Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David bidt om zijn en der kerke behoudenis van de algemene boosheid, ontrouw, valsheid, bedriegerij, trotsheid en tirannie, die bij de regenten in zwang was; en profeteert dat God hen richten en de vromen behouden zal, volgens de getrouwe beloften Zijns Woords. |
Klacht over ontrouw |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op de 2Scheminîth. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Zie Ps. 6 op vers 1. Ps. 6:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth, op de Scheminîth. |
2 3Behoud, o HEERE, want ade 4goedertierene ontbreekt; want de 5getrouwen zijn weinig geworden onder de 6mensenkinderen. | | 3 Of: Verlos, te weten ons, in dezen droevigen toestand. |
a Jes. 57:1. Jes. 57:1 DE rechtvaardige komt om, en er is niemand die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let dat de rechtvaardige weggeraapt wordt vóór het kwaad. |
4 Dat is (als wij zeggen), liefde en trouw is weg. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 4 op vers 4. Ps. 4:4 (kt.) Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. |
5 Het Hebreeuwse woord betekent waarachtigen, of getrouwen, gelovigen, 2 Sam. 20:19. Ps. 31:24, en ook waarachtigheden of getrouwheden, dat is, alle getrouwheid of trouw, als Spr. 14:5; 20:6. Jes. 26:2. Beide zouden hier kunnen passen. 2 Sam. 20:19 Ik ben een van de vreedzamen, van de getrouwen in Israël; en gij zoekt te doden een stad die een moeder is in Israël; waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden? Ps. 31:24 Hebt den HEERE lief, gij al Zijn gunstgenoten; want de HEERE behoedt de gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene die hoogmoed bedrijft. Spr. 14:5 Een waarachtig getuige zal niet liegen, maar een vals getuige blaast leugens. Spr. 20:6 Elkeen van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden? Jes. 26:2 Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwigheden bewaart. |
6 Of: adamskinderen. |
3 Zij spreken 7valsheid, 8eenieder met zijn naaste, met 9vleiende lippen; zij spreken met een 10dubbel hart. | | 7 Of: ijdelheid, onnuttigheid. |
8 Hebr. de man met zijn naaste of metgezel. |
9 Hebr. een lip van vleiingen of gladdigheden, dat is, die wel kan vleien. Alzo in het volgende vers. |
10 Hebr. hart en hart; dat is, hun hart denkt anders dan de mond spreekt. Vgl. Deut. 25 op vss. 13, 14. Deut. 25:13 (kt.) Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. Deut. 25:14 (kt.) Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine. |
4 De HEERE 11snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong, | | 11 Of: zal afsnijden. |
5 Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn 12onze; wie is heer over ons? | | 12 Hebr. met of bij ons, dat is, in onze macht. |
6 Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten dien hij 13aanblaast. | | 13 Dat is, dien de goddeloze meent zonder moeite, als met een geblaas, te verstuiven (te weten den vrome), dien zal Ik tegen des goddelozen dank in vaste behoudenis stellen. Zie Ps. 10 op vers 5. Anders: dien hij (de goddeloze) strikken legt. Ps. 10:5 (kt.) Zijn wegen maken te allen tijde smart; Uw oordelen zijn een hoogte, ver van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan. |
7 bDe 14redenen des HEEREN zijn 15reine redenen, 16zilver, 17gelouterd in een aarden smeltkroes, 18gezuiverd 19zevenmaal. | | b 2 Sam. 22:31. Ps. 18:31; 119:140. Spr. 30:5. 2 Sam. 22:31 Gods weg is volmaakt, de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Ps. 18:31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Ps. 119:140 Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. Spr. 30:5 Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen die op Hem betrouwen. |
14 Zo alle in het gemeen, als Zijn genadige beloften in het bijzonder, waarop de profeet in het volgende vers gaat. |
15 Zonder enige fout, besmetting, bedrog of valsheid; gelijk gelouterd zilver zonder schuim. Vgl. Ps. 19 op vers 10. Ps. 19:10 (kt.) De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid; de rechten des HEEREN zijn waarheid, tezamen zijn zij rechtvaardig. |
16 Dat is, gelijk zilver dat, enz. |
