Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David bidt om genadige verhoring, bestraft zijn vijanden, en vermaant hen tot bekering; is verheugd, getroost en gerust in Gods genade. |
Een avondlied |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op 2Neginôth. | | 1 Dat is, die den opperzangmeester gegeven werd, om dien in het huis des Heeren te doen spelen en zingen. Het Hebreeuwse woord betekent overwinnaar, en voorts aandrijver, voortdrijver, die anderen, onder zijn opzicht gesteld zijnde, in kloekheid overwint of te boven gaat, en het werk aandrijft totdat het als overwonnen en ten einde gebracht is; en vervolgens in materie van gezang een meester, opziener, voorganger van de zangers en speellieden. Vgl. Ps. 13:1, en zie 2 Kron. 2:2, 18; 34:12, 13. Ezra 3:8, 9. Aangaande deze ordinantie in de muziek van den godsdienst zie 1 Kron. 6:31, enz.; 15:16, 17, enz.; 16:4, 5, 7; 25:1, 2, enz. Ps. 13:1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester. 2 Kron. 2:2 En Sálomo telde zeventigduizend lastdragende mannen, en tachtigduizend mannen die houwen zouden in het gebergte; mitsgaders drieduizend en zeshonderd opzieners over dezelve. 2 Kron. 2:18 En hij maakte uit dezelve zeventigduizend lastdragers en tachtigduizend houwers in het gebergte, mitsgaders drieduizend en zeshonderd opzieners om het volk te doen arbeiden. 2 Kron. 34:12 En die mannen handelden trouwelijk in dit werk; en de bestelden over dezelve waren Jahath en Obadja, Levieten van de kinderen van Merári, mitsgaders Zacharía en Mesullam, van de kinderen der Kahathieten, om het werk voort te drijven; en die Levieten waren allen verstandig op instrumenten van muziek. 2 Kron. 34:13 Zij waren ook over de lastdragers, en de voortdrijvers van allen die in enig werk arbeidden; want uit de Levieten waren schrijvers en ambtlieden en portiers. Ezra 3:8 In het tweede jaar nu hunner aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jésua, de zoon van Józadak, en de overigen hunner broederen, de priesters en de Levieten, en allen die uit de gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten van twintig jaar oud en daarboven om opzicht te nemen over het werk van des HEEREN huis. Ezra 3:9 Toen stond Jésua, zijn zonen en zijn broederen, en Kadmiël met zijn zonen, kinderen van Juda, als één man, om opzicht te hebben over degenen die het werk deden aan het huis Gods; met de zonen van Hénadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten. 1 Kron. 6:31 Dezen nu zijn het die David gesteld heeft tot het ambt des gezangs in het huis des HEEREN, nadat de ark tot rust gekomen was. 1 Kron. 15:16 En David zeide tot de oversten der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden met muziekinstrumenten, met luiten en harpen en cimbalen, dat zij zich zouden doen horen, verheffende de stem met blijdschap. 1 Kron. 15:17 Zo stelden dan de Levieten Heman, den zoon van Joël, en uit zijn broederen Asaf, den zoon van Beréchja; en uit de zonen van Merári, hun broederen, Ethan, den zoon van Kusája; 1 Kron. 16:4 En hij stelde voor de ark des HEEREN sommigen uit de Levieten tot dienaars, en dat om den HEERE, den God Israëls, te vermelden en te loven en te prijzen. 1 Kron. 16:5 Asaf was het hoofd en Zechárja de tweede na hem; Jeíël en Semíramoth en Jehíël en Mattíthja en Eliab en Benája en Obed-Edom en Jeíël met instrumenten der luiten en met harpen, en Asaf liet zich horen met cimbalen; 1 Kron. 16:7 Te dienzelven dage, toen gaf David ten eerste dezen psalm om den HEERE te loven, door den dienst van Asaf en zijn broederen. 1 Kron. 25:1 EN David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf en van Heman en van Jedúthun, die met harpen, met luiten en met cimbalen profeteren zouden; en die onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst. 1 Kron. 25:2 Van de kinderen van Asaf waren Zakkur en Jozef en Nethánja en Asaréla, kinderen van Asaf; aan de hand van Asaf, die aan des konings handen profeteerde. |
