Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David in grote zwarigheid vervallen zijnde, neemt met het gebed zijn toevlucht tot zijn goedertieren en almachtigen God, Hem biddende om genadige verlossing uit dezelve, tot zijn troost en tot schande zijner vijanden, belovende God dankbaarheid daarvoor te bewijzen. |
Gebed van een ellendige om hulp |
1 EEN1 gebed van David. HEERE, neig Uw oor, verhoor mij; want ik ben ellendig en nooddruftig. | | 1 Als Psalm 17. |
2 Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw 2gunstgenoot; o Gij, mijn God, verlos 3Uw knecht, die op U betrouwt. | | 2 Anders: dien Gij goedgunstigheid bewijst. |
3 Te weten mij; alzo ook vss. 4, 16. vers 4 Verheug de ziel Uws knechts; want tot U, Heere, verhef ik mijn ziel. vers 16 Wend U tot mij en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd. |
3 Zijt mij genadig, HEERE, want ik roep tot U den gansen dag. | | |
4 Verheug de ziel Uws knechts; want 4tot U, Heere, verhef ik mijn ziel. | | 4 Dat is, ik zoek hulp bij U, en ik verwacht ze ook van U. Zie Ps. 25 op vers 1. Ps. 25:1 (kt.) EEN psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE, hef ik mijn ziel op. |
5 Want Gij, HEERE, zijt goed en 5gaarne vergevende, en van grote goedertierenheid allen die U aanroepen. | | 5 Hebr. een Gaarne-vergever, of Gaarne-kwijtschelder. |
6 HEERE, neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem mijner smekingen. | | |
7 aIn den dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij. | | a Ps. 50:15. Ps. 50:15 En roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. |
8 6Onder de goden is niemand U gelijk, Heere, en ber zijn geen gelijk Uw werken. | | 6 Dat is, onder de afgoden. Zie Ps. 96:5. 1 Kor. 8:5, 6. Men kan ook onder den naam van goden hier verstaan de engelen, of prinsen dezer wereld. Ps. 96:5 Want al de goden der volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt. 1 Kor. 8:5 Want hoewel er ook zijn die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn), 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
b Deut. 3:24. Ps. 136:4. Deut. 3:24 Heere HEERE, Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat god is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden. Ps. 136:4 Dien Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
9 Al de heidenen, Heere, die Gij gemaakt hebt, 7zullen komen en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen, en Uw Naam eren. | | 7 Te weten ten tijde van het Rijk van Christus, als de heidenen tot Zijn kennis geroepen en gebracht zullen worden. |
10 Want Gij zijt groot en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. | | |
11 cLeer mij, HEERE, 8Uw weg; ik zal 9in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart 10tot de vreze Uws Naams. | | c Ps. 25:4; 27:11; 119:33. Ps. 25:4 Daleth. HEERE, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. Ps. 27:11 HEERE, leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. Ps. 119:33 HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. |
8 Hoe ik leven en wandelen zal. |
9 Dat is, in Uw geboden, die waarlijk aanwijzen hoe Gij wilt geëerd en gediend wezen. |
10 Hebr. tot het vrezen van Uw Naam, dat is, doe dat mijn hart zich vast verknocht en verenigd mag houden aan de godzaligheid, zonder enige afwijking of scheuring, en zonder herwaarts of derwaarts gedreven te worden. |
12 Heere mijn God, ik zal U met mijn ganse hart loven, en ik zal Uw Naam eren in eeuwigheid; | | |
13 Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt 11mijn ziel uit 12het onderste des grafs uitgerukt. | | 11 Dat is, mij, mijn leven of mijn lichaam, als Ps. 16:10. Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. |
12 Hebr. het onderste graf. De zin van dit vers is, dat David God bidt om verlossing uit zijn ellende, gelijk Hij meermaals gedaan had, verstaande door het woord graf of hel groot gevaar of zware ellenden en smarten, of de hel zelve, van dewelke God hem door Christus verlost had. |
14 O God, dde hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen der tirannen zoeken mijn ziel; en 13zij stellen U niet voor hun ogen. | | d Ps. 54:5. Ps. 54:5 Want vreemden staan tegen mij op en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. |
13 Hebr. tegenover zich, dat is, zij hebben U niet voor ogen, en zij vrezen Uw heiligen Naam niet. Zie Ps. 54 op vers 5. Ps. 54:5 (kt.) Want vreemden staan tegen mij op en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. |
15 Maar Gij, Heere, ezijt een barmhartig en genadig God, 14lankmoedig en groot van goedertierenheid en 15waarheid. | | e Ex. 34:6. Num. 14:18. Neh. 9:17. Ps. 103:8; 145:8. Joël 2:13. Ex. 34:6 Als nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. Neh. 9:17 En zij hebben geweigerd te horen en niet gedacht aan Uw wonderen, die Gij bij hen gedaan hadt, en hebben hun nek verhard en in hun wederspannigheid een hoofd gesteld om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten. Ps. 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Ps. 145:8 Cheth. Genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Joël 2:13 En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade. |
14 Of: langzaam tot toorn. |
15 Of: trouw. |
16 Wend U tot mij en zijt mij genadig, 16geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos 17den zoon Uwer dienstmaagd. | | 16 Dat is, laat Uw sterkte en mogendheid tot mijn best zijn. |
17 Dat is, mij, wiens moeder Uw dienstmaagd geweest is of nog is. Of: een zoon Uwer dienstmaagd, en dienvolgens U zo eigen toebehorende als de kinderen die van een dienstmaagd geboren zijn. Zie Ex. 21:4 met de aant. Ex. 21:4 Indien hem zijn heer een vrouw gegeven en zij hem zonen of dochters gebaard zal hebben, zo zal de vrouw en haar kinderen haars heren zijn, en hij zal met zijn lijf uitgaan. |
17 Doe aan mij een teken 18ten goede, opdat het mijn haters zien en beschaamd worden, 19als Gij, HEERE, mij geholpen en mij getroost zult hebben. | | 18 Dat is, verlos en bewaar mij alzo, dat ik anderen een teken ten goede, ter vertroosting en ter versterking moge zijn. |
19 Anders: omdat Gij, HEERE. |