17 Gezuiverd, gekeurd, door smelting in een aarden smeltkroes of smeltoven, fornuis, ter aarde, of in de aarde, als sommigen. Vgl. Ps. 18:31; 119:140. Spr. 30:5. Ps. 18:31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Ps. 119:140 Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. Spr. 30:5 Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen die op Hem betrouwen. |
18 Eigenlijk gesmolten, en alzo gezuiverd en van alle onreinheid en schuim geklaard. |
19 Dat is, menigmaal, volkomenlijk. Zie Gen. 4 op vers 15. 1 Sam. 2:5. Spr. 24:16; 26:25. Gen. 4:15 (kt.) Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden. En de HEERE stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. 1 Sam. 2:5 Die verzadigd waren hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. Spr. 24:16 Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen. Spr. 26:25 Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart. |
8 Gij, HEERE, zult 20hen bewaren; Gij 21zult hen behoeden voor dit 22geslacht, tot in eeuwigheid. | | 20 Versta de vromen en onschuldigen, tegen de praktijken der goddelozen, die om hen gaan als briesende leeuwen. |
21 Hebr. zult hem behoeden, dat is, elkeen van hen. |
22 Dat is, voor deze boze mensen, die in dezen tijd tezamen leven, als Deut. 1:35. Vgl. Matth. 11:16 met Luk. 7:31, en Matth. 12:42 met Luk. 11:31. Het Hebreeuwse woordje dor heeft de betekenis van duren, een durenden of langen tijd wonen of blijven (zie Ps. 84:11), en wordt voorts genomen voor eens mensen leeftijd op aarde, Pred. 1:4, en wijders voor een menigte van mensen die op één tijd of tezamen leven, zo bozen, gelijk hier en elders, als vromen, Ps. 14:5; 73:15, enz. Deut. 1:35 Zo iemand van deze mannen, van dit kwade geslacht, zal zien dat goede land, hetwelk Ik gezworen heb uw vaderen te zullen geven, Matth. 11:16 Doch waarbij zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk den kinderkens die op de markten zitten en hun gezellen toeroepen, Luk. 7:31 En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk? Matth. 12:42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. Luk. 11:31 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met de mannen van dit geslacht en zal hen veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. Ps. 84:11 Want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid. Pred. 1:4 Het ene geslacht gaat en het andere geslacht komt, maar de aarde staat in der eeuwigheid. Ps. 14:5 Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard, want God is bij het geslacht des rechtvaardigen. Ps. 73:15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken, zie, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. |
9 De goddelozen draven 23rondom, 24wanneer de 25snoodsten van des mensen kinderen verhoogd worden. | | 23 De profeet wil zeggen, als goddelozen (die de snoodste zijn onder de mensen) tot staten en ambten worden voorgetrokken en aan de regering komen, dan wordt het overal vol van goddelozen, die zeer stout, bitter en wrevelig zijn tegen de vromen. Vgl. Spr. 28:12, 28; 29:16. Spr. 28:12 Als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht. Spr. 28:28 Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen. Spr. 29:16 Als de goddelozen vele worden, wordt de overtreding veel; maar de rechtvaardigen zullen hun val aanzien. |
24 Of: dewijl. |
25 Hebr. de snoodheid, of nietswaardigheid, dat is, de allersnoodsten, laagsten, het schuim van mensen, gelijk zwelgers en slempers zijn, Deut. 21:20. Spr. 23:21, gesteld tegen dengene of hetgeen dat kostelijk en dierbaar is, Jer. 15:19. Zie wijders Job 35 op vers 13. Deut. 21:20 En zij zullen zeggen tot de oudsten zijner stad: Deze onze zoon is afwijkende en wederspannig, hij is onze stem niet gehoorzaam; hij is een brasser en zuiper. Spr. 23:21 Want een zuiper en vraat zal arm worden, en de sluimering doet verscheurde klederen dragen. Jer. 15:19 Daarom zegt de HEERE alzo: Zo gij zult wederkeren, zo zal Ik u doen wederkeren, gij zult voor Mijn aangezicht staan; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt, zult gij als Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren. Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |