Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David verhaalt dat God zijn enige Troost en Toeverlaat is in alle gevaren, en hoe hartelijk verlangen hij heeft om in Gods huis altoos te zijn, waarom hij ook geduriglijk bidt; zich ondertussen in zijn omzwervingen ophoudende en sterkende door geloof en geduldig wachten op de vervulling van Gods beloften, waartoe hij ook anderen vermaant. |
Davids enige troost |
1 EEN psalm van David. aDe HEERE is mijn 1Licht en mijn Heil, bvoor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns 2levens Kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? | | a Jes. 10:17; 60:19, 20. Micha 7:8. Luk. 1:79. Joh. 1:4; 8:12. Openb. 21:23. Jes. 10:17 Want het Licht Israëls zal tot een Vuur zijn en zijn Heilige tot een Vlam, Welke in brand steken en verteren zal zijn doornen en zijn
distelen op één dag. Jes. 60:19 De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid. Jes. 60:20 Uw Zon zal niet meer ondergaan, en uw Maan zal Haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig Licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen. Micha 7:8 Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin; wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een Licht zijn. Luk. 1:79 Om te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes. Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. Joh. 8:12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Openb. 21:23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. |
1 Dat is, de Auteur van mijn voorspoed, van mijn troost, van mijn vreugde en van mijn behoudenis. Zie van zulke betekenis van het woord licht Job 18 op vss. 5, 6, gelijk daartegenover allerlei tegenspoed door duisternis wordt betekend. Zie Gen. 15 op vers 12. Job 18:5 (kt.) Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. Job 18:6 (kt.) Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. |
b Ps. 118:6. Ps. 118:6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
2 Die mij door Zijn Goddelijke kracht of sterkte in het leven houdt en bewaart. Vgl. Deut. 30:20. Ps. 21:5. Deut. 30:20 Liefhebbende den HEERE uw God, Zijner stem gehoorzaam zijnde en Hem aanhangende, want Hij is uw Leven en de Lengte uwer dagen; opdat gij blijft in het land dat de HEERE uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft hun te zullen geven. Ps. 21:5 Het leven heeft hij van U begeerd, Gij hebt het hem gegeven; lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos. |
2 Als de bozen, mijn tegenpartijen en mijn vijanden 3tegen mij, tot mij 4naderden om mijn 5vlees te eten, stieten zij zelven aan, en vielen. | | 3 Dit bijvoegsel tegen mij dient om de uiterste vijandelijkheid zijner vijanden uit te drukken; gelijk het daarentegen een anderen nadruk heeft, waar David zegt, 2 Sam. 22:2: God is mij, of voor mij, mijn Bevrijder. 2 Sam. 22:2 Hij zeide dan: De HEERE is mij mijn Steenrots en mijn Burcht en mijn Uithelper. |
4 Om mij te bestrijden. |
5 Als wrede wilde beesten mij te verscheuren en te verslinden. Vgl. Deut. 31 op vers 17. Deut. 31:17 (kt.) Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? |
3 Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik 6hierop. | | 6 Op hetgeen hij vers 1 gezegd heeft. vers 1 EEN psalm van David. De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens Kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? |
4 7Eén ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik 8zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de 9lieflijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te 10onderzoeken in Zijn 11tempel. | | 7 Of: Eén begeerte heb ik begeerd. Vgl. Richt. 8:24. 1 Sam. 2:20; inzonderheid 1 Kon. 2:20. David schijnt dit gedicht te hebben in zijn ballingschap, wanneer hij wel in vele zwarigheden stak, maar van geen zo gedrukt en gekweld werd als dat hij den reinen godsdienst en Goddelijke waartekenen der zaligmakende genade met Gods volk niet mocht gebruiken; waarom hij ook dit voornamelijk en gestadiglijk in zijn gebeden te dien tijde God heeft voorgehouden. Richt. 8:24 Voorts zeide Gídeon tot hen: Een begeerte zal ik van u begeren: geeft mij maar een iegelijk een voorhoofdsiersel van zijn roof. Want zij hadden gouden voorhoofdsierselen gehad, dewijl zij Ismaëlieten waren. 1 Sam. 2:20 En Eli zegende Elkana en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. 1 Kon. 2:20 Toen zeide zij: Ik begeer van u een enige kleine begeerte, wijs mijn aangezicht niet af. En de koning zeide tot haar: Begeer, mijn moeder, want ik zal uw aangezicht niet afwijzen. |
8 Dat is, zonder ophouden daarom bidden en daarnaar trachten. |
