Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet beschrijft, door zijn voorbeeld, de zware aanvechting die de gelovigen hebben over den voorspoed der goddelozen en het kruis der vromen, wijzende den rechten weg om deze zwarigheid te overwinnen, met betrachting van Gods wijze regering, die den goddelozen strekt tot overtuiging en verderf, maar den vromen ten beste, bijzonderlijk opdat zij leren hun volkomen genoegen alleen te nemen in Gods genade en zalige gemeenschap. |
De aanvechting van den vrome |
1 EEN psalm van 1Asaf. 2Immers is God Israël goed, dengenen 3die rein van hart zijn. | | 1 Zie Ps. 50 op vers 1. Ps. 50:1 (kt.) EEN psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. |
2 Of: Evenwel, nochtans, zekerlijk. Met deze woorden breekt de profeet uit, nadat hij een zwaren inwendigen strijd en aanvechting, vanwege der goddelozen tijdelijk geluk, overwonnen had. Vgl. Ps. 62:2. Ps. 62:2 Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. |
3 Dat is, den rechten Israëlieten, niet die zonder zonde zijn (Spr. 20:9), maar die Hem met een oprecht geloof en ongeveinsde godzaligheid dienen. Zie Joh. 1:48. Hand. 15:9. Rom. 9:6, 8. 1 Joh. 3:3. Spr. 20:9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? Joh. 1:48 Jezus zag Nathánaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is. Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. Rom. 9:6 Doch ik zeg
dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; Rom. 9:8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. 1 Joh. 3:3 En een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. |
2 Maar mij aangaande, 4mijn voeten waren bijna uitgeweken, mijn treden waren bijkans uitgeschoten. | | 4 Anders: ik was bijna uitgeweken met mijn voeten. |
3 aWant ik was nijdig op de 5dwazen, ziende der goddelozen 6vrede. | | a Job 21:7, enz. Ps. 37:1. Jer. 12:1, 2. Job 21:7 Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen? Ps. 37:1 EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. Jer. 12:1 GIJ zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE, wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken: Waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? Jer. 12:2 Gij hebt hen geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht; Gij zijt wel
nabij in hun mond, maar verre van hun nieren. |
5 Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 5 op vers 6. Ps. 5:6 (kt.) De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. |
6 Dat is, tijdelijk geluk en voorspoed. |
4 Want er zijn geen 7banden 8tot hun dood toe, en hun kracht is 9fris. | | 7 Of: knopen; dat is, zij hebben geen kwellingen van krankten en lichamelijke zwakheden, waardoor de mens als gebonden en belet wordt in zijn handel en wandel. Sommigen houden het voor een gelijkenis genomen van de grove sterke draden, die in het weven effen en onverbroken aflopen, zodat men ze niet behoeft te knopen of te binden. Alzo loopt het leven van vele goddelozen effen door, zonder grote strubbeling, tegenslag of hindernis. |
8 Anders: in hun dood; dat is, zij sterven een zachten en gemakkelijken dood. Zie Job 21:13. Job 21:13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. |
9 Dat is, lustig, gezond zijn zij (zie Job 21:23, 24). Hebr. vet, gezond. Anders: hun begin is sterk. Job 21:23 Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was; Job 21:24 Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner beenderen was bevochtigd. |
5 Zij zijn niet in de moeite als andere 10mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. | | 10 Hebr. in de moeite des mensen, en zo terstond wederom. Hier worden twee woorden enosch en adam (beide betekenende een mens) gebruikt, waarvan het eerste ziet op de sterfelijkheid en rampspoed, het andere op den oorsprong des lichaams: van de aarde. |
6 Daarom 11omringt hen de hovaardij als een keten, het geweld bedekt hen als een 12gewaad. | | 11 Voor deze woorden, omringt hen als een keten, is in het Hebreeuws een woord, betekenende zoveel alsof men zeide: ketent hen, dat is, is hun in plaats van een keten, omgehangen sieraad, gouden halsband. Of: zij zijn met hovaardij rondom behangen, gelijk een keten rondom den hals gaat. |
12 Of: pronkkleed. Het Hebreeuwse woordje wordt Spr. 7:10 gebruikt van het kleed ener overspeelster, en schijnt de betekenis te hebben van een welzittend, welpassend, sierlijk habijt; alzo pronken de goddelozen met overlast en geweld, alsof zij hun sieraad en smuk waren. Zie het tegendeel Job 29:14. Spr. 7:10 En zie, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; Job 29:14 Ik bekleedde mij met gerechtigheid en zij bekleedde mij; mijn oordeel was als een mantel en vorstelijke hoed. |