2 Of: in, met Neginoth. Hierdoor verstaan sommigen het snarenspel, of de instrumenten van muziek, waarop met vingers gegrepen, geslagen of gespeeld werd, gelijk bij ons nu zijn luiten, harpen, citers, vedels, clavecimbels, enz. Anderen houden het voor zekeren toon van de muziek. |
2 Als ik 3roep, verhoor mij, o God mijner 4gerechtigheid. In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; zijt mij genadig en hoor mijn gebed. | | 3 Te weten tot U, als vers 4. Dat is, vuriglijk bid. Zie Job 36 op vers 13. Alzo dikwijls. vers 4 Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. Job 36:13 (kt.) En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft. |
4 Dat is, Die mijn rechtvaardige zaak voorstaat. |
3 5Gij mannen, hoelang zal mijn 6eer tot schande zijn? Hoelang zult gij de ijdelheid beminnen, de 7leugen zoeken? 8Sela. | | 5 Hebr. manszonen, of manskinderen. Alzo worden de grote of aanzienlijke lieden en heren genoemd, gelijk de gewone eenvoudige lieden kinderen of zonen der mensen in tegenstelling genoemd worden, Ps. 49:3; 62:10. Spr. 8:4. Vgl. ook Jes. 2:9. Ps. 49:3 Zowel slechten als aanzienlijken, tezamen rijk en arm. Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. Spr. 8:4 Tot u, o mannen, roep Ik, en Mijn stem is tot der mensen kinderen. Jes. 2:9 Daar bukt zich de gemene man, en de aanzienlijke man vernedert zich; daarom zult Gij het hun niet vergeven. |
6 Dat mij God door Samuël tot een koning heeft doen zalven. |
7 Om mij met valse beschuldiging te bezwaren, of: u verlaten op zulks waarmede gij bedrogen zult uitkomen, dat toch feilen en u bedriegen zal. In zulken zin kan het Hebreeuwse woord ook bekwamelijk worden genomen, uit vergelijking van 2 Kon. 4:16. Job 40:28. Ps. 89:36. Jes. 58:11. Vgl. voorts Ps. 7:15; 60:13. 2 Kon. 4:16 En hij zeide: Op dezen gezetten tijd, omtrent dezen tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij zeide: Neen, mijn heer, gij man Gods, lieg tegen uw dienstmaagd niet. Job 40:28 Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden? Ps. 89:36 Ik heb ééns gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! Jes. 58:11 En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. Ps. 7:15 Zie, hij is in arbeid van ongerechtigheid en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren. Ps. 60:13 Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want des mensen heil is ijdelheid. |
8 Zie van dit woordje Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
4 Weet toch dat de HEERE Zich een 9gunstgenoot 10heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. | | 9 Te weten mij, wien God onverdiende goedertierenheid, gunst en weldadigheid bewijst, dewelke ik genietende en gevoelende, ook van harte genegen ben anderen gunst en weldadigheid te bewijzen, zelfs mijn haters, naar den aard en plicht der kinderen Gods. Zie Matth. 5:44, 45. 1 Joh. 4:11, en voorts van het Hebreeuwse woord 2 Kron. 6 op vers 41. Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Matth. 5:45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 1 Joh. 4:11 Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben. 2 Kron. 6:41 (kt.) En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden en laat Uw gunstgenoten over het goede blijde zijn. |
10 Te weten tot het koninkrijk. Het Hebreeuwse woord heeft de betekenis van wonderlijk handelen, en ook afzonderen. Daarom zetten sommigen het over: wonderlijk afgezonderd. Zie Ex. 9:4; 11:7; 33:16. Insgelijks Ps. 17:7, enz. Ex. 9:4 En de HEERE zal een afzondering maken tussen het vee der Israëlieten en tussen het vee der Egyptenaars, dat er niets sterve van alles wat van de kinderen Israëls is. Ex. 11:7 Maar bij alle kinderen Israëls zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet dat de HEERE tussen de Egyptenaars en tussen de Israëlieten een afzondering maakt. Ex. 33:16 Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wij afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk dat op den aardbodem is. Ps. 17:7 Maak Uw weldadigheden wonderbaar, Gij, Die verlost degenen die op U betrouwen, van degenen die tegen Uw rechterhand opstaan. |
