Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David dankt God met grote vreugde voor de victorie die Hij hem tegen zijn vijanden verleend had; bespot hun ijdelen roem en trotse aanslagen; prijst Gods gerechtigheid in het haten en straffen der goddelozen, en Zijn trouw in het verlossen der verdrukte vromen, die hij nodigt tot Gods lof, en bidt wijders om continuatie van Gods genade en vernietiging van de macht en aanslagen zijner vijanden. |
Danklied voor een verlossing |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op 2Mûth-Labben. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Dit houden sommigen voor de eerste woorden van zeker lied, te dien tijde bekend, naar welks wijze deze psalm gezongen en gespeeld zou worden. Anderen zetten het over aldus: over het sterven of den dood desgenen die tussenbeide stond; verstaande daardoor Goliath, die tussen het leger Israëls en dat der Filistijnen stond, Israël beschimpende en uitdagende. Zie 1 Sam. 17:4. Althans is het zeker, dat de Filistijnen bij Davids tijd, niet alleen voor, maar ook na Sauls dood, Israël dikwijls zware krijgen hebben aangedaan. Zie 2 Sam. 5:17, enz.; 8:1; 21:15, enz., waarop David in dezen psalm schijnt te zien. 1 Sam. 17:4 Toen ging er een kampvechter uit, uit het leger der Filistijnen; zijn naam was Goliath, van Gath; zijn hoogte was zes ellen en een span. 2 Sam. 5:17 Als nu de Filistijnen hoorden dat zij David ten koning over Israël gezalfd hadden, zo togen alle Filistijnen op om David te zoeken; en David dat horende, toog af naar den burcht. 2 Sam. 8:1 EN het geschiedde daarna, dat David de Filistijnen sloeg en bracht hen ten onder; en David nam Meteg-Amma uit der Filistijnen hand. 2 Sam. 21:15 Voorts hadden de Filistijnen nog een krijg tegen Israël. En David toog af en zijn knechten met hem, en streden tegen de Filistijnen, dat David moede werd. |
2 3Ik zal den HEERE loven met mijn ganse hart, ik zal al Uw wonderen vertellen. | | 3 Anders: Ik zal U, HEERE, loven. |
3 In U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste; | | |
4 Omdat mijn vijanden 4achterwaarts gekeerd, gevallen en vergaan zijn 5van Uw aangezicht. | | 4 Dat is, terug, als men spreekt van degenen die met schaamte en schande moeten vluchten. |
5 Dat is, vanwege Uw bijzondere tegenwoordigheid, die Gij betoond hebt door Uw bijstand aan mij, waardoor de vijanden verschrikt, verstrooid en omgekomen zijn. |
5 Want Gij hebt mijn recht en mijn 6rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den 7troon, o Rechter der 8gerechtigheid. | | 6 Versta de rechtszaak, die ik had tegen mijn vervolgers. |
7 Vgl. Ps. 7 op vers 8, en onder, vers 8. Ps. 7:8 (kt.) Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte. vers 8 Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. |
8 Dat is, rechtvaardige Rechter; of: richtende gerechtigheid, dat is, rechtvaardiglijk. |
6 Gij hebt de heidenen 9gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd tot in eeuwigheid en altoos. | | 9 Gelijk de mensen met kijven en schelden hun toorn bewijzen, alzo is Gods schelden zoveel als Zijn toorn openbaren en bewijzen, hetwelk gemeenlijk vergezelschapt is met den vloek en ondergang Zijner vijanden, vgl. Ps. 18:15, 16; 68:31; 76:7; 80:17; 119:21. Zach. 3:2. Jud. vs. 9, en grote benauwdheid Zijns volks. Zie Ps. 80:17. Anders: verdorven, vernield, uitgeroeid. Ps. 18:15 En Hij zond Zijn pijlen uit en verstrooide hen; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen en verschrikte hen. Ps. 18:16 En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE, van het geblaas des winds van Uw neus. Ps. 68:31 Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken, en dien die zich onderwerpt met stukken zilver; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen. Ps. 76:7 Van Uw schelden, o God Jakobs, is tezamen wagen en paard in slaap gezonken. Ps. 80:17 Hij is met vuur verbrand, hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts. Ps. 119:21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. Zach. 3:2 Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan, ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Jud. vs. 9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u. Ps. 80:17 Hij is met vuur verbrand, hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts. |
