Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet beschrijft in zijn voorbeeld zeer levendig de aanvechting die de gelovigen hebben, zo wanneer zij de gunstige tegenwoordigheid Gods niet gewaarworden; mitsgaders de overhand des geestes, die zich in geloof weder opricht en sterkt, door de betrachting van Gods getrouwe beloften en voorgaande weldaden. |
Vertrouwen in aanvechtingen |
1 EEN psalm van 1Asaf, voor den opperzangmeester, 2over Jedúthun. | | 1 Zie Ps. 50 op vers 1. Ps. 50:1 (kt.) EEN psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. |
2 Zie Ps. 39 op vers 1. Of: in Jeduthun, dat is, over of onder de nakomelingen van Jeduthun. Anders: voor Jeduthun zelven, als mede een der opperzangmeesters zijnde. Ps. 39:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jedúthun. |
2 Mijn stem is tot God, en ik roep; mijn stem is tot God, en Hij zal het oor tot mij neigen. | | |
3 Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den Heere; mijn hand was des nachts 3uitgestrekt en liet niet af; mijn ziel 4weigerde getroost te worden. | | 3 Tot God met gedurig bidden, of: uitgebreid, eigenlijk uitgeschud, uitgestort, gelijk degenen die misbaar bedrijven, de handen nu samenslaan, dan vaneenwerpen, insgelijks heen en weder bewegen, naar de gesteltenis des harten. Anders: overgoten of overstort, te weten met tranen. |
4 Dat is, ik kon de droefheid niet verzetten of matigen, ik werd bestreden met mistroostigheid. Vgl. Gen. 37 op vers 35. Gen. 37:35 (kt.) En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich op om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten en zeide: Want ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. |
4 Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; 5peinsde ik, zo werd mijn ziel 6overstelpt. 7Sela. | | 5 Als Gen. 24:63. Zie aldaar. Anders: bad ik. Gen. 24:63 En Izak was uitgegaan om te bidden in het veld, tegen het naken van den avond; en hij hief zijn ogen op en zag toe, en zie, de kemels kwamen. |
6 Zie Ps. 61 op vers 3. Ps. 61:3 (kt.) Van het einde des lands roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. |
7 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
5 Gij hieldt mijn ogen 8wakende; ik was 9verslagen en sprak niet. | | 8 Hebr. Gij hieldt de wachten mijner ogen, dat is, (als sommigen verstaan) mijn oogleden. De zin is: Gij hieldt mij wakker, dat ik niet kon slapen, vanwege de gedurigheid van het kruis en de droefheid. |
9 Als iets dat met hamers geklopt en geslagen wordt; gelijk degenen wien het hart klopt of slaat van grote ontsteltenis. Vgl. Gen. 41 op vers 8. Richt. 13 op vers 25. Dan. 2:1, 3, alwaar hetzelfde Hebreeuwse woord gebruikt wordt. Gen. 41:8 (kt.) En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen en riep al de tovenaars van Egypte en al de wijzen die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom, maar er was niemand die ze Farao uitlegde. Richt. 13:25 (kt.) En de Geest des HEEREN begon hem bijwijlen te drijven in het leger van Dan, tussen Zora en tussen Estháol. Dan. 2:1 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken. Dan. 2:3 En de koning zeide tot hen: Ik heb een droom gedroomd; en mijn geest is ontsteld, om dien droom te weten. |
6 Ik overdacht de dagen 10vanouds, de jaren der 11eeuwen. | | 10 Volgens het bevel Deut. 32:7. Vgl. Ps. 74:12, enz. Deut. 32:7 Gedenk aan de dagen vanouds, merk op de jaren van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekendmaken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen. Ps. 74:12 Evenwel is God mijn Koning vanouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde. |
11 Dat is, die voorlang gepasseerd zijn. Van het Hebreeuwse woord olam zie Jer. 2 op vers 20. Jer. 2:20 (kt.) Als Ik vanouds uw juk verbroken en uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen. Maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende. |
7 Ik dacht aan mijn 12snarenspel, in den nacht overlegde ik in mijn hart; en mijn geest 13onderzocht: | | 12 Hoe ik God in voortijden met vreugde placht te danken voor Zijn weldaden. |
13 Om het rechte verstand hiervan te bekomen. Vgl. Ps. 73:16, 17. Hieruit zijn de volgende woorden van den profeet gesproten, alsof hij zeide: Ten laatste dacht ik: Zal dan de Heere, enz., als volgt. Ps. 73:16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan, maar het was moeite in mijn ogen; Ps. 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. |
