Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David benauwd zijnde van zijn vervolgers, neemt zijn toevlucht tot God, bekent zijn zonden, bidt om genade en vergeving, en dat God hem Zijn wegen wil leren en daarin leiden, gelijk Hij den Zijnen gewoon is te doen, mitsgaders hem van zijn vijanden bevrijden, en Zijn ganse kerk behouden. |
Gebed om vergeving en bescherming |
1 EEN psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE, 1hef ik mijn ziel op. | | 1 Door een hartgrondig gebed en verlangen naar Uw hulp. De manier van spreken kan enigszins worden vergeleken met Ps. 24 op vers 4. Alzo Ps. 86:4. Ps. 24:4 (kt.) Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. Ps. 86:4 Verheug de ziel Uws knechts; want tot U, Heere, verhef ik mijn ziel. |
2 Beth. Mijn God, aop U vertrouw ik, laat mij niet 2beschaamd worden; laat mijn 3vijanden niet van vreugde opspringen 4over mij. | | a Ps. 22:6; 31:2; 34:6. Ps. 22:6 Tot U hebben zij geroepen en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd en zijn niet beschaamd geworden. Ps. 31:2 Op U, o HEERE, betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. Ps. 34:6 He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. |
2 Wat dengenen wedervaart die in hun hoop en vertrouwen bedrogen worden. |
3 Saul met de zijnen, waarop deze psalm voornamelijk schijnt te slaan. |
4 Of: mijnenthalve, mijnentwege. |
3 Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet bbeschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. | | b Jes. 28:16. Rom. 10:11. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Rom. 10:11 Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. |
4 Daleth. HEERE, cmaak mij Uw 5wegen 6bekend, leer mij Uw paden. | | c Ps. 27:11; 86:11; 119 doorgaans. Ps. 27:11 HEERE, leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. Ps. 86:11 Leer mij, HEERE, Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams. Psalmen 119 WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. |
5 Zie Gen. 18 op vers 19. Deut. 32 op vers 4. Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. Deut. 32:4 (kt.) Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. |
6 Te weten door Uw Woord en Heiligen Geest. |
5 He. Vau. Leid mij in Uw 7waarheid en leer mij, want Gij zijt de 8God mijns heils; 9U verwacht ik den gansen dag. | | 7 In Uw Woord geopenbaard; zie Joh. 17:17. Of: waarheid, dat is, Uw waarachtige en getrouwe beloften; geef dat ik daarop vast vertrouw en mij daarnaar richt, om mij niet door ongeloof of wraakgierigheid te vergrijpen. Joh. 17:17 Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. |
8 Als Ps. 24:5. Ps. 24:5 Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. |
9 Dat is, Uw genadige hulp en verlossing. |
6 Zain. Gedenk, HEERE, Uwer barmhartigheden en Uwer goedertierenheden; want ddie zijn van 10eeuwigheid. | | d Ps. 103:17; 106:1; 107:1; 117:2; 136. Jer. 33:11. Ps. 103:17 Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen; Ps. 106:1 HALLELUJAH. Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Ps. 107:1 LOOFT den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Ps. 117:2 Want Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, en de waarheid des HEEREN is in der eeuwigheid. Hallelujah. Psalmen 136 LOOFT den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Jer. 33:11 De stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, de stem dergenen die zeggen: Looft den HEERE der heirscharen, want de HEERE is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid; de stem dergenen die lof aanbrengen ten huize des HEEREN; want Ik zal de gevangenis des lands wenden als in het eerst, zegt de HEERE. |
10 Vgl. Ef. 1:4. 2 Tim. 1:9. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, |
7 Cheth. Gedenk niet der zonden mijner 11jonkheid, noch mijner overtredingen, gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE. | | 11 Vgl. Gen. 8:21. Job 13:26. Pred. 12:1. Jer. 3:25. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Job 13:26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen, en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. Pred. 12:1 EN gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve. Jer. 3:25 Wij liggen in onze schaamte, en onze schande overdekt ons, want wij hebben tegen den HEERE onzen God gezondigd, wij en onze vaderen, van onze jeugd aan tot op dezen dag; en wij zijn der stem des HEEREN onzes Gods niet gehoorzaam geweest. |