9 Den lieflijken godsdienst, waardoor de Messias met al Zijn weldaden wordt afgebeeld en God dagelijks geloofd en geprezen. |
10 Des Heeren heilige genadewerken en wil uit Zijn Woord. Vgl. 1 Petr. 1:10, 11, 12. 1 Petr. 1:10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied, 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
11 Of: paleis; versta den tabernakel of tent der samenkomst. De tempel, eigenlijk alzo genoemd, is eerst naderhand van Salomo gebouwd, hoewel David dien voorhad te bouwen, eer hij Gods wil door Nathan verstond. |
5 Want Hij versteekt mij in Zijn 12hut ten dage des 13kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene Zijner 14tent; Hij verhoogt mij op een 15rotssteen. | | 12 Als een herder zijn schaap, zo placht de Heere mij te bergen. |
13 Dat is, in tijd van ongeval en beroerte. |
14 Gelijk men ten tijde van nood iemand bergt in verborgen plaatsen der tent; vgl. Ps. 31:21. Ps. 31:21 Gij verbergt hen in het verborgene Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt hen in een hut voor den twist der tongen. |
15 Waar ik veilig en bewaard ben. Zie 2 Sam. 22 op vers 3. 2 Sam. 22:3 (kt.) God is mijn Rots, ik zal op Hem betrouwen; mijn Schild en de Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek en mijn Toevlucht, mijn Verlosser, van geweld hebt Gij mij verlost. |
6 Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des 16geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den HEERE. | | 16 Te weten die brandoffers en dankoffers, bij dewelke met de twee zilveren trompetten geblazen werd, naar de wet Num. 10:10. Num. 10:10 Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid en in uw gezette hoogtijden en in de beginselen uwer maanden zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandoffers en over uw dankoffers; en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE uw God. |
7 Hoor, HEERE, mijn 17stem, als ik roep; en wees mij genadig en 18antwoord mij. | | 17 Anders: als ik roep met mijn stem, enz. |
18 Dat is, bewijs de verhoring met dadelijke hulp. |
8 Mijn hart zegt 19tot U: Gij zegt: 20Zoekt Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE. | | 19 Of: van U, Uwenthalve, U aangaande zegt mijn hart, enz. Alsof hij zeide: Ik hoor U in mijn hart tot ons spreken, of: Mijn hart houdt mij voor deze Uw woorden: Zoekt Mijn aangezicht; zie nu, Heere, ik zoek het, doende wat Gij ons gebiedt, zo verberg dan Uw aangezicht toch niet, enz., als volgt. |
20 Zie Ps. 24:6 en de aant. Ps. 24:6 Dat is het geslacht dergenen die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob. Sela. |
9 Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp 21geweest; begeef mij niet en verlaat mij niet, o God mijns heils. | | 21 Te weten altoos, tevoren. Vgl. Ps. 10:14. Ps. 10:14 Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees. |
10 Want mijn 22vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij 23aannemen. | | 22 Hij wil zeggen, dat hij eenzaam en als een weeskind (gelijk hij elders dikwijls spreekt) ontbloot is van de hulp dergenen die hem de naasten en wel meest daartoe verplicht waren, maar hem niet konden, wilden of durfden helpen. Vgl. Ps. 69:9. Anders: Ofschoon mijn vader en mijn moeder mij verlieten, zo zal toch, enz. Van zijn ouders en broeders leest men wel 1 Sam. 22:1, 3, dat zij tot hem zijn gekomen in de spelonk van Adullam; maar dat zij hem zouden hebben verlaten, wordt nergens in de Schrift vermeld; tenware men het alzo verstond, dat zij hem geen hulp hadden kunnen doen, maar hij veelmeer voor hen moest zorgen, dat zij in een verzekerde plaats mochten gebracht worden, als 1 Samuël 22 verhaald wordt; of dat zij te dezen tijde mochten verstorven zijn. Ps. 69:9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. 1 Sam. 22:1 TOEN ging David vandaar en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af. 1 Sam. 22:3 En David ging vandaar naar Mizpe der Moabieten; en hij zeide tot den koning der Moabieten: Laat toch mijn vader en mijn moeder bij ulieden uitgaan, totdat ik weet wat God mij doen zal. 1 Samuël 22 TOEN ging David vandaar en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af. |
23 Hebr. verzamelen. Zie Ps. 26 op vers 9. Ps. 26:9 (kt.) Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, |
11 HEERE, cleer mij Uw weg, en leid mij 24in het rechte pad, om mijner verspieders wil. | | c Ps. 25:4; 86:11; 119. Ps. 25:4 Daleth. HEERE, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. Ps. 86:11 Leer mij, HEERE, Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams. Psalmen 119 WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. |