7 Hun ogen 13puilen uit van vet; zij 14gaan de inbeeldingen des harten te boven. | | 13 Hebr. gaat uit, te weten elk oog. Vgl. Job 15:27. Job 15:27 Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpels gemaakt om de weekdarmen; |
14 Dat is, het gaat hun beter dan zij zichzelven hadden ingebeeld; of: de inbeeldingen huns harten gaan voort, of: zij bedrijven meer kwaad dan iemands hart zou kunnen bedenken. Vgl. Jer. 5:28. Jer. 5:28 Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtszaak richten zij niet, zelfs de rechtszaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet. |
8 Zij 15mergelen de lieden uit en spreken 16boselijk van verdrukking; zij spreken uit de 17hoogte. | | 15 Of: doen de mensen uitteren of smelten, door allerlei overlast en trots, als de volgende woorden verklaren. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier alzo gevonden, en daarom verscheidenlijk overgezet. |
16 Hebr. in of met het boze of de boosheid. |
17 Voerende overal (als men zegt) het hoogste woord, willende van niemand tegengesproken zijn. Vgl. Ps. 12:5. Ps. 12:5 Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze; wie is heer over ons? |
9 18Zij zetten hun mond tegen den Hemel, en hun tong wandelt op de aarde. | | 18 Dat is, zij lasteren onbeschroomd zowel God en alle Goddelijke zaken als de mensen. Vgl. Openb. 13:6. Alzo wordt door den Hemel God verstaan Dan. 4:26. Luk. 15:18. Openb. 13:6 En het opende zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel wonen. Dan. 4:26 Dat er ook gezegd is dat men den stam met de wortels van dien boom laten zou: uw koninkrijk zal u bestendig zijn, nadat gij zult bekend hebben dat de Hemel heerst. Luk. 15:18 Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u; |
10 Daarom keert zich 19Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen 20bekers worden uitgedrukt, | | 19 Te weten Gods, van Welken in het eerste vers van dezen psalm en in het naastvolgende gesproken wordt. De zin is, dat de vromen, overdenkende hun groot kruis en daarentegen der goddelozen voorspoed, met deze gedachten bestreden worden: of ook God op de menselijke zaken acht zou nemen. |
20 Of: bekkens; dat is, lijden wordt hun in een volle en overvloeiende maat toegedeeld, alsof men water in een bekken of beker voor iemand uit iets dat vol vochtigheid is, uitwrong of uitdrukte. Zie 2 Sam. 22 op vers 17. Ps. 11 op vers 6. Of men kan door de wateren hier verstaan tranen; uit vergelijking van Ps. 42:4 en 80:6; alsof de profeet zeide: een beker vol tranen. 2 Sam. 22:17 (kt.) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Ps. 11:6 (kt.) Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. Ps. 42:4 Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht, omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? |
11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? | | |
12 Zie, dezen zijn goddeloos; nochtans 21hebben zij rust in de wereld, zij vermenigvuldigen het 22vermogen. | | 21 Hebr. zij zijn de gerusten of vredehebbenden der wereld of der eeuw of eeuwigheid; dat is, die den vrede (vgl. Joh. 14:27) of het geluk dezer wereld genieten, of hun leven lang in rust, gemak en weelde zitten en gans zorgeloos leven. Van zulk gebruik van het woord (eeuwigheid) zie Deut. 15 op vers 17, en vgl. met deze klacht Jer. 12:1, 2. Joh. 14:27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. Deut. 15:17 (kt.) Zo zult gij een priem nemen en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen. Jer. 12:1 GIJ zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE, wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken: Waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? Jer. 12:2 Gij hebt hen geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht; Gij zijt wel
nabij in hun mond, maar verre van hun nieren. |
22 Dat is, rijkdom, als Deut. 8:17, 18. Ruth 2:1. 2 Kon. 5:1. Deut. 8:17 En gij in uw hart zegt: Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verkregen. Deut. 8:18 Maar gij zult gedenken den HEERE uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij uw vaderen gezworen heeft, gelijk het te dezen dage is. Ruth 2:1 NAÓMI nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van Elimélechs geslacht; en zijn naam was Boaz. 2 Kon. 5:1 NAÄMAN nu, de krijgsoverste des konings van Syrië, was een groot man voor het aangezicht zijns heren en van hoog aanzien, want door hem had de HEERE den Syriërs verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats. |
