Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job en zijn drie vrienden houden op te spreken, vs. 1. Daarover is Elihu vertoornd, 2. Hij vangt aan te spreken met verklaring van de redenen die hem bewogen, 6. Toont zijn ijver, dien hij daartoe had, 17. Wensende naar behoren zich daarin te gedragen, 21. |
Elihu’s drangreden om te spreken |
1 TOEN hielden die 1drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij 2in zijn ogen rechtvaardig was. | | 1 Namelijk Elifaz, Bildad en Zofar. |
2 Dat is, in zijn eigen oordeel. Zie Job 18 op vers 3. Zo gevoelden de drie mannen van Job, te weten dat hij zichzelven voor rechtvaardig hield; gelijk zij ook geen stof daartegenover vonden om te bewijzen, dat Job onrechtvaardig, dat is, een goddeloos mens en huichelaar was; want dat hij nevens anderen mede een zondaar was, had hij vrijuit bekend, Job 14:4. Job 18:3 (kt.) Waarom worden wij geacht als beesten, en zijn onrein in ulieder ogen? Job 14:4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet één. |
2 Zo 3ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Barácheël, den 4Buziet, van het geslacht van 5Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn 6ziel 7meer rechtvaardigde dan God. | | 3 Namelijk tegen Job en zijn drie vrienden. Vgl. de manier van spreken met Gen. 4:5; 39:19. Gen. 4:5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer en zijn aangezicht verviel. Gen. 39:19 En het geschiedde als zijn heer de woorden zijner huisvrouw hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelve woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn. |
4 Dat is, een der nakomelingen van Buz, den zoon van Nahor, den broeder van Abraham. Zie Gen. 22:21. Sommigen houden hem voor Bileam, waarvan zie Num. 22:5. Gen. 22:21 Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemúël, den vader van Aram, Num. 22:5 Die zond boden aan Bíleam, den zoon van Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt en het blijft liggen recht tegenover mij. |
5 Van dezen naam is verscheiden gevoelen. Velen menen dat Ram een bekorting des naams is voor Aram, den naam van een Syriër, van denwelken een huisgezin of geslacht der Syriërs uit hetwelk Elihu was, toegenaamd is. Anderen verstaan hier Ram, den vader van Amminadab, 1 Kron. 2:9, 10, die ook Aram genaamd wordt, Matth. 1:4. Sommigen ook Abram, Gen. 11:27, die daarna Abraham genaamd wordt, Gen. 17:5. 1 Kron. 2:9 En de kinderen van Hezron die hem geboren zijn, waren Jeráhmeël en Ram en Chelúbai. 1 Kron. 2:10 Ram nu gewon Amminádab, en Amminádab gewon Nahesson, den vorst der kinderen van Juda. Matth. 1:4 En Aram gewon Aminádab, en Aminádab gewon Naässon, en Naässon gewon Salmon; Gen. 11:27 En dit zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. Gen. 17:5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham, want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. |
6 Dat is, zichzelven. Zie 1 Kon. 19 op vers 4. 1 Kon. 19:4 (kt.) Maar hij zelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. |
7 Dat had Job niet uitdrukkelijk gezegd, maar Elihu besloot dit hieruit, omdat Job met God gelijk in proces wilde treden, en meer bezig was met zijn oprechtheid te verdedigen dan Gods wijsheid en gerechtigheid de eer te geven. |
3 Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij 8geen antwoord vindende, nochtans Job 9verdoemden. | | 8 Te weten om Job te wederleggen en te overtuigen. |
9 Te weten van huichelarij en goddeloosheid. |
4 Doch Elihu had gewacht 10op Job 11in het spreken, omdat 12zij ouder van dagen waren dan hij. | | 10 En zijn vrienden. |
11 Hebr. in de woorden; te weten om te vernemen of zij nog meer met elkander spreken zouden, of wanneer zij hun woorden eindigen zouden. De vrienden hadden ze geëindigd Job 26, en Job de zijne met het einde van het voorgaande hoofdstuk. Anders: Elihu had met Job gewacht op hun woorden, te weten der drie vrienden. Job 26 MAAR Job antwoordde en zeide: |
12 Namelijk Job en zijn drie vrienden. |
5 Als dan Elihu zag dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn. | | |
