Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Deze psalm leert dat alle welstand van den zegen des Heeren komt, beide in steden en huisgezinnen, en dat goede kinderen een geschenk van God zijn. |
Gods zegen is onmisbaar |
1 EEN1 lied Hammaäloth, 2van Sálomo. Zo de HEERE 3het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE 3de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. | | 1 Zie Ps. 120:1. Ps. 120:1 EEN lied Hammaäloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. |
2 Dat is, gedicht van Salomo. Anders: voor Salomo, dat is, gedicht van David tot onderwijzing van zijn zoon Salomo. Alzo ook Ps. 72:1. Ps. 72:1 VOOR Sálomo. O God, geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings. |
3 . 3 Versta hier door het bouwen en bewaren van het huis en van de stad niet alleen het materiële gebouw, maar ook den staat en het gouvernement, zo in het particulier, als in het gemeen over koninkrijken, landen en steden; kerken en gemeenten. |
2 4Het is tevergeefs dat gijlieden 5vroeg opstaat, laat 6opblijft, 7eet brood der smarten; het is alzo, dat 8Hij het 9Zijn beminde 10als in den slaap geeft. | | 4 Te weten, tenzij dat gij den zegen des Heeren hebt. |
5 Te weten om te arbeiden. |
6 Hebr. zit, te weten om met arbeiden den kost te winnen. |
7 Dat is, zuur brood, brood met veel zorg en moeite verkregen. Zie de aant. 1 Kon. 22 op vers 27. Anders: brood der bekommeringen. 1 Kon. 22:27 (kt.) En gij zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid en met water der bedruktheid, totdat ik met vrede wederkom. |
8 Te weten God. |
9 Het schijnt dat David hier inzonderheid op Salomo ziet, die 2 Sam. 12:25 genoemd wordt Jedid-Jah, dat is, beminde des Heeren. 2 Sam. 12:25 En zond heen door de hand van den profeet Nathan en noemde zijn naam Jedid-Jah, om des HEEREN wil. |
10 Anders: geeft Hij Zijn beminde den slaap. Alsof hij zeide: Al het woelen en zorgen zal den mens niet helpen, zo hem de HEERE niet zegent; maar dien Hij bemint en zegent, die zal genoeg hebben en met gerustheid gaan slapen, zichzelven en de zijnen na gedanen arbeid God den Heere bevelende. |
3 Zie, de kinderen zijn 11een erfdeel des HEEREN; 12des buiks vrucht is 13een beloning. | | 11 Dat is, een zegen van den Heere gegeven, als Job 20:29. Ps. 61:6. Jes. 54:17. Job 20:29 Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen van God. Ps. 61:6 Want Gij, o God, hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen die Uw Naam vrezen. Jes. 54:17 Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE. |
12 Dat is, de kinderen. |
13 Te weten van den Heere gegeven. Men geeft somtijds beloning die men schuldig is voor gedanen dienst, als Gen. 30:28. Num. 18:31; somtijds uit gratie of uit gunst, Rom. 4:4, gelijk God Zijn dienaren geeft, Gen. 15:1. Jes. 62:11. Gen. 30:28 Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal. Num. 18:31 En gij zult dat eten in alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een loon voor uw dienst in de tent der samenkomst. Rom. 4:4 Nu, dengene die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Gen. 15:1 NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. Jes. 62:11 Zie, de HEERE heeft doen horen tot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; zie, Zijn loon is met Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. |
4 14Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zodanig zijn 15de zonen der jeugd. | | 14 De zin is: Gelijk een sterk man zijn pijlen op den vijand schietende, denzelven kwetst en ombrengt; alzo zijn de kinderen die wel opgetrokken zijn, hun ouders een hulp en bijstand tegen de vijanden derzelve. |
15 Te weten die geteeld zijn wanneer de ouders in den fleur van hun leven zijn. Want zulke kinderen zijn gemeenlijk van kloeker natuur dan andere en zij komen den ouders spoedig in de hand. Aldus worden zonen des ouderdoms genoemd de kinderen die in den ouderdom hunner ouders geboren worden, Gen. 37:3. Gen. 37:3 En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen, want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. |
5 Welgelukkig is de man 16die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; 17zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden 18spreken zullen in de poort. | | 16 Die zijn huis vol van zulke kinderen heeft. |
17 Dat is, zij zullen uit vrees voor hun wederpartijen hun rechtvaardige zaak niet behoeven onbeantwoord te laten, als zij voor den rechter verschijnen. |
18 Dat is, te pleiten hebben voor het gericht, hetwelk in de stadspoorten pleegt te geschieden. Zie de aant. Gen. 34:20. Gen. 34:20 (kt.) Zo kwam Hemor en Sichem, zijn zoon, tot hun stadspoort; en zij spraken tot de mannen hunner stad, zeggende: |