Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Mozes lovende Gods voorzienigheid en macht, beschrijft de zwakheid, ellende en kortheid van het menselijk leven; God biddende dat Hij hem en allen mensen dezelve recht lere kennen. |
Een gebed van Mozes |
1 EEN1 gebed van Mozes, 2den man Gods. Heere, Gij zijt ons geweest een 3Toevlucht 4van geslacht tot geslacht. | | 1 Men houdt het daarvoor, dat Mozes dit gebed gesproken heeft als het volk van Israël in de woestijn gezondigd had. Zie Numeri 14. Numeri 14 TOEN verhief zich de gehele vergadering, en zij hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven nacht. |
2 Zie Deut. 33:1. Richt. 13:6. Deut. 33:1 DIT nu is de zegen met welken Mozes, de man Gods, de kinderen Israëls gezegend heeft, voor zijn dood. Richt. 13:6 Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens aanzicht was als het aanzicht van een Engel Gods, zeer vreselijk; en ik vraagde Hem niet vanwaar Hij was, en Zijn Naam gaf Hij mij niet te kennen. |
3 Te weten in al onze ellenden. Zie Ex. 33:14. Deut. 8:15; 33:27. Hebr. een Woning, Vertrek. Ex. 33:14 Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen? Deut. 8:15 Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, waar vurige slangen en schorpioenen en dorheid, waar geen water was; Die u water uit de keiachtige rots voortbracht; Deut. 33:27 De eeuwige God zij u een Woning; en van onder, eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht en zegge: Verdelg. |
4 Hebr. in geslacht en geslacht, dat is, bij alle geslachten, of tot alle tijden. |
2 5Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. | | 5 Dat is, eer de bergen als uit den afgrond getogen waren. Zie gelijke wijze van spreken Gen. 2:4. Job 15:7; 38:28, 29. Jes. 51:2. Gen. 2:4 Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte, Job 15:7 Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij vóór de heuvelen voortgebracht? Job 38:28 Heeft de regen een vader? Of wie baart de druppelen des dauws? Job 38:29 Uit wiens buik komt het ijs voort? En wie baart den rijm des hemels? Jes. 51:2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem en Ik vermenigvuldigde hem. |
3 Gij doet den mens 6wederkeren tot verbrijzeling, en zegt: 7Keert weder, gij mensenkinderen. | | 6 Dat is, tot zulken staat, dat hij vergruisd en als gereven wordt zo klein als stof. Zie Gen. 3:19. Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. |
7 Te weten het lichaam ter aarde, Ps. 146:4; en de geest tot God, Pred. 12:7. Ps. 146:4 Zijn geest gaat uit, hij keert weder tot zijn aarde; te dienzelven dage vergaan zijn aanslagen. Pred. 12:7 En dat het stof weder tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft. |
4 8Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en 9als een nachtwake. | | 8 Hij wil zeggen: Ofschoon iemand duizend jaar leefde, zo moet hij toch sterven, en Gij neemt hem het leven zo licht alsof hij maar een dag of een week geleefd had, 2 Petr. 3:8. Anders: Maar duizend jaren, enz., ziende op vers 2, om uit te drukken het onderscheid dat er is tussen den sterfelijken mens en den eeuwigdurenden God. 2 Petr. 3:8 Doch deze ene zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. vers 2 (kt.) Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. |
9 Hebr. als de wacht in den nacht; dat is, een vierde part van een nacht, want de nacht placht in vier waken gedeeld te worden. Zie Mark. 13:35. Joh. 11:9. Mark. 13:35 Zo waakt dan (want gij weet niet wanneer de heer des huizes komen zal, des avonds laat of te middernacht of met het hanengekraai of in den morgenstond), Joh. 11:9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet; |
5 10Gij overstroomt hen, zij zijn gelijk een slaap; 11in den morgenstond zijn zij gelijk het gras dat verandert; | | 10 Alsof hij zeide: Zo subiet als een watervloed wegrukt en afspoelt al wat hij ontmoet. |
11 Hij wil zeggen: De mensen zijn nauwelijks geboren, of zij vergaan terstond, verstaande door den morgenstond de jeugd of kindse jaren. |
6 In den morgenstond bloeit het en 12het verandert; des avonds wordt het afgesneden en het verdort. | | 12 Dat is, het wordt vernieuwd in schoonheid. Vgl. Job 14:7. Jes. 40:31. Sommigen nemen het van de haastige verandering tot verderf. Job 14:7 Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden. Jes. 40:31 Maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden. |
7 Want wij vergaan 13door Uw toorn, en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt. | | 13 Die vanwege onze zonden over ons ontstoken is. |
8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze 14heimelijke zonden 15in het licht Uws aanschijns. | | 14 Die voor de ogen der mensen verborgen zijn, en die wij dikwijls zelve niet weten of achten. Zie Job 20:11. Ps. 19:13. Job 20:11 Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgen zonden zijn, van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal. Ps. 19:13 Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen. |