8 Teth. De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de 12zondaars onderwijzen in den weg. | | 12 Over dewelke Hij Zich naar Zijn goedheid ontfermt tot hun bekering, en dien Hij naar Zijn rechtheid of gerechtigheid den rechten weg wijst, dien Hij den boetvaardigen in Zijn Woord heeft voorgeschreven. Vgl. vss. 9, 12. vers 9 Jod. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. vers 12 Mem. Wie is de man die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg dien hij zal hebben te verkiezen. |
9 Jod. Hij zal de 13zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. | | 13 Zie Ps. 10 op vers 17. Het woord recht of oordeel schijnt hier verklaard te zijn door Gods weg, als volgt, gelijk ook elders door Gods recht Zijn woord en lering verstaan wordt. Anders zou men dit mogen vergelijken met Jer. 10:24, alsof de profeet zeide: God zal de zachtmoedigen met oordeel, dat is, rede, maat en overleg leiden, en in alles gunstiglijk en Vaderlijk regeren, enz. Zie de aant. op Jer. 10:24, en vgl. hier het volgende vers met de aant. Ps. 10:17 (kt.) HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; Jer. 10:24 Kastijd mij, HEERE, doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. Jer. 10:24 (kt.) Kastijd mij, HEERE, doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. |
10 Caph. Alle 14paden des HEEREN zijn goedertierenheid en 15waarheid, dengenen die Zijn 16verbond en Zijn getuigenissen bewaren. | | 14 Al wat Hij bij Zijn kinderen doet, Zijn ganse regering over hen, is niet dan enkel goedgunstigheid, die Hij naar Zijn gewisse beloften aan hen tot hun best bewijst, hoe vreemd dat het dikwijls, ten aanzien van menigerlei kruis, het vlees moge toeschijnen. Vgl. Deut. 32 op vers 4. Rom. 8:28. Deut. 32:4 (kt.) Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. Rom. 8:28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. |
15 Of: trouw. |
16 Die de beloften Zijns verbonds met geloof aannemen en daarop een godvruchtig leven leiden. Van het verbond Gods zie Jer. 31:31, 32, 33, enz. Hebr. 8:6, 8, 9, enz. Jer. 31:31 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Jer. 31:32 Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Hebr. 8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. Hebr. 8:8 Want hen
berispende, zegt Hij tot hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten; Hebr. 8:9 Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dat Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere. |
11 Lamed. Om Uws Naams wil, HEERE, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is 17groot. | | 17 Of: menigvuldig. |
12 Mem. 18Wie is de man die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg dien hij zal hebben te 19verkiezen. | | 18 Dat is, die den Heere vreest, dien zal Hij, enz. Zie Deut. 20 op vers 5. Deut. 20:5 (kt.) Dan zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende: Wie is de man die een nieuw huis heeft gebouwd en heeft het niet ingewijd? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien sterve in den strijd en iemand anders dat inwijde. |
19 Te weten om daarin te wandelen. Verkiezen en beminnen, behagen zijn elkander zo verwant, dat het ene onder het andere verstaan en daarvoor gebruikt wordt. Zie Jes. 42:1. Matth. 12:18. Vgl. ook 2 Sam. 15 op vers 15. Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 12:18 Zie, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen. 2 Sam. 15:15 (kt.) Toen zeiden de knechten des konings tot den koning: Naar alles wat mijn heer de koning verkiezen zal, zie, hier zijn uw knechten. |
13 Nun. Zijn ziel zal 20vernachten in het goede, en zijn zaad zal *de aarde beërven. | | 20 Of: herbergen, verblijven. De zin is: De godvruchtigen zullen met hun gelovig zaad den zegen des Heeren genieten, niet alleen in het eeuwige en geestelijke, maar ook in het tijdelijke en lichamelijke. Vgl. Ps. 1 op vers 1. Dergelijke beloften vindt men zeer vele in dit boek, die nochtans het kruis geenszins uitsluiten, als hier klaarlijk blijkt. Zie vss. 16, 17, enz. Ps. 1:1 (kt.) WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. vers 16 Pe. Wend U tot mij en zijt mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. vers 17 Tsade. De benauwdheden mijns harten hebben zich wijd uitgestrekt; voer mij uit mijn noden. |
* Anders: het land, te weten Kanaän, genoemd het land van belofte, Hebr. 11:9, Abraham en zijn zaad beloofd, zijnde een voorbeeld en pand van het hemels Kanaän en in de Schrift heerlijk geroemd. Zie wijders Ps. 37 op vers 29. Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. Ps. 37:29 (kt.) De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. |
