Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David klaagt over de menigte en trotsheid zijner vijanden; troost en sterkt zich daartegen door zijn vertrouwen en gerustheid in God en veelvoudige ondervinding van Zijn genadigen bijstand in verleden tijden, en bidt om zijn en der kerke behoudenis. |
Gebed om redding |
1 EEN psalm van David, als hij avlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. | | a 2 Samuël 15; 16; 17; 18. 2 Samuël 15 EN het geschiedde daarna, dat Absalom zich liet bereiden wagen en paarden, en vijftig mannen lopende voor zijn aangezicht heen. 2 Samuël 16 ALS nu David een weinig van de hoogte was voortgegaan, zie, toen ontmoette hem Ziba, Mefibóseths jongen, met een paar gezadelde ezels, en daarop tweehonderd broden, met honderd stukken rozijnen en honderd stukken zomervruchten en een lederen zak wijn. 2 Samuël 17 VOORTS zeide Achitófel tot Absalom: Laat mij nu twaalfduizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake en David dezen nacht achternajage. 2 Samuël 18 EN David monsterde het volk dat met hem was; en hij stelde over hen oversten van duizenden en oversten van honderden. |
2 O HEERE, hoe zijn mijn tegenpartijders 1vermenigvuldigd! Velen staan tegen mij op. | | 1 Want meest alle stammen vielen Absalom bij. Zie 2 Sam. 15:10, 11, 12; 17:11, 13, 24, enz. 2 Sam. 15:10 Absalom nu had verspieders uitgezonden in alle stammen Israëls, om te zeggen: Als gij het geluid der bazuin zult horen, zo zult gij zeggen: Absalom is koning te Hebron. 2 Sam. 15:11 En er gingen met Absalom van Jeruzalem tweehonderd mannen, genodigd zijnde, doch gaande in hun eenvoudigheid, want zij wisten van geen zaak. 2 Sam. 15:12 Absalom zond ook om Achitófel, den Giloniet, Davids raad, uit zijn stad, uit Gilo te halen, als hij offeranden offerde. En de verbintenis werd sterk, en het volk kwam toe en vermeerderde bij Absalom. 2 Sam. 17:11 Maar ik raad dat in alle haast tot u verzameld worde gans Israël, van Dan tot Berséba toe, als zand dat aan de zee is, in menigte; en dat uw persoon medega in den strijd. 2 Sam. 17:13 En indien hij zich in een stad zal begeven, zo zal gans Israël koorden tot dezelve stad aandragen, en wij zullen ze tot in de beek nedertrekken, totdat ook niet één steentje aldaar gevonden worde. 2 Sam. 17:24 David nu kwam te Mahanáïm; en Absalom toog over de Jordaan, hij en alle mannen Israëls met hem. |
3 Velen zeggen 2van mijn ziel: Hij heeft 3geen heil bij God. 4Sela. | | 2 Dat is, van mij, van mijn persoon. Zie Gen. 12 op vers 5. Anders: tot mijn ziel. Gen. 12:5 (kt.) En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
3 Het Hebreeuwse woord, dat heil of behoudenis betekent, heeft hier een letter meer dan gewoonlijk, hetwelk sommigen houden te strekken tot vermeerdering of uitbreiding, en zetten het over: gans geen heil. |
4 Dewijl de muziek, bij Gods volk in het Oude Testament gebruikt, heden ten dage onbekend is, zo is er verscheiden gevoelen van dit woordje Sela; doch het wordt bij de meesten daarvoor gehouden, dat het diende om te kennen te geven een bijzondere beweging en aandacht des harten, die de dichter (door Gods Geest gedreven) over de voorgaande woorden gehad had, en die men in het lezen, spreken en zingen, met aandachtig rijzen, verheffen, verstijven, of dalen der stem moest uitdrukken; het wordt gemeenlijk in het einde der verzen gevonden, behalve Ps. 55:20; 57:4. Hab. 3:3, 9, waar het in het midden staat. Ps. 55:20 God zal horen en zal hen plagen, als Die vanouds zit. Sela. Dewijl bij hen gans geen verandering is en zij God niet vrezen. Ps. 57:4 Hij zal van den hemel zenden en mij verlossen, te schande makende dengene die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden. Hab. 3:3 God kwam van Theman en de Heilige van den berg Paran. Sela! Zijn heerlijkheid bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof. Hab. 3:9 De naakte grond werd ontbloot door Uw boog, om de eden, aan de stammen gedaan door het woord. Sela! Gij hebt de rivieren der aarde gekliefd. |
