Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David beschrijft de uiterste verdorvenheid en boosheid van zijn vijanden in het bijzonder, en van alle natuurlijke mensen in het gemeen, straft en dreigt hen; verlangt naar Gods heil, bijzonderlijk door den Messias, waarover hij in den geest verheugd is. |
De dwaasheid der goddelozen |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester. a2De 3dwaas 4zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij 5verderven het, 6zij maken het gruwelijk met hun werk; ber is niemand die goed doet. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
a Ps. 10:4; 53:2. Ps. 10:4 De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoogsteekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn dat er geen God is. Ps. 53:2 De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het en zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is niemand die goed doet. |
2 Vgl. Psalm 53. |
3 Zie 1 Sam. 25 op vers 25. 1 Sam. 25:25 (kt.) Mijn heer stelle toch zijn hart niet aan dezen Belialsman, aan Nabal, want gelijk zijn naam is, alzo is hij: zijn naam is Nabal en dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt. |
4 Dat is, denkt bij zichzelven, als Ps. 10:6; hoewel hij zich uiterlijk somtijds anders gelaat. Vgl. Job 21:14. Ps. 10:6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn. Job 21:14 Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. |
5 Of: Zij hebben zichzelven of hun weg verdorven. Vgl. Gen. 6:12. Ex. 32:7. Deut. 31:29. Gen. 6:12 Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. Ex. 32:7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, klim af, want uw volk dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, heeft het verdorven. Deut. 31:29 Want ik weet dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven en afwijken van den weg dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben wat kwaad is in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken. |
6 Of: zij maken zichzelven gruwelijk met hun handel. |
b Rom. 3:10. Rom. 3:10 Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één; |
2 De HEERE heeft uit den hemel 7nedergezien op de mensenkinderen, om te zien of iemand verstandig ware, die God 8zocht. | | 7 Menselijkerwijze van den alwetenden God gesproken. Vgl. Gen. 11 op vers 5. Gen. 11:5 (kt.) Toen kwam de HEERE neder om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. |
8 Zie 2 Kron. 15 op vers 2. 2 Kron. 15:2 (kt.) En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa en gans Juda, en Benjamin. De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden, maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. |
3 9Zij zijn allen afgeweken, tezamen zijn zij 10stinkende geworden; er is niemand die goed doet, ook niet één. | | 9 Zie Rom. 3:12, enz., en vgl. Ps. 5 op vers 10. Rom. 3:12 Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is ook niet tot één toe. Ps. 5:10 (kt.) Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij. |
10 Of: beschimmeld, verrot, vervuild, gelijk garstige en stinkende spijze of een vuil stinkend aas. Vgl. Spr. 13:5. Spr. 13:5 De rechtvaardige haat leugentaal, maar de goddeloze maakt zich stinkende en doet zich schaamte aan. |
4 11Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn 12volk opeten alsof zij brood aten? 13Zij roepen den HEERE niet aan. | | 11 Anders: Weten dan alle werkers der ongerechtigheid niet, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten, dat zij den Heere niet aanroepen? Of (als sommigen): Hebben, enz., die mijn volk opeten? Zij eten brood en roepen den Heere niet aan. |
12 Dat is, onbeschroomd, met onrecht en geweld van lijf en goed beroven. Vgl. Ex. 22:25. Ps. 79:7. Micha 3:3. Ex. 22:25 Indien gij Mijn volk dat bij u arm is, geld leent, zo zult gij tegen hetzelve niet zijn als een woekeraar; gij zult op hetzelve geen woeker leggen. Ps. 79:7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn lieflijke woning verwoest. Micha 3:3 Ja, zij zijn het die het vlees mijns volks eten en hun huid afstropen en hun beenderen verbreken, en vaneenleggen gelijk als in een pot en als vlees in het midden eens ketels. |
13 Alsof hij zeide: Daar schort het dezen booswichten, dat zij met den Heere niet willen te doen hebben; daarom is hun straf zeker en gereed, als volgt. |
5 14Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard, want God is 15bij het geslacht des rechtvaardigen. | | 14 Dat is, alsdan. Zie Ps. 36:13. Zef. 1:14, enz. Als God zal tonen en zij in hun consciënties zullen gevoelen, dat Hij het met de menigte of gemeente der vromen houdt en dezer goddelozen Tegenpartij is, dan zullen zij met groten schrik bevangen worden, hoewel zij niets minder dachten dan zulks. Dit is een profetie van het toekomende, dat de profeet zo zeker stelt alsof het bereids geschied was. Vgl. Ps. 36:13; 53:6. Ps. 36:13 Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten en kunnen niet weder opstaan. Zef. 1:14 De grote dag des HEEREN is nabij, hij is nabij en zeer haastende; de stem van den dag des HEEREN; de held zal aldaar bitterlijk schreeuwen. Ps. 36:13 Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten en kunnen niet weder opstaan. Ps. 53:6 Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, daar geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. |
15 Of: onder of met het rechtvaardig geslacht. Vgl. Ps. 12 op vers 8. Ps. 12:8 (kt.) Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. |
6 Gijlieden 16beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is. | | 16 Dat is, gij zoekt hem te beschamen, spottende daarmede dat enz., maar gij zult het gewaarworden, wil hij zeggen. |
7 17Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame! Als de HEERE de 18gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich 19Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn. | | 17 Anders: Wie zal geven uit Sion de verlossing Israëls? Een manier van wensen bij de Hebreeën gebruikelijk. Zie Deut. 5 op vers 29. De zin is: Och, dat de Heere uit Sion, waar Hij woont bij de ark des verbonds, Zijn volk verlossen mocht! Anders zou het ook een vraag kunnen zijn, waarop het antwoord volgt. Vgl. wijders Rom. 11:26. Deut. 5:29 (kt.) Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid! Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; |
18 Hebr. gevangenis. Zie Num. 31 op vers 12. Dat is, de vromen, die onder der bozen tirannie als gevangen zijn. Zie wijders Deut. 30:3. Luk. 4:19. Ef. 4:8. Num. 31:12 (kt.) Daarna brachten zij de gevangenen en den buit en den roof tot Mozes en tot Eleázar, den priester, en tot de vergadering der kinderen Israëls in het leger, in de vlakke velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. Deut. 30:3 En de HEERE uw God zal uw gevangenis wenden en Zich uwer ontfermen, en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken waarheen u de HEERE uw God verstrooid had. Luk. 4:19 Om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren. Ef. 4:8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. |
19 Jakobs nakomelingen, de Israëlieten; versta de vromen, die de voetstappen van hun voorvader navolgen. |