Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David in zware zonden gevallen, en van God door den profeet Nathan bestraft en opgewekt zijnde, bidt zeer vuriglijk om genade en vergeving door den Messias, met bekentenis niet alleen van deze zonden, maar ook van zijn aangeboren verdorvenheid; begeert wijders dat God Zijn Heiligen Geest in hem vernieuwe, opdat hij door Dien mag worden ondersteund, en anderen van hem geleerd, belovende Gode dankbaarheid met oprechte boetvaardigheid; en bidt eindelijk voor de behoudenis der ganse kerk. |
Vierde boetpsalm |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester; | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Het is aanmerkelijk dat, gelijk het Gode beliefd heeft Davids val tot menigvuldig onderwijs Zijns volks in de Heilige Schrift te doen beschrijven, David insgelijks, door Gods Geest gedreven zijnde, dezen psalm tot gelijk einde in Gods huis heeft doen zingen en spelen. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Toen de aprofeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot bBathséba was 2ingegaan. | | a 2 Sam. 12:1, enz. 2 Sam. 12:1 EN de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm. |
b 2 Sam. 11:4. 2 Sam. 11:4 Toen zond David boden heen en liet haar halen; en als zij tot hem ingekomen was, lag hij bij haar (zij nu had zich van haar onreinheid gezuiverd); daarna keerde zij weder naar haar huis. |
2 Zie Gen. 6 op vers 4. Gen. 6:4 (kt.) In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren en zich kinderen gewonnen hadden; dezen zijn de geweldigen, die vanouds geweest zijn mannen van naam. |
3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; 3delg mijn overtreding uit, naar de 4grootheid Uwer barmhartigheden. | | 3 Of: wis uit, doe uit. Vgl. Jes. 43:25; 44:22. Kol. 2:14. Alzo vers 11. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. Jes. 44:22 Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. Kol. 2:14 Uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk , zeg ik,
enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende; vers 11 Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. |
4 Of: menigte. |
4 Was mij 5wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde. | | 5 Hebr. Vermenigvuldig, was mij, of: Vermenigvuldig, maak veel mij te wassen, of: Was mij veel of veelvoudiglijk, wel terdege, over en weer over. Aldus spreekt David uit overdenking en gevoel van de grootheid en veelheid zijner zonden. De manier van spreken is wel genomen van het uiterlijk en ceremonieel wassen en reinigen (waarvan Lev. 11:25, 32; 14:8, 9. Num. 19:19, 20, enz., ook Ex. 19:10), maar ziet op de betekende zaak, te weten de geestelijke afwassing en reiniging van zonden door het bloed van den Messias. Zie 1 Kor. 6:11. 1 Joh. 1:7. Openb. 7:14. Vgl. onder, vers 9. Lev. 11:25 Zo wie van hun dood aas gedragen zal hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond: Lev. 11:32 Daartoe al hetgeen waarop iets van dezelve vallen zal als zij dood zijn, zal onrein zijn, hetzij
van alle houten vat of kleed of vel of zak, of alle vat waarmede enig werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn. Lev. 14:8 Die nu te reinigen is, zal zijn klederen wassen en al zijn haar afscheren en zich in het water afwassen, zo zal hij rein zijn; daarna zal hij in het leger komen, maar zal buiten zijn tent zeven dagen blijven. Lev. 14:9 En het zal ten zevenden dage geschieden, dat hij al zijn haar zal afscheren, zijn hoofd en zijn baard en de wenkbrauwen zijner ogen; ja, al zijn haar zal hij afscheren, en zal zijn klederen wassen en zijn vlees met water baden, zo zal hij rein zijn. Num. 19:19 En de reine zal den onreine op den derden dag en op den zevenden dag besprengen, en op den zevenden dag zal hij hem ontzondigen; en hij zal zijn klederen wassen en zich met water baden en op den avond rein zijn. Num. 19:20 Wie daarentegen onrein zal zijn en zich niet zal ontzondigen, die ziel zal uit het midden der gemeente uitgeroeid worden; want hij heeft het heiligdom des HEEREN verontreinigd, het water der afzondering is op hem niet gesprengd; hij is onrein. Ex. 19:10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Openb. 7:14 En ik sprak tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. vers 9 Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. |
