Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job rechtvaardigt zich |
1 MAAR Job antwoordde en zeide: |
2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou ade mens rechtvaardig zijn bij God? a Ps. 143:2. |
a Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. |
3 Zo hij lust heeft om met Hem te twisten, niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden. |
4 Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? |
5 Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaarworden, Die ze omkeert in Zijn toorn. |
6 Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden. |
7 Die de zon gebiedt en zij gaat niet op, en verzegelt de sterren. |
8 Die alleen bde hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. b Gen. 1:6. |
b Gen. 1:6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. |
9 Die den Wagen maakt, den Oríon en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het zuiden. |
10 cDie grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, en wonderen die men niet tellen kan. c Job 5:9. Ps. 72:18; 77:15; 86:10. Rom. 11:33. |
c Job 5:9 Die grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, wonderen die men niet tellen kan; Ps. 72:18 Geloofd zij de HEERE God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. Ps. 77:15 Gij zijt die God, Die wonder doet; Gij hebt Uw sterkte bekendgemaakt onder de volken. Ps. 86:10 Want Gij zijt groot en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. Rom. 11:33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! |
11 Zie, Hij zal voor mij heen gaan en ik zal Hem niet zien, en Hij zal voorbijgaan en ik zal Hem niet merken. |
12 Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij? |
13 God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers. |
14 Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen Hem? |
15 Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden. |
16 Indien ik roep en Hij mij antwoordt, ik zal niet geloven dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft. |
17 Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak. |
18 Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen, maar Hij verzadigt mij met bitterheden. |
19 Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden? |
20 Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren. |
21 Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven. |
22 Dat is één ding; daarom zeg ik: dDen oprechte en den goddeloze verdoet Hij. d Pred. 9:2, 3. Mal. 3:14. |
d Pred. 9:2 Alle ding wedervaart
hun gelijk allen anderen; enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze, den goede en den reine, als den onreine; zo dien die offert, als dien die niet offert; gelijk den goede, alzo ook den zondaar; dien die zweert, gelijk als dien die den eed vreest. Pred. 9:3 Dit is een kwaad onder alles wat onder de zon geschiedt, dat enerlei ding allen wedervaart, en dat ook het hart der mensenkinderen vol boosheid is en dat er in hun leven onzinnigheden zijn in hun hart; en daarna moeten zij naar de doden toe. Mal. 3:14 Gij zegt: Het is tevergeefs God te dienen; want wat nuttigheid is het dat wij Zijn wacht waarnemen, en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht des HEEREN der heirscharen? |
23 Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen. |
24 De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechters; zo niet, wie is hij dan? |
25 eEn mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. e Job 7:6, 7. |
e Job 7:6 Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting. Job 7:7 Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |
26 Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen, gelijk een arend naar het aas toevliegt. |
27 Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen en mij verkwikken; |
28 Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet dat Gij mij niet onschuldig zult houden. |
29 Ik zal toch
goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden? |
30 fIndien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep, f Jer. 2:22. |
f Jer. 2:22 Want al wiest gij u met salpeter en naamt u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere HEERE. |
31 Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwelen. |
32 gWant Hij is niet een man als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij tezamen in het gericht kwamen. g Pred. 6:10. Jer. 49:19. |
g Pred. 6:10 Wat ook iemand zij, alrede is zijn naam genoemd, en het is bekend dat hij een mens is; en dat hij niet kan rechten met Dien Die sterker is dan hij. Jer. 49:19 Zie, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal hem in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden, en wie is die herder die voor Mijn aangezicht bestaan zou? |
33 Er is geen scheidsman tussen ons, die
zijn hand op ons beiden leggen mocht. |
34 hDat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make; h Job 13:20; 33:7. |
h Job 13:20 Alleenlijk, doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen: Job 33:7 Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn. |
35 Zo zal ik spreken en Hem niet vrezen, want zodanig ben ik niet bij mij. |