4 Doch Gij, HEERE, zijt een Schild 5voor mij, mijn 6Eer, en Die mijn hoofd 7opheft. | | 5 Of: om mij heen, omtrent mij, dat is, mijn Beschermer, van wat zijden de vijanden mij mogen bestrijden. Zie Gen. 15:1. Deut. 33:29. Ps. 84:12. Gen. 15:1 NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. Deut. 33:29 Welgelukzalig zijt gij, o Israël! Wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den HEERE, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden. Ps. 84:12 Want God de HEERE is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen. |
6 Dat is, de Auteur mijner eer. |
7 Dat is, Die door genadige verlossing, victories en triomfen maakt dat ik mijn hoofd vrijmoediglijk mag opsteken. Zie Ps. 27:6; 110:7. Ps. 27:6 Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den HEERE. Ps. 110:7 Hij zal op den weg uit de beek drinken; daarom zal Hij het hoofd omhoogheffen. |
5 Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner 8heiligheid. Sela. | | 8 (Als Ps. 2:6.) Waar de ark des verbonds was. Zie 2 Sam. 15 op vers 32. Dit spreekt David van den voorgaanden tijd, daaruit vertrouwende dat hem God nu ook niet zou verlaten, vanwege de beloften die Hij hem gedaan had. Ps. 2:6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. 2 Sam. 15:32 (kt.) En het geschiedde als David tot op de hoogte kwam, dat hij aldaar God aanbad; zie, toen ontmoette hem Husai, de Archiet, hebbende zijn rok gescheurd en aarde op zijn hoofd. |
6 bIk 9lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. | | b Ps. 4:9. Ps. 4:9 Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE, alleen zult mij doen zeker wonen. |
9 Deze manier van spreken betekent een gerusten, zekeren, veiligen staat, dat men zonder bekommernis is van gevaar en schade, hebbende voor God een goede consciëntie, en op Hem alle zorg werpende. Zie Lev. 26:6. Job 11:19. Ps. 4:9. Spr. 3:24. Ez. 34:25. Lev. 26:6 Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen en niemand zij die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. Job 11:19 En gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken, en velen zullen uw aangezicht smeken. Ps. 4:9 Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE, alleen zult mij doen zeker wonen. Spr. 3:24 Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen. Ez. 34:25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn en slapen in de wouden. |
7 cIk zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten. | | c Ps. 27:3. Ps. 27:3 Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop. |
8 10Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt 11al mijn vijanden op de kinnebak geslagen; de 12tanden der goddelozen hebt Gij verbroken. | | 10 Menselijk van God gesproken; gelijk men tot mensen die stilzitten en de hand niet aan het werk slaan, pleegt te zeggen: Staat op, aanvaardt het werk. Alzo bidt David, dat God het werk zijner verlossing bij de hand neme. |
11 Die mij tevoren onrechtvaardiglijk hebben vervolgd, hebt Gij openlijk te schande gemaakt; doe nu insgelijks aan dezen. Vgl. Job 16:10. Job 16:10 Zij gapen met hun mond tegen mij, zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich tezamen aan mij. |
12 Zie Job 29 op vers 17. Job 29:17 (kt.) En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden. |
9 dHet heil is 13des HEEREN; Uw zegen 14is over Uw volk. Sela. | | d Spr. 21:31. Jes. 43:11. Jer. 3:23. Hos. 13:4. Openb. 7:10; 19:1. Spr. 21:31 Het paard wordt bereid tegen den dag des strijds, maar de overwinning is des HEEREN. Jes. 43:11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. Jer. 3:23 Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen; waarlijk, in den HEERE onzen God is Israëls heil. Hos. 13:4 Ik ben toch de HEERE uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik. Openb. 7:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam. Openb. 19:1 EN na dezen hoorde ik als een grote stem ener grote schare in den hemel, zeggende: Hallelujah; de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God; |
13 Of: bij den Heere, dat is, Hem komt of behoort toe te verlossen, bij Hem alleen is verlossing, behoudenis, overwinning en zaligheid; voor mij (wil hij zeggen) en alle vromen. Dit stelt hij tegen het zeggen zijner vijanden, vers 3. vers 3 Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
14 Anders: zij. |