5 Want ik 6ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij. | | 6 Of: ik weet, mijn overtredingen zijn mij bekend. |
6 Tegen U, U 7alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat 8kwaad is in Uw ogen; copdat Gij 9rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. | | 7 Te weten, voor zoveel ik, gepoogd hebbende mijn zonden voor mensen te verbergen, U nochtans door Nathans aanzeggingen bevonden en in mijn consciëntie gevoeld heb een Getuige en Rechter daarvan te zijn; Gij Die ook alleen mijn zonde kondet straffen en vergeven. |
8 Dat is, wat U mishaagt. |
c Rom. 3:4. Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
9 Dat is, rechtvaardig bevonden, gehouden en geoordeeld wordt. Door deze bekentenis geeft David God de eer, dat Zijn woorden en oordelen, hem door Nathan aangediend, rechtvaardig en rein zijn. Anders: zodat Gij rechtvaardig zijt, enz. |
7 Zie, ik ben in 10ongerechtigheid 11geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder 12ontvangen. | | 10 Versta de erfzonde, aangeboren verdorvenheid, het vlees en de inwonende zonde. Zie Joh. 3:6. Rom. 7:17. Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. Rom. 7:17 Ik dan doe datzelve nu niet meer, maar de zonde die in mij woont. |
11 Alzo wordt het Hebreeuwse woord gebruikt Job 15:7. Spr. 8:24, 25. Job 15:7 Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij vóór de heuvelen voortgebracht? Spr. 8:24 Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; Spr. 8:25 Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren. |
12 Hebr. verwarmd. Of: is van mij verwarmd geworden, te weten mij ontvangende en dragende. Aangaande het Hebreeuwse woord vgl. Gen. 30:38, 39, 41. Gen. 30:38 En hij legde deze roeden die hij geschild had, in de goten en in de drinkbakken van het water, waar de kudde kwam drinken, tegenover de kudde; en zij werden verhit, als zij kwamen om te drinken. Gen. 30:39 Als dan de kudde verhit werd bij de roeden, zo lammerde de kudde gesprenkelde, gespikkelde en geplekte. Gen. 30:41 En het geschiedde, telkens als de kudde der vroegelingen verhit werd, zo stelde Jakob de roeden voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig werden bij de roeden. |
8 Zie, Gij hebt lust tot 13waarheid in het 14binnenste, en in het 15verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend. | | 13 Dat is, ongeveinsdheid, onbedrieglijke oprechtheid, gesteld tegen huichelarij en geveinsdheid, waaraan zich David te dezen tijde had schuldig gemaakt. |
14 Of: binnenste, inwendige delen of partijen, te weten des mensen, dat is, in het hart. Vgl. Rom. 2:29; 7:22. 2 Kor. 4:16. 1 Petr. 3:4. Insgelijks Luk. 11:39, 40. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en Job 38:36 gevonden, komende van een woord dat bestrijken, bedekken, overtrekken (als muren met kalk, cement, leem, enz.) betekent, en wordt van sommigen overgezet met nieren (als met vet overdekt zijnde), waardoor de bewegingen des mensen dikwijls verstaan worden. Doch van anderen met praecordia, dat is, hartendeksel of borstbeen, dat het hart overdekt, waarin God de wijsheid gesteld heeft, Job 38:36. Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. Rom. 7:22 Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens, 2 Kor. 4:16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. 1 Petr. 3:4 Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God. Luk. 11:39 En de Heere zeide tot hem: Nu gij farizeeën, gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels; maar het binnenste van u is vol van roof en boosheid. Luk. 11:40 Gij onverstandigen; Die het buitenste heeft gemaakt, heeft Hij ook niet het binnenste gemaakt? Job 38:36 Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? Job 38:36 Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? |
