Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God is meerder dan een mens |
1 EN gewisselijk, o Job, hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore. |
2 Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte. |
3 Mijn redenen zullen de oprechtheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken. |
4 De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt. |
5 Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht, stel u. |
6 aZie, ik ben Godes, gelijk gij; uit het leem ben ik ook afgesneden. a Job 9:35; 23:10. |
a Job 9:35 Zo zal ik spreken en Hem niet vrezen, want zodanig ben ik niet bij mij. Job 23:10 Doch Hij kent den weg die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. |
7 Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn. |
8 Zeker, bgij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord: b Job 10:7; 16:17; 23:10, 11; 27:5. |
b Job 10:7 Het is in Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand die uit Uw hand verlosse. Job 16:17 Daar toch geen wrevel in mijn handen is, en mijn gebed zuiver is. Job 23:10 Doch Hij kent den weg die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. Job 23:11 Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken. Job 27:5 Het zij verre van mij dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtheid van mij niet wegdoen. |
9 Ik ben rein, zonder overtreding, ik ben zuiver, en heb geen misdaad; |
10 Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, cHij houdt mij voor Zijn vijand; c Job 13:24; 16:9; 19:11. |
c Job 13:24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? Job 16:9 Zijn toorn verscheurt en Hij haat mij, Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn Wederpartijder scherpt Zijn ogen tegen mij. Job 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. |
11 dHij legt mijn voeten in den stok; eHij neemt al mijn paden waar. d Job 13:27. e Job 14:16. |
d Job 13:27 Gij legt ook mijn voeten in den stok en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten. e Job 14:16 Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart mij niet om mijner zonde wil. |
12 Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens. |
13 Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt niet van al Zijn daden. |
14 Maar God spreekt eens of tweemaal, doch men let niet daarop. |
15 In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger, |
16 Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding; |
17 Opdat Hij den mens afwende van zijn
werk, en van den man de hovaardij verberge, |
18 Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga. |
19 Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen; |
20 fZodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze; f Ps. 107:18. |
f Ps. 107:18 Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. |
21 Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, die
niet gezien werden, uitsteken; |
22 En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen die doden. |
23 Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, één uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen, |
24 Zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. |
25 Zijn vlees zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren. |
26 Hij zal tot God ernstiglijk bidden, gDie in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven. g Ps. 50:15. Jes. 58:9. |
g Ps. 50:15 En roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. Jes. 58:9 Dan zult gij roepen en de HEERE zal antwoorden, gij zult schreeuwen en Hij zal zeggen: Zie, hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, het uitsteken des vingers en het spreken der ongerechtigheid; |
27 Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat; |
28 Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet. |
29 Zie, dit alles werkt God twee- of driemaal met een man; |
30 hOpdat Hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden. h Ps. 56:14. |
h Ps. 56:14 Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? |
31 Merk op, o Job, hoor naar mij; zwijg, en ik zal spreken. |
32 Zo er redenen zijn, antwoord mij; spreek, want ik heb lust u te rechtvaardigen. |
33 Zo niet, hoor naar mij; zwijg, en ik zal u wijsheid leren. |