7 O vijand, 10zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? 11Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan. | | 10 Gelijk gij hadt voorgenomen en u ingebeeld te zullen doen. Spotswijze gesproken tegen der vijanden trots roemen. Anders: Des vijands verwoestingen zijn voleind, enz. |
11 Ja, het is integendeel (wil hij zeggen) geheel anders uitgevallen, te weten alzo dat de gedachtenis der vijanden, die omgekomen zijn, ten enenmale is vergaan. Anders: Is haar (te weten onzer steden) gedachtenis met haar vergaan? |
8 Maar de HEERE zal in eeuwigheid 12zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. | | 12 Als Rechter, gelijk het volgende verklaart. |
9 aEn Hij Zelf zal de 13wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in 14rechtmatigheden. | | a Ps. 96:13; 98:9. Ps. 96:13 Voor het aangezicht des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid. Ps. 98:9 Voor het aangezicht des HEEREN, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken in alle rechtmatigheid. |
13 Dat is, de mensen, die in de wereld wonen. |
14 Hebr. alsof men zeide: in rechtheden, of richtigheden, dat is, zeer recht, billijk, rechtmatiglijk. Alzo Ps. 17:2; 58:2. Jes. 45:19. Ps. 17:2 Laat mijn recht van voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden aanschouwen. Ps. 58:2 Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, gij vergadering? Oordeelt gij billijkheden, gij mensenkinderen? Jes. 45:19 Ik heb niet in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs. Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt. |
10 bEn de HEERE zal een hoog Vertrek zijn voor den verdrukte; een hoog Vertrek 15in tijden van benauwdheid. | | b Ps. 37:39; 46:2; 91:2. Ps. 37:39 Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE, hun Sterkte ten tijde van benauwdheid. Ps. 46:2 God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden. Ps. 91:2 Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burcht; mijn God, op Welken ik vertrouw. |
15 Hebr. in tijden, in benauwdheid. Als Ps. 10:1. Ps. 10:1 O HEERE, waarom staat Gij van verre? Waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid? |
11 En die Uw 16Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U 17zoeken. | | 16 Zoals Gij U in Uw Woord en Uw werken openbaart. Zie Ps. 91:14. Jes. 52:6. Ps. 91:14 Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam. Jes. 52:6 Daarom zal Mijn volk, daarom zal het Mijn Naam in dien dag kennen, dat Ik het Zelf ben, Die spreek: Zie, hier ben Ik. |
17 Dat is hier, met gelovige gebeden U om hulp aanroepen. |
12 Psalmzingt den HEERE, Die te 18Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden. | | 18 Waar de ark des verbonds en de godsdienst is, alwaar Hij Zijn genadige tegenwoordigheid op een bijzondere wijze betoont. |
13 Want Hij 19zoekt de 20bloedstortingen, Hij 21gedenkt derzelve; Hij vergeet het 22geroep der 23ellendigen niet. | | 19 Om te straffen. Zie 2 Kron. 24 op vers 22. 2 Kron. 24:22 (kt.) Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid die zijn vader Jójada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken. |
20 Hebr. bloeden, dat is, doodslagen, moorderijen. Zie Gen. 4 op vers 10; 9:5, 6. Gen. 4:10 (kt.) En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Gen. 9:5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. |
21 Zie Gen. 8 op vers 1. Gen. 8:1 (kt.) EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. |
22 Dat eenieder van hen doet, roepende tot Hem, als volgt vers 14. vers 14 Zijt mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods; |
23 Anders: zachtmoedigen. |