14 Samech. De 21verborgenheid des HEEREN is voor degenen die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun 22die bekend te maken. | | 21 Die Hij in Zijn Woord (inzonderheid in het Heilig Evangelie, van Zijn liefde en genade in den Messias) geopenbaard heeft, als door het volgende woord verbond verklaard wordt. Vgl. Spr. 3:32, en zie Rom. 16:25. 1 Kor. 2:7; 4:1. Ef. 3:3, 4, 9. Kol. 1:26, 27. 1 Tim. 3:9, 16. Spr. 3:32 Want de afwijker is den HEERE een gruwel, maar Zijn verborgenheid is met de oprechten. Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, 1 Kor. 2:7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande
in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, eer de wereld was; 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. Ef. 3:3 Dat Hij mij door openbaring heeft bekendgemaakt deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden
tevoren geschreven heb, Ef. 3:4 Waaraan gij dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus), Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, Kol. 1:27 Aan wie God heeft willen bekendmaken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de heidenen, welke is Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid; 1 Tim. 3:9 Houdende de verborgenheid des geloofs in een reine consciëntie. 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
22 Te weten die verborgenheid en dat verbond, en dat door Zijn Woord en Geest. |
15 Ain. Mijn 23ogen zijn geduriglijk op den HEERE, want Hij zal mijn voeten uit het 24net uitvoeren. | | 23 Des geloofs en der hoop. Vgl. Hoogl. 4:9 met de aant. Hoogl. 4:9 Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid; gij hebt Mij het hart genomen met één van uw ogen, met één keten van uw hals. |
24 Dat mijn vijanden leggen om mij te vangen. |
16 Pe. 25Wend U tot mij en zijt mij genadig, want ik ben 26eenzaam en ellendig. | | 25 Of: Keer Uw aangezicht naar mij, volgens de belofte Lev. 26:9. Lev. 26:9 En Ik zal Mij tot u wenden en zal u vruchtbaar maken en u vermenigvuldigen, en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen. |
26 Vgl. Ps. 22:21. Ps. 22:21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. |
17 Tsade. De benauwdheden mijns harten hebben zich 27wijd uitgestrekt; voer mij uit mijn noden. | | 27 Zijn vele en menigerlei, nemen zeer toe. Hebr. eigenlijk: hebben zich verwijd. |
18 Resch. 28Aanzie mijn ellende en mijn moeite, en 29neem weg al mijn zonden. | | 28 Genadiglijk en met medelijden, en help mij, als Deut. 26:7. Zie Gen. 16 op vers 13, enz. Deut. 26:7 Toen riepen wij tot den HEERE, den God onzer vaderen; en de HEERE verhoorde onze stem en aanzag onze ellende en onzen arbeid en onze onderdrukking. Gen. 16:13 (kt.) En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij God des aanziens; want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien Die mij aanziet? |
29 Dat is, vergeef. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk opheffen, dragen, op- of wegnemen, en wordt voorts gebruikt van vergeving der zonden. Vgl. Ps. 32:1 met Rom. 4:7. Versta om Christus’ wil, Die gezegd wordt onze zonden gedragen en weggenomen te hebben, Joh. 1:29. 1 Petr. 2:24. Wat anders is het, als iemand gezegd wordt zijn eigen zonden of ongerechtigheid te dragen. Zie daarvan Lev. 5 op vers 1. Ps. 32:1 EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Rom. 4:7 Zeggende: Zalig zijn zij welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn; Joh. 1:29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
19 Resch. 30Aanzie mijn vijanden, want zij 31vermenigvuldigen, en zij haten mij met een 32wreveligen haat. | | 30 Te weten in toorn. Vgl. Ps. 21:10. Ps. 21:10 Gij zult hen zetten als een vurigen oven ten tijde Uws toornigen aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. |
31 Of: zijn of worden machtig. |
32 Hebr. haat des wrevels of gewelds. |
20 Schin. Bewaar mijn 33ziel en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U. | | 33 Dat is, mijn leven. Zie Gen. 19 op vers 17. Gen. 19:17 (kt.) En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: Behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. |
21 Thau. Laat oprechtheid en 34vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. | | 34 Hebr. rechtheid. Hij beroept zich voor God op zijn onschuld en zijn recht tegen zijn vijanden; dewijl hij oprecht en vroom, of richtig, rechtuit, rechtzinnig was voor God en Zijn kerk. Zie het eerste vers van den volgenden psalm en Ps. 7 op vers 11. Ps. 7:11 (kt.) Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt. |
22 O God, verlos 35Israël uit al zijn benauwdheden. | | 35 In wat zwarigheden de vromen geweest zijn ten tijde van Saul, zie daarvan Psalm 10; 12; 14, enz. |