24 Hebr. in een pad der richtigheid of effenheid; vgl. Ps. 26:12. Opdat zij mij niet betrappen, die op mij loeren om in mijn wandel iets te vinden waarom zij mij zouden mogen lasteren, of ook om mij ergens ontbloot te vinden en met behendigheid te achterhalen en te overvallen. Ps. 26:12 Mijn voet staat op effen baan; ik zal den HEERE loven in de vergaderingen. |
12 Geef mij niet over in de 25begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen 26zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel 27uitblaast. | | 25 Hebr. ziel, welk woord somtijds genomen wordt voor wil, begeerte, lust, voornemen. Zie Gen. 23 op vers 8. Insgelijks Ps. 41:3; 78:18. Pred. 6:7, 9. Jer. 15:1. Ez. 16:27. Gen. 23:8 (kt.) En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar, Ps. 41:3 De HEERE zal hem bewaren en zal hem bij het leven behouden, hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. Ps. 78:18 En zij verzochten God in hun hart, begerende spijze naar hun lust, Pred. 6:7 Al de arbeid des mensen is voor zijn mond; en nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld. Pred. 6:9 Beter is het aanzien der ogen dan het wandelen der begeerlijkheid. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. Jer. 15:1 MAAR de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf hen weg van Mijn aangezicht en laat hen uitgaan. Ez. 16:27 Zie, daarom strekte Ik Mijn hand over u uit en verminderde het u bescheiden deel; en Ik gaf u over in den lust dergenen die u haten, der dochteren der Filistijnen, die vanwege uw schandelijken weg beschaamd waren. |
26 Waarvan Doëg een was, 1 Sam. 22:9, 10. Zie ook Ps. 35:11. 1 Sam. 22:9 Toen antwoordde Doëg, de Edomiet, die bij de knechten van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isaï, komende te Nob, tot Achimélech, den zoon van Ahítub; 1 Sam. 22:10 Die den HEERE voor hem vraagde en gaf hem teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den Filistijn. Ps. 35:11 Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij. |
27 Versta eenieder van hen, of een die de voornaamste is. Uitblaast, dat is, die niet snorkt dan van enkel geweld. Vgl. deze manier van spreken met Ps. 10:5. Hand. 9:1. Ps. 10:5 Zijn wegen maken te allen tijde smart; Uw oordelen zijn een hoogte, ver van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, |
13 28Zo ik niet had geloofd dat ik het 29goede des HEEREN zou 30zien in het 31land der levenden, ik ware vergaan. | | 28 Dit is een onvolmaakte en afgebroken rede van den profeet, voortkomende uit overdenking van al de schrikkelijke gevaren en zwarigheden die hem waren overkomen, zijnde zodanig dat hij menigmaal had moeten bezwijken, indien hem zijn geloof op Gods beloften niet had ondersteund, ja, zo gesterkt dat hij nog anderen kon leren de goede uitkomst met onverdrietelijk geduld en vertrouwen te verwachten, als hij in het volgende, hier en Ps. 31:24 doet. Ps. 31:24 Hebt den HEERE lief, gij al Zijn gunstgenoten; want de HEERE behoedt de gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene die hoogmoed bedrijft. |
29 Dat is, verlossing, mitsgaders het beloofde koninkrijk, met Gods zegen. |
30 Dat is, met vreugde genieten; als Ps. 4:7. Ps. 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. |
31 Dat is, hier op aarde dat nog beleven en genieten. Alzo wordt door het land der levenden elders ook verstaan dit tegenwoordig wezen en leven op aarde. Zie Job 28 op vers 13. Ps. 52:7; 116:9. Jer. 11:19. Job 28:13 (kt.) De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. Ps. 52:7 God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela. Ps. 116:9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des HEEREN, in de landen der levenden. Jer. 11:19 En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten; want ik wist niet dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn vrucht verderven en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde. |
14 dWacht op den HEERE, zijt sterk, en 32Hij zal uw hart versterken; ja, wacht op den HEERE. | | d Jes. 25:9; 33:2. Hab. 2:3. Jes. 25:9 En men zal te dien dage zeggen: Zie, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken; Deze is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid. Jes. 33:2 HEERE, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht; wees hun Arm allen morgen, daartoe onze Behoudenis ten tijde der benauwdheid. Hab. 2:3 Want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn; dan zal Hij het op het einde voortbrengen, en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven. |
32 Omdat gij hiertoe veel te zwak zijt en zulks bij uzelven dikwijls gevoelt, zo heb goeden moed, de Heere zal u met krachten voorzien, dat gij Hem met geduld en bestendigheid zult verwachten. Anders: uw hart versterke zich. |