Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De kerk troost en sterkt zichzelve door betrachting van Gods vorige weldaden, maar stelt Hem daartegenover wijdlopig en zeer klaaglijk haar tegenwoordigen ellendigen staat voor, onder het geweld harer vijanden, waarin zij, betuigende haar volstandigheid in geloof en gehoorzaamheid, smeekt om verlossing. |
Klacht van het verstoten volk |
1 EEN 1onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. | | 1 Zie van dezen titel Ps. 42 op vers 1. Ps. 42:1 (kt.) EEN onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. |
2 O God, wij hebben het met onze oren gehoord, onze 2vaders hebben het ons verteld: Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de 3dagen vanouds. | | 2 Dat is, voorvaders, voorouders, de een voor, de ander na. |
3 Hebr. dagen der oudheid. |
3 Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar 4henlieden ageplant; Gij hebt de volken 5geplaagd, henlieden daarentegen doen 6voortschieten. | | 4 Te weten onze voorvaders. |
a Ex. 15:17. Ps. 80:9. Ex. 15:17 Die zult Gij inbrengen en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse welke Gij, o HEERE, gemaakt hebt tot Uw woning; het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o Heere. Ps. 80:9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven en hebt denzelven geplant. |
5 Hebr. kwaad gedaan, dat is, in het verderf gebracht, allerlei plagen aangedaan. |
6 Als een wijnstok wijd en zijd uitgespreid. Zie Ps. 80:9, 10, enz. Ps. 80:9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven en hebt denzelven geplant. Ps. 80:10 Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft. |
4 Want zij hebben het land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen 7heil gegeven, maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het 8licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt. | | 7 Of: overwinning. Zie 2 Sam. 8 op vers 6. 2 Sam. 8:6 (kt.) En David legde bezettingen in Syrië van Damascus, en de Syriërs werden David tot knechten, brengende geschenken; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
8 Dat is, Uw genadige tegenwoordigheid, gunst en bijstand. Vgl. Num. 6 op vss. 25, 26. Ps. 43 op vers 3. Num. 6:25 (kt.) De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; Num. 6:26 (kt.) De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede. Ps. 43:3 (kt.) Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden, dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid en tot Uw woningen; |
5 Gij Zelf zijt 9mijn Koning, o God; 10gebied de verlossingen 11Jakobs. | | 9 Aldus spreekt de profeet hier en in het volgende in den naam van de kerk. |
10 Als Ps. 42:9. Zie Lev. 25 op vers 21. Ps. 42:9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens. Lev. 25:21 (kt.) Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen. |
11 Dat is, Jakobs nakomelingen, Uw volk Israël. |
6 Door U zullen wij onze wederpartijders met 12hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden die tegen ons opstaan. | | 12 Een gelijkenis genomen van de gehoornde beesten. Zie Deut. 33 op vers 17. Deut. 33:17 (kt.) Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen van zijn os, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tienduizenden van Efraïm en dezen zijn de duizenden van Manasse. |
7 Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen. | | |
8 Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd. | | |
9 In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. 13Sela. | | 13 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
10 Maar nu hebt Gij ons bverstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt. | | b Ps. 60:3; 74:1; 89:39; 108:12. Ps. 60:3 O God, Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons. Ps. 74:1 EEN onderwijzing, voor Asaf. O God, waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide? Ps. 89:39 Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. Ps. 108:12 Zult Gij het niet zijn, o God, Die ons verstoten hadt, en Die niet uittoogt, o God, met onze heirkrachten? |
11 Gij doet ons 14achterwaarts keren van den wederpartijder, en onze haters beroven ons 15voor zich. | | 14 Dat is, doet ons vluchten voor onze vijanden. Of: hebt ons achterwaarts doen keren, en zo in het volgende. |
15 Zij roven ons goed en have tot hun profijt, makende zich rijk van het onze, dat zij geroofd hebben. |
12 Gij geeft ons over als 16schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen. | | 16 Hebr. schapen der spijze, dat is, die men slacht en opeet. Vgl. vers 23. vers 23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. |
13 Gij verkoopt Uw volk 17om geen waardij, en Gij 18verhoogt hun prijs niet. | | 17 Hebr. om geen goed of rijkdom; of: voor hetgeen dat geen rijkdom is, geen goed verstrekt, dat is, als om niet; zij worden wel als een verkochte waar aan den vijand overgeleverd, maar zonder prijs. |