15 Of: beslotene, te weten het hart. Hij schijnt te willen zeggen, dat God hem geleerd heeft, niet alleen vanbuiten zijn licht te laten schijnen, maar ook inzonderheid vanbinnen en in het verborgene heilig te zijn. Sommigen duiden het op de wijsheid Gods in verborgenheid, 1 Kor. 2:7, enz., in het Evangelie en door Zijn Geest geopenbaard. 1 Kor. 2:7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande
in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, eer de wereld was; |
9 Ontzondig mij met d16hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. | | d Lev. 14:4, 6. Num. 19:6, 18. Lev. 14:4 Zo zal de priester gebieden, dat men voor hem die te reinigen zal zijn, twee levende reine vogels neme, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. Lev. 14:6 Dien levenden vogel zal hij nemen, en het cederhout en het scharlaken en de hysop; en zal die en den levenden vogel dopen in het bloed des vogels die over het levende water geslacht is. Num. 19:6 En de priester zal nemen cederhout en hysop en scharlaken, en werpen ze in het midden van den brand dezer vaars. Num. 19:18 En een rein man zal hysop nemen, en in dat water dopen en sprengen het aan die tent en op al het gereedschap, en aan de zielen die daar geweest zijn; insgelijks aan dengene die een gebeente of een verslagene of een dode of een graf aangeroerd heeft. |
16 Dat is, door de besprenging met het bloed van den Messias, afgebeeld door de ceremoniën, waarvan te zien is Lev. 14:4, 5, 6, 7. Num. 19:6, 9. Zie de aantt. aldaar; en van hysop 1 Kon. 4 op vers 33. Lev. 14:4 Zo zal de priester gebieden, dat men voor hem die te reinigen zal zijn, twee levende reine vogels neme, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. Lev. 14:5 De priester zal ook gebieden dat men den enen vogel slachte, in een aarden vat, over levend water. Lev. 14:6 Dien levenden vogel zal hij nemen, en het cederhout en het scharlaken en de hysop; en zal die en den levenden vogel dopen in het bloed des vogels die over het levende water geslacht is. Lev. 14:7 En hij zal over hem die van de melaatsheid te reinigen is, zevenmaal sprengen; daarna zal hij hem rein verklaren en den levenden vogel in het open veld vliegen laten. Num. 19:6 En de priester zal nemen cederhout en hysop en scharlaken, en werpen ze in het midden van den brand dezer vaars. Num. 19:9 En een rein man zal de as dezer vaars verzamelen en buiten het leger in een reine plaats wegleggen; en het zal zijn ter bewaring voor de vergadering der kinderen Israëls, tot het water der afzondering; het is ontzondiging. 1 Kon. 4:33 (kt.) Hij sprak ook van de bomen, van den cederboom af die op den Libanon is, tot op de hysop die aan den wand uitwast; hij sprak ook van het vee en van het gevogelte en van de kruipende dieren en van de vissen. |
10 Doe mij vreugde en blijdschap 17horen; dat de 18beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. | | 17 Door mij te verzekeren van de vergeving mijner zonden, inwendiglijk door Uw Heiligen Geest en uitwendiglijk door den dienst Uwer profeten. |
18 Dat is, dat ik mij verheuge, wien Gij door de boodschap Uwer gramschap zulke smart hebt aangedaan, als iemand lijdt, dien de beenderen gebroken en verbrijzeld of vermorzeld worden, of wiens kracht, vermogen en lust als versmolten is. Zie Job 2:5; 30:17; 33:19. Ps. 35:10; 38:4, enz. Job 2:5 Doch strek nu Uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! Job 30:17 Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn polsaderen rusten niet. Job 33:19 Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen; Ps. 35:10 Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! Gij, Die den ellendige redt van dien die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover. Ps. 38:4 Er is niets geheels in mijn vlees vanwege Uw gramschap, er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde. |
11 19Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en 20delg uit al mijn ongerechtigheden. | | 19 Dat is, reken ze mij niet toe. Vgl. Ps. 90 op vers 8; 109:14, 15. Jer. 16:17. Ps. 90:8 (kt.) Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws aanschijns. Ps. 109:14 De ongerechtigheid zijner vaderen worde gedacht bij den HEERE, en de zonde zijner moeder worde niet uitgedelgd. Ps. 109:15 Dat zij gedurig voor den HEERE zijn; en Hij roeie hun gedachtenis uit van de aarde; Jer. 16:17 Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen. |