14 Zijt mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de 24poorten des doods; | | 24 Uit dodelijke raadslagen, menigte en geweld mijner vijanden. Vgl. Matth. 16:18. In de poorten kwam te dien tijde het volk bijeen, en daar hield men raad en recht, en in dezelve bestond de meeste macht en sterkte der steden. Zie Gen. 22 op vers 17. Men kan het ook zo verstaan, dat David zeggen wil dat hij van God wonderlijk is verlost, toen hij zo na aan den dood was als iemand aan een stad is, wanneer hij in de poort is. Vgl. Ps. 107:18. David was dikmaals (om zo te spreken) op den dorpel des doods geweest, maar telkens van God, als met de hand, uit het midden der vijanden weggerukt en daarna verheven tot grote eer. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. Gen. 22:17 (kt.) Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. Ps. 107:18 Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. |
15 Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der 25dochter Sions vertelle; 26dat ik mij verheuge in Uw heil. | | 25 Dat is, in de gemeente Gods te Jeruzalem, die op en aan den berg Sion gelegen was. Zie 2 Kon. 19 op vers 21. 2 Kon. 19:21 (kt.) Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. |
26 Of: ik zal mij verheugen. |
16 cDe heidenen zijn gezonken in de groeve die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net dat zij verborgen hadden. | | c Ps. 7:16. Ps. 7:16 Hij heeft een kuil gedolven en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve die hij gemaakt heeft. |
17 De HEERE is 27bekend geworden, Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen. 28Higgajon, Sela. | | 27 Dat is, beroemd, vermaard, geprezen, vanwege het werk Zijner gerechtigheid, waarvan in het volgende. Vgl. Ps. 74 op vers 5. Ps. 74:5 (kt.) Eenieder werd er bekend als een die de bijlen omhoog aanbrengt, in de dichtheid van een geboomte. |
28 Dat is, overdenking, betrachting. De profeet schijnt te willen zeggen, dat zulke oordelen Gods als hij hier verhaald heeft, met bijzondere aandacht behoren overwogen en betracht te worden. Anderen houden het voor zekeren toon, of een bijzondere soort van muziek, dienende tot aandacht. Zie Ps. 92:4, en van Sela Ps. 3 op vers 3. Ps. 92:4 Op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
18 De goddelozen zullen terugkeren 29naar de hel toe, 30alle God vergetende heidenen. | | 29 Ten verderve naar lichaam en ziel. Van het Hebreeuwse woord scheol zie Gen. 37 op vers 35. Gen. 37:35 (kt.) En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich op om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten en zeide: Want ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. |
30 Niet passende op Zijn oordelen, maar zorgelooslijk in hun boos voornemen voortvarende; zij zijn dan heidenen of verbasterde Israëlieten, die niet beter zijn dan de onbesneden of van God vervreemde heidenen. |
19 Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn. | | |
20 31Sta op, HEERE, laat den mens 32zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden. | | 31 Zie Ps. 3 op vers 8. Ps. 3:8 (kt.) Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op de kinnebak geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken. |
32 Hij stelt de rampspoed en sterkte zijner vijanden vernuftiglijk tegen elkander, alsof hij zeide: Gij zult immers niet toelaten, Heere, dat een nietig mens alzo den meester (als men zegt) speelt en zich voor Uw aangezicht trots gedraagt, gelijk mijn en Uw vijanden beproeven te doen. Zie het volgende vers en Ps. 10:18. Ps. 10:18 Om den wees en verdrukte recht te doen, opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven. |
21 O HEERE, 33jaag hun vrees aan; laat de heidenen weten dat zij 34mensen zijn. Sela. | | 33 Hebr. zet hun vrees, dat is, zet hen in vrees. |
34 Zie Ps. 8 op vers 5. Hebr. een mens, dat is, dat elkeen van hen een mens is. Ps. 8:5 (kt.) Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? |