Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De gelukzaligheid van het volk welks God de HEERE is |
1 EEN psalm van David. Gezegend zij de HEERE, mijn Rotssteen, aDie mijn handen onderwijst ten strijde, mijn vingeren ten oorlog; a 2 Sam. 22:35. Ps. 18:35.  |
a 2 Sam. 22:35 Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. Ps. 18:35 Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. |
2 Mijn Goedertierenheid en mijn Burcht, mijn hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij; mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; bDie mijn volk aan mij onderwerpt. b 2 Sam. 22:48. Ps. 18:48.  |
b 2 Sam. 22:48 De God Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij nederwerpt; Ps. 18:48 De God Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt; |
3 O HEERE, cwat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht? c Job 7:17. Ps. 8:5; 31:8. Hebr. 2:6.  |
c Job 7:17 Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? Ps. 8:5 Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? Ps. 31:8 Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend, Hebr. 2:6 Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt? |
4 De dmens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn eals een voorbijgaande schaduw. d Ps. 39:6; 62:10. e Job 8:9; 14:2, 3. Ps. 102:12.  |
d Ps. 39:6 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. e Job 8:9 Want wij zijn van gisteren en weten niet, dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn. Job 14:2 Hij komt voort als een bloem en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw en bestaat niet. Job 14:3 Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U. Ps. 102:12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras. |
5 fNeig Uw hemelen, HEERE, en daal neder; graak de bergen aan, dat zij roken. f Ps. 18:10. g Ps. 18:8; 104:32.  |
f Ps. 18:10 En Hij boog den hemel en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten. g Ps. 18:8 Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. Ps. 104:32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. |
6 hBliksem bliksem en verstrooi hen, izend Uw pijlen uit en verdoe hen. h 2 Sam. 22:8. Ps. 18:15. i 1 Sam. 7:10.  |
h 2 Sam. 22:8 Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was. Ps. 18:15 En Hij zond Zijn pijlen uit en verstrooide hen; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen en verschrikte hen. i 1 Sam. 7:10 En het geschiedde toen Samuël dat brandoffer offerde, zo kwamen de Filistijnen aan ten strijde tegen Israël; en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder over de Filistijnen en Hij verschrikte hen, zodat zij verslagen werden voor het aangezicht van Israël. |
7 Steek Uw handen van de hoogte uit; ontzet mij en ruk mij uit de grote wateren, uit de hand der vreemden; |
8 Welker mond leugen spreekt; en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid. |
9 O God, ik zal U een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen. |
10 Gij Die den koningen overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze zwaard; |
11 Ontzet mij en red mij van de hand der vreemden, welker mond leugen spreekt; en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid; |
12 Opdat onze zonen zijn als planten welke groot geworden zijn in hun jeugd; onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis. |
13 Dat onze winkels vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven; dat onze kudden bij duizenden werpen, ja,
bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen. |
14 Dat onze ossen welgeladen zijn; dat geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij op onze straten. |
15 Welgelukzalig is het volk dien het alzo gaat; welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is. |