20 Als vers 3. vers 3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. |
12 21Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een 22vasten geest. | | 21 Dat is, werk door Uw Heiligen Geest krachtiglijk in mij de reiniging mijns harten. Alzo wordt het woord scheppen elders in deze materie gebruikt. Zie Jes. 41:20; 57:19. Ef. 2:10; 4:24, enz. Jes. 41:20 Opdat zij zien en bekennen en overleggen en tegelijk verstaan, dat de hand des HEEREN zulks gedaan, en dat de Heilige Israëls
zulks geschapen heeft. Jes. 57:19 Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Ef. 4:24 En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. |
22 Dat is, vernieuw door een vast geloof een vasten en bestendigen opzet in mijn ziel tot de gehoorzaamheid Uwer geboden, opdat ik zo niet meer slibbere of valle als nu geschied is. Vgl. Ps. 57:8; 112:7. Vgl. wijders van hart en geest Ez. 11:19 met de aantt.; en van des mensen binnenste Job 20 op vers 14. Ps. 57:8 Mijn hart is bereid, o God, mijn hart is bereid; ik zal zingen en psalmzingen. Ps. 112:7 Mem. Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; Nun. zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE. Ez. 11:19 En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, Job 20:14 (kt.) Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem zijn. |
13 23Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw 24Heiligen Geest niet van mij. | | 23 Wat een gevolg is van Gods groten toorn. Zie Gen. 4:14, 16. 2 Kon. 24:20. Jer. 7:15; 52:3. Gen. 4:14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. Gen. 4:16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden. 2 Kon. 24:20 Want het geschiedde om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem, en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had; en Zedekía rebelleerde tegen den koning van Babel. Jer. 7:15 En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad Efraïms, weggeworpen heb. Jer. 52:3 Want het geschiedde om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had; en Zedekía rebelleerde tegen den koning van Babel. |
24 Hebr. den Geest Uwer heiligheid, dat is, Uw Heiligen Geest; als berg Mijner heiligheid, Ps. 2:6, paleis of tempel Zijner heiligheid, Ps. 11:4, enz. Alzo hebben de Heere Christus en Zijn apostelen doorgaans den derden Persoon der Heilige Drievuldigheid genoemd den Heiligen Geest. Ps. 2:6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. Ps. 11:4 De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen. |
14 Geef mij weder de 25vreugde Uws heils; en de 26vrijmoedige geest ondersteune mij. | | 25 De vreugde die ik tevoren gevoeld en gehad heb over de zaligheid, die Gij mij bereid hebt en geven zult; waarvan het gevoel door mijn val in mij verduisterd is. |
26 Of: ondersteun mij met den vrijwilligen of vrijmoedigen, goedwilligen, edelen, weldadigen geest; waardoor ik U met kinderlijke vrijmoedigheid mag aanroepen en met blijmoedigheid en bereidwilligheid dienen. Vgl. dit met den Geest des kindschaps, waarvan Rom. 8:15, 16. Anders: de Geest der goedwilligheid, vrijmoedigheid. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. |
15 27Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren. | | 27 Door mijn voorbeeld zal ik hen onderwijzen en troosten, en door dat middel (ziende dat er genade bij U is voor een armen boetvaardigen zondaar) zullen zij zich bekeren. Van des Heeren wegen zie Gen. 18 op vers 19. Ps. 25:4, 10. Hos. 14:10, enz. Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. Ps. 25:4 Daleth. HEERE, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. Ps. 25:10 Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. Hos. 14:10 Wie is wijs? Die versta deze dingen. Wie is verstandig? Die bekenne ze. Want des HEEREN wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daarin vallen. |
16 Verlos mij van 28bloedschulden, o God, Gij God mijns heils, zo zal mijn tong Uw 29gerechtigheid vrolijk roemen. | | 28 Hebr. bloeden, dat is, de schuld van doodslag, dien ik aan Uria, en anderen die om zijnentwil mede zijn omgekomen, bedreven heb, waardoor ik de straf des doods zelf verdiend heb. Zie Gen. 4 op vers 10; 9:5, 6. Gen. 4:10 (kt.) En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. Gen. 9:5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. |
