Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David beschrijft een rechten burger van Sion of lidmaat van Gods kerk, die niet zal verloren gaan in eeuwigheid. |
De ware burgers van Sion |
1 EEN psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw 1tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? | | 1 Versta Gods huis, of Zijn kerk, zo strijdende op aarde, als in den hemel triomferende, afgebeeld door den tabernakel en den berg Sion. Zie Ps. 2 op vers 6. Ps. 2:6 (kt.) Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. |
2 aDie 2oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die 3met zijn hart de waarheid spreekt; | | a Ps. 24:4. Jes. 33:15. Ps. 24:4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. Jes. 33:15 Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit dat hij het kwade niet aanzie; |
2 Zie Gen. 6 op vers 9. Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. |
3 Dat is, van harte, als wij gemeenlijk zeggen. Anders: die de waarheid spreekt in zijn hart; dat is, niet dan vroomheid en getrouwheid bij zichzelven denkt en voorneemt. Vgl. Ps. 10 op vers 6. Ps. 10:6 (kt.) Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn. |
3 Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezel geen kwaad doet, en geen smaadrede 4opneemt tegen zijn naaste; | | 4 Versta in den mond, of op de lippen. Vgl. Ps. 16:4. Dit kan men verstaan zo van eerst uit te geven, als van het aannemen en verspreiden der lasteringen die door anderen zijn uitgestrooid. Zie Ex. 20:7. Ps. 50:16, en wijders Ex. 23:1. Lev. 19:16. Ps. 69:8. Ez. 36:15. Ps. 16:4 De smarten dergenen die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. Ex. 20:7 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. Ps. 50:16 Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond? Ex. 23:1 GIJ zult geen vals gerucht opnemen; en stel uw hand niet bij den goddeloze om een getuige tot geweld te zijn. Lev. 19:16 Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE. Ps. 69:8 Want om Uwentwil draag ik versmaadheid; schande heeft mijn aangezicht bedekt. Ez. 36:15 En Ik zal maken dat men den schimp der heidenen niet meer over u hore, en gij zult den smaad der natiën niet meer dragen; en gij zult uw volken niet meer doen struikelen, spreekt de Heere HEERE. |
4 In wiens ogen de 5verworpene veracht is, maar hij eert degenen die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn 6schade, evenwel verandert hij niet; | | 5 Die vanwege zijn goddelozen wandel met recht van alle vromen verworpen wordt. |
6 Hebr. eigenlijk: tot kwaad, of tot kwaad doen, dat is, waardoor hij zichzelven zou beschadigen. De zin is: Al merkt hij dat zijn gedane eed hem schadelijk zal zijn, zo wederroept hij dien nochtans niet, liever willende schade lijden dan een rechtmatigen eed, bij God gedaan, verbreken. Anders: heeft hij zijn naaste gezworen, zo verandert hij niet. |
5 Die zijn geld niet geeft op 7woeker en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet 8wankelen in eeuwigheid. | | 7 Zie Lev. 25 op vers 36. Lev. 25:36 (kt.) Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen, maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve. |
8 Of: vervallen, verschoven, verzet, verstoten worden, te weten uit den stand der gelukzaligheid; dat is, hij zal in eeuwigheid niet verloren gaan, als de Heere Christus spreekt Joh. 10:28. Vgl. Ps. 10:6; 16:8; 21:8; 55:23; 62:3, vergeleken met vers 7 aldaar; 66:9. Spr. 10:25, enz. Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Ps. 10:6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn. Ps. 16:8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor Mij; omdat Hij aan Mijn rechterhand is, zal Ik niet wankelen. Ps. 21:8 Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid des Allerhoogsten zal hij niet wankelen. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Ps. 62:3 Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen. Ps. 62:7 Hij is immers mijn Rotssteen en mijn Heil; mijn hoog Vertrek, ik zal niet wankelen. Ps. 66:9 Die onze zielen in het leven stelt, en niet toelaat dat onze voet wankele. Spr. 10:25 Gelijk een wervelwind voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een eeuwige grondvest. |