18 Hebr. vermeerdert, vergroot niet in hun prijzen of prijsbepalingen. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van de gewoonte die men houdt in verkopen, daar men gemeenlijk den geboden prijs verhoogt als de waar van enige waardij is. Maar de profeet wil zeggen, dat Gods volk alzo verkocht wordt, alsof het de moeite niet waard was meer te eisen of te doen bieden dan de koper ten eerste presenteerde, dat is te zeggen, dat zij van zeer kleine waarde geacht zijn, ja, geringer dan gemene slaven, die men zo op het eerste bod nog niet verkoopt, welker prijs nog wel verhoogd wordt. Vgl. Deut. 28:68. Anders: Gij doet geen voordeel, of Gij vermeerdert (dat is, Gij verrijkt) U niet van hun prijs, Gij bekomt geen voordeel of gewin van hun prijs, omdat hen de vijand als voor niet wegneemt, dat het eigenlijk niet als koop kan gerekend worden. Deut. 28:68 En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden, maar er zal geen koper zijn. |
14 Gij stelt ons onzen naburen tot csmaad, tot spot en schimp dengenen die rondom ons zijn. | | c Ps. 79:4; 80:7. Jer. 24:9. Ps. 79:4 Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien die rondom ons zijn. Ps. 80:7 Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder elkander. Jer. 24:9 En Ik zal hen overgeven tot een beroering ten kwade, allen koninkrijken der aarde; tot smaadheid en tot een spreekwoord, tot een spotrede en tot een vloek, in al de plaatsen waarheen Ik hen gedreven zal hebben. |
15 Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een 19hoofdschudding onder de volken. | | 19 Zie 1 Kon. 9 op vers 8. 2 Kon. 19 op vers 21. 1 Kon. 9:8 (kt.) En aangaande dit huis, dat
verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis? 2 Kon. 19:21 (kt.) Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. |
16 Mijn schande is den gansen dag voor mij; en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij, | | |
17 Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige. | | |
18 Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben 20wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. | | 20 Dit is te verstaan van de vromen en standvastigen onder het volk, die alhier klagen dat zij dit niet lijden als boosdoeners en afvalligen van God, maar integendeel, omdat zij God en Zijn woord vastelijk aanhangen, als zij betuigen vers 23. vers 23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. |
19 Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw 21pad, | | 21 Dat is, de geboden, waarin Gij ons bevolen hebt te wandelen. |
20 Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der 22draken, en ons met een 23doodsschaduw bedekt hebt. | | 22 Hierdoor kan men verstaan de heidense tirannen. Hebr. des draaks. Anders: der walvissen, dat is, als in een zee, dat is, in de allergrootste noden, uiterste gevaren. |
23 Zie Ps. 23 op vers 4. Ps. 23:4 (kt.) Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. |
21 Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden god 24uitgebreid, | | 24 Om dien te aanbidden. Vgl. Ex. 9:29. 1 Kon. 8:22. Ps. 143:6. Ex. 9:29 Toen zeide Mozes tot hem: Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden voor den HEERE; de donder zal ophouden en de hagel zal niet meer zijn, opdat gij weet dat de aarde des HEEREN is. 1 Kon. 8:22 En Sálomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente Israëls, en breidde zijn handen uit naar den hemel; Ps. 143:6 Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U als een dorstig land. Sela. |
22 Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. | | |
23 dMaar 25om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. | | d Rom. 8:36. Rom. 8:36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) |
25 Omdat wij van U niet willen afwijken, maar in Uw verbond volharden. |
24 26Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heere? Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. | | 26 Menselijk van God gesproken, als elders dikwijls, wanneer God Zijn hulp vertrekt; anderszins slaapt en sluimert Hij niet, Ps. 121:4. Ps. 121:4 Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. |
25 Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen? Onze ellende en onze onderdrukking vergeten? | | |
26 Want onze ziel is in het 27stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. | | 27 Wij zijn ten uiterste vernederd, verdrukt, veracht, moedeloos en verslagen. Vgl. Ps. 113:7; 119:25. Insgelijks Klgld. 3:29. Ps. 113:7 Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt; Ps. 119:25 Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. Klgld. 3:29 Jod. Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting. |
27 Sta op, ons 28ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil. | | 28 Anders: ons tot een volkomen hulp, om uit te drukken, dat het Hebreeuwse woord hier een letter meer heeft dan gewoonlijk. Vgl. Ps. 3 op vers 3; 63:8. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. Ps. 63:8 Want Gij zijt mij een Hulp geweest, en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. |