Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet dankt God voor Zijn genadige tegenwoordigheid, aan Zijn volk bewezen door een wonderbare verlossing van trotse en machtige vijanden, welker trots, toorn en macht God door Zijn ijver en toorn vernietigd heeft; met vermaning om God te aanbidden en te loven. |
Gods genadige tegenwoordigheid |
1 EEN psalm, 1een lied van Asaf, voor den 2opperzangmeester, op Neginôth. | | 1 Zie Ps. 48 op vers 1; 50 op vers 1. Ps. 48:1 (kt.) EEN lied, een psalm, voor de kinderen van Korach. Ps. 50:1 (kt.) EEN psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. |
2 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 God is bekend in Juda, Zijn Naam is groot in Israël. | | |
3 En in 3Salem is Zijn 4hut, en Zijn woning in Sion. | | 3 Dat is, Jeruzalem; als Gen. 14:18. Vgl. Ps. 48:2, 3, 4, 9, en zie Hebr. 7:1. Gen. 14:18 En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. Ps. 48:2 De HEERE is groot en zeer te prijzen, in de stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid. Ps. 48:3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. Ps. 48:4 God is in haar paleizen; Hij is er bekend voor een hoog Vertrek. Ps. 48:9 Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Sela. Hebr. 7:1 WANT
deze Melchizédek was koning van Salem, een priester des allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoetging als hij wederkeerde van het slaan der koningen, en hem zegende; |
4 Dat is, tabernakel of tempel. Hieruit kan men klaarlijk zien dat Salem en Jeruzalem hier enerlei is. |
4 5Aldaar heeft Hij verbroken de 6vurige pijlen van den boog, het schild en het zwaard en den krijg. 7Sela. | | 5 Vgl. Ps. 46:10. Ps. 46:10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, den boog verbreekt en de spies aan twee slaat, de wagens met vuur verbrandt. |
6 Hebr. de vurige kolen of vonken van den boog, dat is, de vurige of glinsterende pijlen van den boog, of de glinsterende bogen, als sommigen het nemen. |
7 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
5 Gij zijt doorluchtiger en heerlijker dan de 8roofbergen. | | 8 Hierdoor verstaan sommigen de machtige koningen en koninkrijken (bij bergen somtijds in de Schrift vergeleken), die gewoon zijn zowel elkander als Gods volk tezamen als wilde dieren te roven. Anders: Gij zijt doorluchtig en heerlijk van of vanwege de roofbergen; dat is, Gij hebt eer ingelegd en Uw heerlijke macht betoond op de bergen; vanwaar de vijanden (als wilde beesten) ons meenden te roven en te verscheuren, daar hebt Gij hen verdaan en hen ons tot een roof gegeven, als in het volgende verklaard wordt. |
6 De 9stouthartigen zijn beroofd geworden; zij hebben hun 10slaap gesluimerd; en 11geen van de dappere mannen hebben hun handen gevonden. | | 9 Hebr. sterken van hart. |
10 Dat is, den langen slaap, den dood. Vgl. Ps. 13:4. Jer. 51:39, 57. Dit wordt bij sommigen geduid op de verslagenen van den engel ten tijde van Hizkia, 2 Kon. 19:35. Ps. 13:4 Aanschouw, verhoor mij, HEERE mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in den dood niet ontslape; Jer. 51:39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. Jer. 51:57 En Ik zal haar vorsten en haar wijzen, haar landvoogden en haar overheden, en haar helden dronken maken; en zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen. 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. |
11 Hebr. alle mannen der dapperheid hebben hun handen niet gevonden; dat is, zij zijn als handenloos geweest, hebben geen tegenweer kunnen bieden. |
7 Van Uw 12schelden, o God Jakobs, is tezamen 13wagen en paard in slaap gezonken. | | 12 Zie Ps. 9 op vers 6. Ps. 9:6 (kt.) Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd tot in eeuwigheid en altoos. |
