Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet beschrijft de heerlijkheid en gelukzaligheid der kerk, onder de figuur van de stad Jeruzalem, welke van God wonderbaarlijk tegen zeer machtige vijanden beschermd was, volgens Zijn belofte en vorige wonderen, waardoor God geroemd en de kerk getroost wordt, met een vermaning aan alle gelovigen dat zij de schoonheid en vastigheid der kerk tot eeuwige gedachtenis naarstiglijk willen aanmerken. |
Sions heerlijkheid |
1 EEN 1lied, een psalm, voor de 2kinderen van Korach. | | 1 Of: Een gezang, een psalm; gelijk daarentegen het opschrift van den dertigsten psalm is: Een psalm, een lied. Het onderscheid van deze was, naar sommiger gevoelen, dat een psalm, een lied begonnen is met het spelen der instrumenten, de stemmen daarna volgende, en een lied, een psalm begon van het zingen der stemmen, de instrumenten der muziek daarop volgende. Doch anderen houden het voor één ding. |
2 Zie Ps. 42 op vers 1. Ps. 42:1 (kt.) EEN onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. |
2 De HEERE is groot en zeer 3te prijzen, in de 4stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid. | | 3 Of: prijselijk, prijzenswaardig, als 2 Sam. 22:4. Ps. 18:4; 145:3. 2 Sam. 22:4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost van mijn vijanden. Ps. 18:4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. Ps. 145:3 Gimel. De HEERE is groot en zeer te prijzen, en Zijn grootheid is ondoorgrondelijk. |
4 Jeruzalem, afbeeldende de kerke Gods en het hemelse Jeruzalem, gelijk mede Sion, Hebr. 12:22. Openb. 14:1. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Openb. 14:1 EN ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. |
3 Schoon van 5gelegenheid, een vreugde der 6ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het 7noorden; ade stad des groten 8Konings. | | 5 Of: situatie, contreie. Sommigen verstaan dit als een beschrijving van de stad, in dezen zin: Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde, te weten, is deze stad; en dan voorts: aan de zijden van het noorden is de berg Sion. |
6 Niet alleen des Joodsen lands ten aanzien van de ontvangen verlossing, maar ook der ganse wereld; want daarvandaan zou het licht en heil uitgaan in de ganse wereld, en daartoe zouden zich de heidenen met vreugde begeven, Jes. 2:2, 3. Micha 4:1. Hand. 1:8. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:1 MAAR in het laatste der dagen zal het geschieden dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen; en de volken zullen tot hem toevloeien. Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. |
7 Waar de tempel gebouwd was, Jes. 14:13. Vgl. Ez. 40:2. Jes. 14:13 En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen, en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst, aan de zijden van het noorden; Ez. 40:2 In de gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israëls; en Hij zette mij op een zeer hogen berg, en aan denzelven was als een gebouw ener stad tegen het zuiden. |
a Matth. 5:35. Matth. 5:35 Noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings; |
8 Te weten Gods, als vers 9. Mal. 1:14, waar God in woont, Zach. 8:3. vers 9 Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Sela. Mal. 1:14 Ja, vervloekt zij de bedrieger die een mannetje in zijn kudde heeft, en den Heere belooft en offert wat verdorven is; want Ik ben een groot Koning, zegt de HEERE der heirscharen, en Mijn Naam is vreselijk onder de heidenen. Zach. 8:3 Alzo zegt de HEERE: Ik ben wedergekeerd tot Sion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen; en Jeruzalem zal geheten worden een stad der waarheid, en de berg des HEEREN der heirscharen een berg der heiligheid. |
4 God is in haar 9paleizen; Hij is er bekend voor een hoog Vertrek. | | 9 Dat is, grote heerlijke gebouwen, zijnde als sloten en kastelen, op dewelke de vleselijke mensen hun vertrouwen stellen, maar onder Gods volk wordt God alleen (zelfs in zulke paleizen) bekend voor de gewisse Toevlucht en Bescherming. |
5 Want zie, de 10koningen waren vergaderd, zij waren tezamen doorgetogen. | | 10 Als geschied is ten tijde van Josafat, 2 Kronieken 20. Sommigen passen het op de historie van Sanherib, 2 Koningen 18. 2 Kronieken 20 HET geschiedde nu na dezen, dat de kinderen Moabs en de kinderen Ammons en met hen anderen
benevens de Ammonieten, kwamen tegen Jósafat ten strijde. 2 Koningen 18 HET geschiedde nu in het derde jaar van Hoséa, den zoon van Ela, den koning van Israël, dat
Hizkía koning werd, de zoon van Achaz, koning van Juda. |
6 11Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg. | | 11 Dat is, hoe meer zij toezagen, hoe meer zij zich verwonderden. Alzo kan deze manier van spreken aangevuld worden uit Ex. 1:12. Hos. 4:7. De letter caph, of caäscher (dat is, gelijk) wordt ook alzo in den Hebreeuwsen tekst uitgelaten Hos. 11:2. Zie aldaar. Ex. 1:12 Maar hoe meer zij het verdrukten, hoe meer het vermeerderde en hoe meer het wies, zodat zij verdrietig waren vanwege de kinderen Israëls. Hos. 4:7 Gelijk zij meerder geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder eer in schande veranderen. Hos. 11:2 Maar
gelijk zij henlieden riepen, alzo gingen zij van hun aangezicht weg; zij offerden den Baäls en rookten den gesneden beelden. |