5 a11Zijt beroerd en zondigt niet; 12spreekt in ulieder hart op uw leger, en 13zijt stil. Sela. | | a Ef. 4:26. Ef. 4:26 Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; |
11 Alsof hij zeide: Zo gij u vertoornt of ontstelt, óf over mijn verkiezing tot het koninkrijk, óf dat de zaken in het land kwalijk gaan, vergrijpt u daarom niet tegen mij, maar bekeert u en verzoent u met God; of: Zijt beroerd, te weten door vrees voor Gods zwaren toorn, dien gij op u laadt, en vaart niet voort in het zondigen. |
12 Dat is, denkt, overpeinst bij uzelven (vgl. Ps. 14:1; 35:25. Matth. 24:48. Rom. 10:6. Openb. 18:7), overwegende uw doen, oordelende uzelven. Ps. 14:1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand die goed doet. Ps. 35:25 Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! Laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden! Matth. 24:48 Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; Rom. 10:6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. Openb. 18:7 Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien. |
13 Laat af van mij te vervolgen. |
6 Offert b14offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE. | | b Deut. 33:19. Ps. 51:21. Deut. 33:19 Zij zullen de volken tot den berg roepen; daar zullen zij offeranden der gerechtigheid offeren; want zij zullen den overvloed der zeeën zuigen en de bedekte verborgen dingen des zands. Ps. 51:21 Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar. |
14 Dat is, wettige offeranden, vergezelschapt met een oprecht geloof en bekering des harten. Alzo Ps. 51:21. Ps. 51:21 Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar. |
7 Velen zeggen: 15Wie zal ons het goede doen 16zien? 17Verhef Gij over ons het 18licht Uws aanschijns, o HEERE. | | 15 Of: Och, of iemand ons het goede deed zien! Een manier van wensen. Zie Deut. 5 op vers 29. Alsof zij zeiden: Hoe zullen wij nog eens uit deze onrusten en kwellingen geraken? Of: Och, mochten wij een vruchtbaar en vredig jaar hebben! Deut. 5:29 (kt.) Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid! |
16 Dat is, doen genieten. Zie Job 7 op vers 7. Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |
17 Alsof de profeet zeide: Ik daarentegen zeg: Alles zal wel zijn, als maar Gij, o God, enz. |
18 Zie Num. 6 op vss. 25, 26. Num. 6:25 (kt.) De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; Num. 6:26 (kt.) De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede. |
8 19Gij hebt 20vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. | | 19 O God. |
20 Geestelijke vreugde, door het licht Uws aanschijns, die groter is dan de hunne placht te zijn over een overvloedigen oogst. Vgl. Hoogl. 1:2, 4 en Hos. 9:1 met de aantt. Hoogl. 1:2 Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Hoogl. 1:4 Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. Hos. 9:1 VERBLIJD u niet, o Israël, tot opspringens toe, gelijk de volken; want gij hoereert van uw God af; gij hebt hoerenloon lief, op alle dorsvloeren des korens. |
9 cIk zal in 21vrede tezamen nederliggen en slapen; 22want Gij, o HEERE, alleen zult mij ddoen zeker wonen. | | c Ps. 3:6. Ps. 3:6 Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. |
21 Dat is, stilte en gerustheid, niettegenstaande de aanslagen mijner vervolgers. Zie Ps. 3 op vers 6. Ps. 3:6 (kt.) Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. |
22 Anders: want Gij zijt de Heere alleen; Gij zult mij zeker doen wonen. |
d Lev. 26:5. Deut. 12:10; 33:28. Lev. 26:5 En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadens toe en zult zeker in uw land wonen. Deut. 12:10 Maar gij zult over de Jordaan gaan en wonen in het land dat u de HEERE uw God zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom en gij zult zeker wonen. Deut. 33:28 Israël dan zal zeker alleen wonen en
Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal van dauw druipen. |