13 Dat is, beide grote en gemene krijgslieden, die op wagens en paarden reden, waarvan zij gewoon waren te strijden. Zie Richt. 4:3, 13, 15. 2 Sam. 10 op vers 18. 1 Kon. 22:31, 34. Richt. 4:3 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE; want hij had negenhonderd ijzeren wagens en hij had de kinderen Israëls met geweld onderdrukt, twintig jaar. Richt. 4:13 Zo riep Sísera al zijn wagens bijeen, negenhonderd ijzeren wagens, en al het volk dat met hem was, van Haróseth der heidenen tot de beek Kison. Richt. 4:15 En de HEERE versloeg Sísera, met al zijn wagens, en het ganse heirleger, door de scherpte des zwaards, voor Baraks aangezicht, dat Sísera van den wagen afklom en vluchtte op zijn voeten. 2 Sam. 10:18 (kt.) Maar de Syriërs vloden voor Israëls aangezicht, en David versloeg van de Syriërs zevenhonderd wagens en veertigduizend ruiters; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf. 1 Kon. 22:31 De koning nu van Syrië had geboden aan de oversten der wagens, van welke hij twee en dertig had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden, maar den koning van Israël alleen. 1 Kon. 22:34 Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid en schoot den koning van Israël tussen de gespen en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman: Keer uw hand en voer mij uit het leger, want ik ben zeer verwond. |
8 Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, 14van den tijd Uws toorns af? | | 14 Hebr. van alsdan of van toen Uws toorns? Dat is, van dien tijd af, of wanneer Gij toornig zijt of Uw toorn begint in het werk te stellen. |
9 Gij 15deedt een oordeel horen uit den 16hemel; 17de aarde vreesde en werd stil, | | 15 Dat is, als Gij een vonnis liet horen, enz., zo vreesde, enz. Of: Gij laat horen, en zo in het volgende. |
16 Vgl. Richt. 5:20. 2 Sam. 22:7, 8, enz. 2 Kon. 19:32, 33, 34, 35. Richt. 5:20 Van den hemel streden zij, de sterren uit haar loopplaatsen streden tegen Sísera. 2 Sam. 22:7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam in Zijn oren. 2 Sam. 22:8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was. 2 Kon. 19:32 Daarom, zo zegt de HEERE van den koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen en zal geen wal daartegen opwerpen. 2 Kon. 19:33 Door den weg dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE. 2 Kon. 19:34 Want Ik zal deze stad beschermen om die te verlossen, om Mijnentwil en om Davids, Mijns knechts wil. 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. |
17 Of: het land; alzo in het volgende vers. |
10 Als God opstond ten oordeel, om alle 18zachtmoedigen der aarde te verlossen. Sela. | | 18 Zie Ps. 10 op vers 17. Ps. 10:17 (kt.) HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; |
11 Want de grimmigheid des mensen zal U 19loffelijk maken; het overblijfsel der grimmigheden zult Gij 20opbinden. | | 19 Dat is, zal U tot lof en eer gedijen. De zin is: Met hoe meerder hittigheid de vijanden tegen U en Uw volk ontstoken zijn en woeden, hoe meerder eer Gij zult inleggen in het beschermen van Uw volk en het dempen der vijanden. |
20 Of: aangorden. Dit kan men alzo verstaan, dat God de overgebleven grimmige vijanden ook zal bedwingen, gelijk men iemand met een gordel of band bindt en dwingt. Of: Hij zal Zijn volk, dat van des vijands grimmigheid verlost en overgebleven is, met macht en moed aangorden om de vijanden tegen te staan. Elk van beide heeft een goeden zin; men kan het ook verstaan van God, dat Hij het overige Zijner grimmigheid zal aangorden om Zijn vijanden voorts te vernielen. |