13 23Immers heb ik tevergeefs mijn 24hart gezuiverd, en mijn 25handen in onschuld gewassen; | | 23 Woorden van den profeet in zijn strijd. |
24 Zie op vers 1. vers 1 (kt.) EEN psalm van Asaf. Immers is God Israël goed, dengenen die rein van hart zijn. |
25 Zie Ps. 26 op vers 6. Ps. 26:6 (kt.) Ik was mijn handen in onschuld; en ik ga rondom Uw altaar, o HEERE, |
14 Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben; en mijn straffing is er 26alle morgens. | | 26 Hebr. in de morgenstonden, dat is, alle morgens, of vroeg. Alzo Job 7:18. Ps. 101:8. Jes. 33:2. Klgld. 3:23. Job 7:18 En dat Gij hem bezoekt in elken morgenstond, dat Gij hem in elk ogenblik beproeft? Ps. 101:8 Allen morgen zal ik alle goddelozen des lands verdelgen, om uit de stad des HEEREN alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien. Jes. 33:2 HEERE, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht; wees hun Arm allen morgen, daartoe onze Behoudenis ten tijde der benauwdheid. Klgld. 3:23 Cheth. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot. |
15 Indien ik zou 27zeggen: Ik zal ook 28alzo spreken, zie, zo zou ik trouweloos zijn aan het 29geslacht Uwer kinderen. | | 27 Dit kan men nemen voor zeggen bij zichzelven, dat is, denken, als elders dikwijls. |
28 Dat is, ik zal deze verzoeking de overhand in mij laten nemen, mijn vlees bijvallen, en voortaan de vromen bij openlijke uitspraak verdoemen en de goddelozen prijzen. |
29 Dat is, aan de ganse menigte der vromen, Uw ganse kerk, ook genoemd het geslacht der rechtvaardigen of het rechtvaardig geslacht, Ps. 14:5. Hij wil zeggen, dat hij de kerke Gods grotelijks zou verongelijken en zich grovelijk aan hen en God Zelven vergrijpen, door die om des kruises wil te verdoemen. Van het Hebreeuwse woordje dat voor geslacht genomen wordt, zie Ps. 12 op vers 8. Ps. 14:5 Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard, want God is bij het geslacht des rechtvaardigen. Ps. 12:8 (kt.) Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. |
16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan, maar het was moeite in mijn 30ogen; | | 30 Dat is, deze zaak, van het kruis der vromen en geluk der goddelozen, scheen mij te zwaar om te begrijpen, ik kon mij daarin niet terechtbrengen. Zie Job 18 op vers 3. Job 18:3 (kt.) Waarom worden wij geacht als beesten, en zijn onrein in ulieder ogen? |
17 Totdat ik in Gods 31heiligdommen inging, en op hun 32einde merkte. | | 31 Versta Gods Woord en de plaats waar Gods volk bijeenkomt en Zijn Woord verhandeld, geleerd en onderzocht wordt. |
32 Hebr. achterste, laatste, uiterste, dat is, hoe de goddelozen ten laatste varen zullen, als Deut. 32:20, 29, enz. Deut. 32:20 En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen, Ik zal zien welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen in welke geen trouw is. Deut. 32:29 O, dat zij wijs waren! Zij zouden dit vernemen, zij zouden op hun einde merken. |
18 Immers zet Gij hen op 33gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in 34verwoestingen. | | 33 Een gelijkenis genomen van slibberige wegen, waarop men niet vast gaat en lichtelijk komt te vallen. |
34 Of: verstoringen. Eigenlijk die met groot gedruis en onstuimigheid overvallen. |
19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting; nemen een einde, worden teniet van verschrikkingen! | | |
20 Als een 35droom na het ontwaken, als Gij 36opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun 37beeld verachten. | | 35 Dat is, al hun geluk, voorspoed, weelde en wellust verdwijnt inderhaast, gelijk een droom, wanneer men wakker wordt. Zie Job 20:8, 9. Jes. 29:7, 8. Job 20:8 Hij zal wegvliegen als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts. Job 20:9 Het oog dat hem zag, zal het niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen. Jes. 29:7 En gelijk de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn die tegen Ariël strijden zullen; zelfs allen die tegen haar en haar vestingen strijden en haar beangstigen zullen. Jes. 29:8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of,
gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog mat en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die tegen den berg Sion krijgen. |