8 Zal dan de Heere in 14eeuwigheden verstoten, en 15voortaan niet meer goedgunstig zijn? | | 14 Dat is, voor altoos. |
15 Hebr. niet voortvaren of toedoen, meer goedwillig of goedgunstig of welgenegen te zijn, of welgevallen, welbehagen te nemen, te weten in mij, of Zijn volk, dien Hij voormaals zo grote genade bewezen heeft? |
9 Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de 16toezegging een einde, 17van geslacht tot geslacht? | | 16 Dat is, het woord Zijner belofte? |
17 Hebr. in geslacht en geslacht. |
10 Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela. | | |
11 Daarna zeide ik: Dit 18krenkt mij; 19maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert. | | 18 Namelijk dat God mij nu anders behandelt dan voordezen, dat Hij in de regering van Zijn volk niet altoos denzelfden koers houdt. God doet alles wijselijk en zoals het tot Zijn eer en ons best dienstig is. Anders: Dit krenkt mij: de verandering van de rechterhand des Allerhoogsten. Of vraagswijze: Zal mij dit krenken, dat de rechterhand des Allerhoogsten verandert? Of: Dit is mijn bidden, het veranderen van de rechterhand des Allerhoogsten. |
19 Dat is, Hij kan dit lijden in blijdschap haast veranderen. |
12 Ik zal de daden des HEEREN 20gedenken, ja, ik zal gedenken Uw 21wonderen van oudsher, | | 20 Om mij daardoor op te richten en te versterken. |
21 Hebr. Uw wonder of wonderwerk. En zo in het volgende vers: al Uw werk of al Uw doen. |
13 En zal al Uw werken 22betrachten, en van Uw daden 23spreken. | | 22 Of: verhalen. |
23 Of: aandachtig merken op, enz. |
14 O God, Uw 24weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God? | | 24 Dat is, Uw regering verstaat men eigenlijk terdege in Uw heiligdom en gemeente, niet onder de kinderen dezer wereld. Vgl. Ps. 73:17. Anders: Uw weg is in heiligheid, dat is, Uw doen is gans heilig, al is het dat wij het dikwijls niet begrijpen. Ps. 73:17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. |
15 Gij zijt die God, Die awonder doet; Gij hebt Uw sterkte bekendgemaakt onder de volken. | | a Ex. 15:11. Ex. 15:11 O HEERE, wie is als Gij onder de goden? Wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid, vreselijk in lofzangen, doende wonder? |
16 Gij hebt Uw volk door Uw 25arm verlost, de kinderen van Jakob en van 26Jozef. Sela. | | 25 Dat is, door Uw grote kracht, door Uw geweld. Zie Ex. 6:5. Ps. 79:11. Ex. 6:5 Derhalve zeg tot de kinderen Israëls: Ik ben de HEERE, en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaars en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een uitgestrekten arm en door grote gerichten; Ps. 79:11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms. |
26 Jozef was ook Jakobs zoon, en dienvolgens waren zijn kinderen Jakobs kinderen, maar hij wordt hier in het bijzonder genoemd, om de heerlijkheid en het voordeel van Efraïm en Manasse, Gen. 48:5. 1 Kron. 5:1, 2. Ook had hij gans Israël, als een vader, in Egypte gevoed; ja, door Jozef worden somtijds de tien stammen of ook gans Israël verstaan. Zie Gen. 45:10, 11; 48:22. Vgl. Ps. 80 op vss. 2, 3. Gen. 48:5 Nu dan, uw twee zonen, die u in Egypteland geboren waren, eer ik in Egypte tot u gekomen ben, zijn mijne; Efraïm en Manasse zullen mijne zijn als Ruben en Simeon. 1 Kron. 5:1 DE kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israël (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; doch niet alzo dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht; 1 Kron. 5:2 Want Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef); Gen. 45:10 En gij zult in het land Gosen wonen en nabij mij wezen, gij en uw zonen en de zonen uwer zonen, en uw schapen en uw runderen en al wat gij hebt. Gen. 45:11 En ik zal u aldaar onderhouden, want er zullen nog vijf jaren des hongers zijn; opdat gij niet verarmt, gij en uw huis en alles wat gij hebt. Gen. 48:22 En ik heb u een stuk land gegeven boven uw broederen; hetwelk ik met mijn zwaard en met mijn boog uit de hand der Amorieten genomen heb. Ps. 80:2 (kt.) O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidt; Die tussen de cherubs zit, verschijn blinkende. Ps. 80:3 (kt.) Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraïm en Benjamin en
Manasse, en kom tot onze verlossing. |
