraham, Izak, David, Job, enz., dat zij zat van dagen waren, Gen. 25:8; 35:29. 1 Kron. 23:1. Job 42:17. Gen. 25:8 En Abraham gaf den geest en stierf in goeden ouderdom, oud en des levens
zat; en hij werd tot zijn volken verzameld. Gen. 35:29 En Izak gaf den geest en stierf, en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem. 1 Kron. 23:1 TOEN nu David oud was en zat van dagen, maakte hij zijn zoon Sálomo ten koning over Israël. Job 42:17 En Job stierf, oud en der dagen zat. |
25 Of: Mijn zaligheid. Dit mag men bekwamelijk verstaan van de eeuwige zaligheid en verlossing, welke is de voornaamste weldaad die God den vromen bewijst, en die op hun lang leven en op het afsterven volgt. |