36 Dat is, U gereedmaakt tot hun straf, Gij Die tevoren scheent te slapen en hun boosheid niet te zien. Alzo Ps. 35:23, enz. Anders: als Gij hen opwekt, te weten ten jongsten dage. Ps. 35:23 Ontwaak en word wakker tot mijn recht; mijn God en Heere, tot mijn twistzaak. |
37 Dat is, al hun vergankelijk geluk, heerlijkheid en glans. Vgl. Ps. 39:7. 1 Kor. 7:31. Dit kan men wijders ook duiden op de eeuwige smaadheid der goddelozen, die zij lijden zullen na de opstanding uit de doden. Zie Dan. 12:2. Ps. 39:7 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet wie het naar zich nemen zal. 1 Kor. 7:31 En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. |
21 Als mijn hart 38opgezwollen was, en ik in mijn 39nieren geprikkeld werd, | | 38 Of: opliep, als een zuurdeeg; waarvan het Hebreeuwse woord eigenlijk gebruikt wordt. Dat is, als ik zo onrustig, verdrietig en toornig was over der goddelozen geluk. |
39 Dat is, heftiglijk bewogen werd, of: mijn bewegingen zeer scherp waren. Zie Job 19 op vers 27. Job 19:27 (kt.) Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. |
22 Toen was ik 40onvernuftig en wist niets, ik was een 41groot beest bij U. | | 40 Als een onvernuftig dier. Zie Ps. 49 op vers 11. Ps. 49:11 (kt.) Want hij ziet dat de wijzen sterven, dat tezamen een dwaas en onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten. |
41 Dat is, zeer beestachtig. Hebr. behemoth, dat is, beesten. Welk woord gebruikt wordt Job 40:10, naar sommiger gevoelen, van den olifant. De zin is: Ik mocht met recht bij U gehouden worden zo onverstandig en beestachtig als de beesten zelve. Job 40:10 Zie nu, behémoth, welken Ik gemaakt heb nevens u, hij eet hooi gelijk een rund. |
23 Ik zal dan geduriglijk 42bij U zijn; Gij hebt mijn 43rechterhand gevat. | | 42 Dat is, mij aan U houden en mij in Uw wijze en heilige regering geruststellen. |
43 Dat is, mij in mijn onverstand en zwaren strijd bewaard en ondersteund, dat ik niet ben afgeweken. Zie vers 2. vers 2 Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken, mijn treden waren bijkans uitgeschoten. |
24 Gij zult mij leiden door Uw 44raad; en daarna zult Gij mij in 45heerlijkheid opnemen. | | 44 Dat is, door Uw Woord en Uw Heiligen Geest, mitsgaders Uw Vaderlijke voorzorg en regering. |
45 Vgl. deze manier van spreken met 1 Tim. 3:16. Hebr. 2:10. Insgelijks 1 Thess. 4:17. 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. Hebr. 2:10 Want het betaamde Hem om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
25 46Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U 47lust mij ook niets op de aarde. | | 46 Of: Wie is er voor mij, te weten benevens U? Welke woorden, in het volgende lid gesteld, hiertoe ook behoren. Hij wil zeggen, dat hij in den hemel niemand heeft dien hij aanroept en op welken hij vertrouwt, dan God. |
47 Om daarin mijn genoegen te stellen of daarop te vertrouwen. De profeet wil zeggen, dat God zijn enige en opperste Goed is, Welk hebbende, hij ten volle tevreden is. |
26 Bezwijkt mijn 48vlees en mijn hart, zo is God de 49Rotssteen mijns harten en mijn 50Deel in eeuwigheid. | | 48 Dat is, lijf en ziel, als Ps. 84:3. Ps. 84:3 Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God. |
49 Dat is, op Welken mijn hart vertrouwt, als mijn Sterkte en Toevlucht. Zie Deut. 32 op vers 4. Deut. 32:4 (kt.) Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. |
50 Vgl. Ps. 16 op vss. 5, 6. Ps. 16:5 (kt.) De HEERE is het Deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. Ps. 16:6 (kt.) De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden. |
27 Want zie, die 51verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit al wie 52van U afhoereert. | | 51 Die geen gemeenschap met U hebben, of zich ver van U houden. |
52 Dat is, geestelijke hoererij of overspel bedrijft, iets anders liever hebbende dan U. Zie Lev. 17 op vers 7. Lev. 17:7 (kt.) En zij zullen ook niet meer hun slachtoffers den duivelen, dewelke zij nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. |
28 Maar mij aangaande, het is mij goed 53nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen. | | 53 Hebr. nabijheid, of nadering Gods, dat is, tot God, als Jes. 58:2. Jes. 58:2 Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis Mijner wegen, als een volk dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid; zij hebben een lust tot God te naderen, |