17 bDe wateren zagen U, o God, de wateren zagen U, zij 27beefden; ook waren de afgronden beroerd. | | b Ex. 14:21. Ex. 14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan door een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. |
27 Of: werden bang, als een die in barensnood is; wegvliedende, als van angst en bangheid, om Israël den pas te openen door de Rode Zee. Vgl. Ps. 114:3, 5. Ps. 114:3 De zee zag het en vlood, de Jordaan keerde achterwaarts. Ps. 114:5 Wat was u, gij zee, dat gij vloodt? Gij
Jordaan, dat gij achterwaarts keerdet? |
18 c28De dikke wolken goten water uit, de bovenste wolken gaven 29geluid; ook gingen Uw 30pijlen daarheen. | | c Ex. 14:24. Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. |
28 Dit vers (alsook het volgende) schijnt te verklaren hetgeen Ex. 14:24, 25 gezegd wordt, als zijnde alzo geschied, dat God eerst een schrikkelijk onweder verwekt heeft over de Egyptenaars. Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. Ex. 14:25 En Hij stiet de raderen hunner wagens weg en deed ze zwaarlijk voortvaren. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht van Israël, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. |
29 Dat is, donder. |
30 Bliksemstralen, als in het volgende verklaard wordt. Vgl. 2 Sam. 22:15. 2 Sam. 22:15 En Hij zond pijlen uit en verstrooide hen, bliksem en verschrikte hen. |
19 Het geluid Uws donders was in het 31rond; de bliksemen verlichtten de wereld; de aarde werd beroerd en daverde. | | 31 Of: in den kloot, sfeer, dat is, in de lucht, die als een kloot in het rond om den aardbodem gaat. Aangaande het Hebreeuwse woord vgl. Ps. 83:14. Jes. 17:13. Ez. 10:2, enz. Ps. 83:14 Mijn God, maak hen als een wervel, als stoppelen voor den wind. Jes. 17:13 De natiën zullen wel ruisen gelijk grote wateren ruisen, doch Hij zal hem schelden, zo zal hij ver wegvlieden; ja, hij zal gejaagd worden als het kaf der bergen van den wind, en gelijk een kloot van den wervelwind. Ez. 10:2 En Hij sprak tot den Man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul Uw vuisten met vurige kolen van tussen de cherubs en strooi ze over de stad. En Hij ging in voor mijn ogen. |
20 Uw 32weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw 33voetstappen werden niet bekend. | | 32 Toen Gij gingt om Uw volk te voeren door de Rode Zee en de vijanden daarin te storten. Zie Ex. 14:19, 20, 22. Neh. 9:11. Vgl. Nah. 1:3. Ex. 14:19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israël ging, vertrok en ging achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht en stond achter hen. Ex. 14:20 En zij kwam tussen het leger der Egyptenaars en tussen het leger Israëls; en de wolk was tegelijk duisternis en verlichtte den nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen nacht. Ex. 14:22 En de kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden van de zee op het droge; en de wateren waren hun een muur, tot hun rechter- en tot hun linkerhand. Neh. 9:11 En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepten geworpen, als een steen in sterke wateren. Nah. 1:3 De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht, en Hij houdt den schuldige geenszins onschuldig; des HEEREN weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof Zijner voeten. |
33 Dat is, daar was geen teken van zulke passage, want de wateren keerden weder en waren als tevoren, Ex. 14:26, 28. Ex. 14:26 En de HEERE zeide tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee, dat de wateren wederkeren over de Egyptenaars, over hun wagens en over hun ruiters. Ex. 14:28 Want als de wateren wederkeerden, zo bedekten zij de wagens en de ruiters van het ganse heir van Farao, dat hen nagevolgd was in de zee; er bleef niet één van hen over. |
21 Gij 34leiddet Uw volk dals een kudde, door de 35hand van Mozes en Aäron. | | 34 Als een herder, voerende haar door de woestijn naar het land Kanaän en zorg voor haar dragende, enz. Alzo Ps. 78:52. Ps. 78:52 En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen als een kudde in de woestijn. |
d Ps. 78:52; 80:2. Ps. 78:52 En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen als een kudde in de woestijn. Ps. 80:2 O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidt; Die tussen de cherubs zit, verschijn blinkende. |
35 Dat is, den dienst. |