12 Doet 21geloften en betaalt ze den HEERE uw God, allen gij die 22rondom Hem zijt; laat hen Dien 23Die te vrezen is, 24geschenken brengen; | | 21 Gelijk de vromen in zwarigheid, en daaruit verlost zijnde, plegen te doen. Zie Gen. 28:20, enz. Ps. 66:13, 14, 15. Jona 1:16. Vgl. ook Ps. 61 op vers 6. Gen. 28:20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reis, en mij gegeven zal hebben brood om te eten en klederen om aan te trekken; Ps. 66:13 Ik zal met brandoffers in Uw huis gaan, ik zal U mijn geloften betalen, Ps. 66:14 Die mijn lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bange was. Ps. 66:15 Brandoffers van mergbeesten zal ik U offeren, met rookwerk van rammen; ik zal runderen met bokken bereiden. Sela. Jona 1:16 Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer en beloofden geloften. Ps. 61:6 (kt.) Want Gij, o God, hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen die Uw Naam vrezen. |
22 Dat is, Gods volk, dat zich aan en bij Hem houdt; gelijk de stammen rondom den tabernakel gelegerd waren, Num. 2:2, enz., en de priesters en Levieten als rondom God stonden om Hem te dienen; insgelijks de vierentwintig oudsten rondom Gods troon, Openb. 4:4. Num. 2:2 De kinderen Israëls zullen zich legeren, eenieder onder zijn banier, naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover de tent der samenkomst zullen zij zich legeren. Openb. 4:4 En rondom den troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden. |
23 Hebr. eigenlijk: der Vreze, dat is, Dien men hogelijk schuldig is te vrezen, te weten den God Israëls. Vgl. Gen. 31:53. Gen. 31:53 De God Abrahams en de god Nahors, de god huns vaders richte tussen ons. En Jakob zwoer bij de Vreze van zijn vader Izak. |
24 Vgl. 2 Kron. 32:21, 23. 2 Kron. 32:21 En de HEERE zond een engel, die alle strijdbare helden en vorsten en oversten in het leger des konings van Assyrië verdelgde. Zo is hij met schaamte des aangezichts in zijn land wedergekeerd; en als hij in het huis zijns gods ingegaan was, zo velden hem daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen waren. 2 Kron. 32:23 En velen brachten geschenken tot den HEERE te Jeruzalem, en kostelijkheden tot Jehizkía, den koning van Juda, zodat hij daarna voor de ogen van alle heidenen verheven werd. |
13 Die den geest der 25vorsten als druiven 26afsnijdt, Die den koningen der aarde vreselijk is. | | 25 Of: voorgangers, leidslieden. |
26 Of: afplukt, afleest; dat is (volgens de betekenis van het Hebreeuwse woord), die den groten het leven, en ook verstand en moed, zo haast en licht neemt, als men druiven in den wijnoogst afleest. Zie dezelfde gelijkenis Richt. 20:45 met de aant. Openb. 14:18, 19, 20, en vgl. in het bijzonder 2 Kron. 32:21. Richt. 20:45 Toen keerden zij zich en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen van Rimmon, maar zij deden een nalezing onder hen op de straten, van vijfduizend man; voorts kleefden zij hen achteraan tot aan Gídeom en sloegen van hen tweeduizend man. Openb. 14:18 En een andere engel kwam uit van het altaar, die macht had over het vuur; en hij riep met een groot geroep tot dengene die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel en snijd af de druiventakken van den wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. Openb. 14:19 En de engel zond zijn sikkel op de aarde en sneed de druiven af van den wijngaard der aarde, en wierp ze in den groten wijnpersbak van den toorn Gods. Openb. 14:20 En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden, en er is bloed uit den wijnpersbak gekomen, tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver. 2 Kron. 32:21 En de HEERE zond een engel, die alle strijdbare helden en vorsten en oversten in het leger des konings van Assyrië verdelgde. Zo is hij met schaamte des aangezichts in zijn land wedergekeerd; en als hij in het huis zijns gods ingegaan was, zo velden hem daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen waren. |