7 Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw. | | |
8 12Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van 13Tarsis. | | 12 De zin is: Gij, HEERE, hebt deze koningen met al hun macht en pracht alzo verbroken, gelijk Gij de grote en fiere schepen in den oceaan met een sterken oostenwind zeer haastelijk en lichtelijk in stukken slaat. |
13 Zie 1 Kon. 10 op vers 22. 1 Kon. 10:22 (kt.) Want de koning had in zee schepen van Tarsis, met de schepen van Hiram; deze schepen van Tarsis kwamen in, eenmaal in drie jaren, brengende goud en zilver, elpenbeen en apen en pauwen. |
9 Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der 14heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in 15eeuwigheid. 16Sela. | | 14 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |
15 Vgl. Gen. 17 op vers 7. Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
16 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
10 O God, wij 17gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws 18tempels. | | 17 Of: wij hebben in stilte overdacht of betracht, verwachtende Uw hulp. |
18 Vgl. 2 Kon. 19:14, 15, enz. 2 Kron. 20:5, 6, enz. 2 Kon. 19:14 Als nu Hizkía de brieven uit der boden hand ontvangen en die gelezen had, ging hij op in het huis des HEEREN, en Hizkía breidde die uit voor het aangezicht des HEEREN. 2 Kon. 19:15 En Hizkía bad voor het aangezicht des HEEREN en zeide: O HEERE, God Israëls, Die tussen de cherubs woont, Gij Zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt. 2 Kron. 20:5 En Jósafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe voorhof. 2 Kron. 20:6 En hij zeide: O HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet die God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan. |
11 Gelijk Uw 19Naam is, o God, alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; 20Uw rechterhand is vol van gerechtigheid. | | 19 Gelijk Uw Wezen en majesteit oneindig is, alzo ook Uw roem en lof; of: Gij bewijst U zodanig als Gij U in Uw Woord openbaart, door Uw werken, die geroemd worden tot aan, enz. |
20 Uw macht is overvloedig genoegzaam om Uw volk te behouden en de vijanden te dempen, volgens Uw gerechtigheid, die Gij zo dikwijls hebt tewerkgesteld; niet anders dan wanneer iemand met volle hand iets uitstort, tonende dat er geen gebrek is. |
12 Laat den 21berg Sion blijde zijn, laat de 22dochteren van Juda zich verheugen, om Uwer 23oordelen wil. | | 21 Dat is, inwoners van Jeruzalem, Gods volk. |
22 Dat is, andere steden met haar inwoners, die als dochters waren van Jeruzalem, haar aller moeder, als de Schrift spreekt. |
23 Die Gij uitvoert over Uw vijanden, tot bescherming van Uw volk. |
13 Gaat rondom Sion en omringt haar; 24telt haar torens; | | 24 Om te zien dat er niets aan feilt, dat de vijand geen schade gedaan heeft, en voorts uit de sierlijkheid en sterkte der stad te betrachten en bij uw nakomelingen te roemen de liefde die God haar en Zijn ganse kerk toedraagt. |
14 25Zet uw hart op haar vesting, 26beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het 27navolgende geslacht vertelt; | | 25 Dat is, aanmerkt met aandacht. |
26 Of: heft uw ogen op naar, enz. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden en daarom verscheidenlijk overgezet. Hiervan schijnt te komen de naam van den berg of (als anderen) den heuvel Pisga, Num. 21:20; 23:14. Deut. 3:17; 34:1. In het Chaldeeuws betekent hetzelve woord delen, in stukken leggen, ontleden. Num. 21:20 En van Bamoth tot het dal dat in het veld van Moab is, aan de hoogte van Pisga, en dat tegen de wildernis ziet. Num. 23:14 Alzo nam hij hem mede tot het veld Zofim, op de hoogte van Pisga; en hij bouwde zeven altaren en hij offerde een var en een ram op elk altaar. Deut. 3:17 Daartoe het vlakke veld en de Jordaan, mitsgaders de landpale; van Cinnéreth af tot aan de zee des vlakken velds, de Zoutzee, onder Asdoth-Pisga tegen het oosten. Deut. 34:1 TOEN ging Mozes op uit de vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogte van Pisga, welke recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse land, Gilead tot Dan toe, |
27 Hebr. achterste, laatste geslacht. Uit welke woorden sommigen afleiden dat de profeet hier heeft willen te kennen geven dat Jeruzalem niet altoos blijven, maar verstoord en verwoest zou worden, blijvende nochtans altoos de kerke Gods, die daardoor was afgebeeld. Vgl. Matth. 24:1, 2, enz. Matth. 24:1 EN Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem om Hem de gebouwen des tempels te tonen. Matth. 24:2 En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik u: Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden. |
15 Want deze God 28is onze God, eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons 29geleiden 30tot den dood toe. | | 28 Zie Gen. 17 op vers 7. Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
29 Als een herder zijn kudde, Ps. 78:52, 72; 80:2. Ps. 78:52 En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen als een kudde in de woestijn. Ps. 78:72 Ook heeft hij hen geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid met een zeer verstandig beleid zijner handen. Ps. 80:2 O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidt; Die tussen de cherubs zit, verschijn blinkende. |
30 Dat is, ons ganse leven lang. |