15 Te weten, hebt Gij hen gesteld dat zij klaarlijk voor Uw aangezicht blijken. Zie Ps. 51:11. 1 Kor. 4:5. Hebr. 4:13. Ps. 51:11 Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. 1 Kor. 4:5 Zo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. Hebr. 4:13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben. |
9 Want al onze dagen 16gaan heen door Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door 17als een gedachte. | | 16 Anders: wenden zich. |
17 Dat is, zeer snellijk. Anders: als een woord, hetwelk een geluid is dat niet duurt, maar het verdwijnt haastelijk in de lucht. |
10 Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn 18zeventig jaar; of zo wij 19zeer sterk zijn, tachtig jaar; en 20het uitnemendste van die 21is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen. | | 18 Te weten gemeenlijk, ofschoon sommige mensen langer leven. |
19 Hebr. in sterkten, te weten wanneer iemand zeer sterk van natuur is. |
20 Anders: de hoogmoed of stoutigheid van dien; dat is, hetgeen waarop men stout en moedig is, te weten de sterkte des levens. |
21 Dat is, als men in het best van zijn leven is, eer nog de oude dagen komen, zo is men al veel moeite en verdriet in deze wereld onderworpen. |
11 22Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid 23naar dat Gij te vrezen zijt? | | 22 Te weten alzo, dat hij zorg draagt hoe hij van Uw toorn ontslagen mocht worden. Of: die zich wacht U met zijn zonden te vertoornen. |
23 Hebr. naar Uw vrezen, dat is, naar dat Gij te vrezen of vreselijk zijt. |
12 Leer ons 24alzo onze dagen tellen, 25dat wij 26een wijs hart bekomen. | | 24 Anders: recht tellen. Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen Num. 27:7. 2 Kon. 7:9. Num. 27:7 De dochters van Zeláfead spreken recht; gij zult haar ganselijk geven de bezitting ener erfenis in het midden van de broeders haars vaders; en gij zult de erfenis haars vaders op haar doen komen. 2 Kon. 7:9 Toen zeiden zij de een tot den ander: Wij doen niet recht; deze dag is een dag van goede boodschap en wij zwijgen stil. Indien wij vertoeven tot den lichten morgen, zo zal ons de ongerechtigheid vinden; daarom nu, komt, laat ons gaan en dit aan het huis des konings boodschappen. |
25 Dat is, dat wij recht verstaande Uw gramschap tegen de zonde, U leren vrezen en den korten tijd onzes levens besteden tot Uw dienst, Job 28:28. Job 28:28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des Heeren is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. |
26 Hebr. een hart der wijsheid aanbrengen of toebrengen. |
13 Keer weder, HEERE, 27tot hoelange? En 28het berouwe U 29over Uw knechten. | | 27 Te weten vertoeft Gij; of: zal het duren dat Gij U van ons wendt. Of: eer Gij ons verlost. Zie Ps. 6:4. Ps. 6:4 Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoelange? |
28 Anders: heb berouw. Zie Gen. 6:6. Versta hierbij: dat Gij ons zo zwaarlijk geslagen hebt. Gen. 6:6 Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. |
29 Dat is, over ons, die Uw knechten of Uw volk zijn. |
14 Verzadig ons 30in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen en verblijd zijn 31in al onze dagen. | | 30 Alsof hij zeide: Bewijs ons vroeg Uw goedertierenheid, na den duisteren nacht der verdrukking. |
31 Dat is, al de dagen onzes levens. |
15 Verblijd ons 32naar de dagen in dewelke Gij ons gedrukt hebt; naar de jaren in dewelke wij het kwaad 33gezien hebben. | | 32 De zin is: Gelijk Gij ons langen tijd hebt bedroefd met zware plagen, verheug ons weder alzo in de toekomende tijden met Uw genadige hulp. |
33 Dat is, gevoeld en geleden hebben, als Ps. 16:10; 89:49. Zie ook Ps. 4:7. Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Ps. 89:49 Wat man leeft er die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. Ps. 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. |
16 Laat 34Uw werk aan Uw knechten 35gezien worden, en 36Uw heerlijkheid 37over hun kinderen. | | 34 Dat is, de volkomen verlossing uit al onze ellenden. |
35 Of: verschijnen. |
36 Dat is, de verlossing door dewelke Uw heerlijkheid openbaar gemaakt worde; te weten Uw macht, goedertierenheid en wijsheid. |
37 Dat is, over hun nakomelingen, volgens het verbond met hun vaderen opgericht. |
17 En 38de lieflijkheid des HEEREN onzes Gods zij over ons; en 39bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. | | 38 Of: dat ook de HEERE onze God een lust aan ons hebbe. |
39 Dat is, regeer al ons voornemen en doen alzo, dat het van nu voortaan altoos door Uw genade vast en bestendig blijve; want zonder God vermogen wij niet, Joh. 15:5. Jak. 1:17. Joh. 15:5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. |