29 Die Gij bewijst in het genadig houden en volbrengen Uwer beloften. Anders gebedsgewijze: laat mijn tong, enz. |
17 Heere, 30open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen. | | 30 Leg in mijn mond een nieuw lied. Zie Ps. 40 op vers 4. Hij wil zeggen, dat zijn mond, door de droefenis over zijn zonden en betrachting zijner onwaardigheid, als gesloten was, en door Gods genade en troost des Heiligen Geestes moest geopend worden. Ps. 40:4 (kt.) En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onzen Gode; velen zullen het zien en vrezen, en op den HEERE vertrouwen. |
18 Want Gij hebt 31geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen. | | 31 Te weten zonder voor- en medegaande boetvaardigheid. Zie den voorgaanden psalm, en onder, vers 21. Rom. 12:1. Insgelijks Hos. 6 op vers 6. Sommigen verstaan het van den staat des Nieuwen Testaments of den geestelijken godsdienst deszelven. Zie Ps. 50 op vers 8. vers 21 Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Hos. 6:6 (kt.) Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers. Ps. 50:8 (kt.) Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandoffers zijn steeds vóór Mij. |
19 De offeranden 32Gods zijn een gebroken geest; een 33gebroken en 34verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. | | 32 Dat is, die Hij voornamelijk gebiedt, en die Hem aangenaam zijn, als Joh. 6:28 werken Gods. Joh. 6:28 Zij zeiden dan tot Hem: Wat zullen wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? |
33 Door een oprecht en diep berouw van zonden, en hartelijk verlangen en zuchten naar vergeving van die. De gelijkenis, genomen van het breken, stoten, kneuzen, verbrijzelen en vermorzelen der harde dingen, is klaar. Zie Ps. 34 op vers 19. Hiertegen wordt gesteld een hard hart, waarvan de Schrift elders spreekt. Anders aldus: De offeranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart; Gij zult die niet verachten. Ps. 34:19 (kt.) Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. |
34 Of: gekneusd, vermorzeld, verbrijzeld. |
20 Doe wel bij 35Sion 36naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op. | | 35 De plaats waar Gij woont, waar Uw kerk haar heilige vergaderingen houdt en U dient. Zie wijders Ps. 2 op vers 6. Aldus bidt David voor Gods volk, uit bekommernis dat toch de ergernis, door hem gegeven, niet mocht strekken tot nadeel en verstoring der ganse kerk. Ps. 2:6 (kt.) Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. |
36 Of: door Uw goedgunstigheid. |
21 Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der 37gerechtigheid, aan brandoffer en 38een offer dat gans verteerd wordt; dan zullen 39zij varren offeren op Uw altaar. | | 37 Zie Ps. 4 op vers 6, en vgl. boven, op vers 18. Ps. 4:6 (kt.) Offert offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE. vers 18 (kt.) Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen. |
38 Versta een bijzonder spijsoffer des hogepriesters, dat geheel moest geofferd en verbrand worden. Zie Lev. 6:20, 22, 23. Hoewel het somtijds ook met slachtoffer alzo geschied is, als te zien is 1 Sam. 7:9. Lev. 6:20 Dit is de offerande van Aäron en van zijn zonen, die zij den HEERE offeren zullen ten dage als hij zal gezalfd worden: het tiende deel ener efa meelbloem, een spijsoffer gedurig; de helft daarvan op den morgen en de helft daarvan op den avond. Lev. 6:22 Ook zal de priester die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde zal worden, hetzelve doen; het zij een eeuwige inzetting; het zal voor den HEERE geheel aangestoken worden. Lev. 6:23 Alzo zal alle spijsoffer des priesters ganselijk zijn; het zal niet gegeten worden. 1 Sam. 7:9 Toen nam Samuël een melklam en hij offerde het geheel den HEERE ten brandoffer; en Samuël riep tot den HEERE voor Israël, en de HEERE verhoorde hem. |
39 Te weten Uw volk in Sion. Of: zij zullen offeren, dat is, men zal offeren, er zullen geofferd worden; als elders dikwijls. |