6 Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Barácheël, de Buziet, en zeide: Ik ben 13minder van dagen, maar gijlieden zijt astokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd ulieden mijn gevoelen te vertonen. | | 13 Dat is, jonger van jaren. Zie Job 30:1 en de aant. Job 30:1 MAAR nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben om bij de honden mijner kudde te stellen. |
a vss. 4, 7. Job 15:10. vers 4 Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij. vers 7 Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven. Job 15:10 Onder ons is ook een grijze, ja, een stokoude, meerder van dagen dan uw vader. |
7 14Ik zeide: Laat 15de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven. | | 14 Te weten bij mijzelven; dat is, ik dacht. Zie Gen. 20 op vers 11. Gen. 20:11 (kt.) En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden. |
15 Dat is, die bedaagd zijn; alzo in het volgende veelheid der jaren voor degenen die vele jaren hebben. |
8 bZekerlijk, 16de Geest, Die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, 17maakt henlieden verstandig. | | b Job 12:13; 38:36. Spr. 2:6. Pred. 2:26. Dan. 1:17; 2:21. Job 12:13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand. Job 38:36 Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? Spr. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. Pred. 2:26 Want Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. Dan. 1:17 Deze vier jongelingen nu, aan die gaf God wetenschap en verstand in alle boeken, en wijsheid; maar Daniël gaf Hij verstand in allerlei gezichten en dromen. Dan. 2:21 Want Hij verandert de tijden en stonden, Hij zet de koningen af en Hij bevestigt de koningen; Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap dengenen die verstand hebben; |
16 Versta den Geest Gods, gelijk uit de volgende woorden kan verstaan worden. De zin is, dat de wijsheid eigenlijk alleen is oorspronkelijk van God, niet van de oudheid der jaren, die menigmaal feilt. Anders: Zekerlijk is de geest, dat is, de redelijke en verstandige ziel, in den mens, maar de adem, enz. Dat is, de rechte wijsheid komt alleen van de verlichting Gods. |
17 Te weten de mensen. Het is een verandering des getals; want hij had even tevoren in dit vers in het enkelvoud gesproken. Zie Job 24 op vers 18. Job 24:18 (kt.) Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. |
9 cDe 18groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet. | | c Job 12:12. Job 12:12 In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand. |
18 Dat is, de ouden van jaren. Zie Job 30 op vers 1. De zin is, dat dezen niet altijd wijs zijn, en niet eigenlijk noch voornamelijk door de oudheid. Job 30:1 (kt.) MAAR nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben om bij de honden mijner kudde te stellen. |
10 Daarom zeg ik: 19Hoor naar mij; 20ik zal mijn gevoelen ook vertonen. | | 19 Hij spreekt Job toe. |
20 Te weten die jonger ben van jaren. |
11 Zie, ik heb gewacht 21op ulieder woorden; ik heb het oor gewend 22tot ulieder aanmerkingen, totdat gij 23redenen uitgezocht hadt. | | 21 Hij spreekt de drie vrienden van Job toe. |
22 Dat is, zo naarstiglijk en aandachtiglijk, dat ik geraakt ben tot in het begrijpen van al uw voorgestelde bedenkingen. |
23 Te weten waarmede gij Job zoudt mogen overtuigen. |
12 Als ik nu acht op u gegeven heb, zie, er is niemand die Job overrede, die uit ulieden zijn redenen beantwoorde; | | |
13 24Opdat gij niet zegt: Wij hebben 25de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, 26geen mens. | | 24 Sommigen vullen den zin der woorden aan met: Ik zeg dit, opdat gij niet zegt. |
25 Te weten waarmede Job van ons overtuigd en beantwoord is. Deze wijsheid nu zou zijn, dat God hem zijn lijden toegezonden had en niet een mens, en dewijl God rechtvaardig is en niemand ongelijk doet, voornamelijk als Hij zo vreselijk straft, dat Job een goddeloos mens moest zijn. |
26 Hebr. niet een man. |
14 Nu heeft 27hij tegen mij geen woorden gericht, en met 28ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden. | | 27 Namelijk Job. |
28 Namelijk gij Elifaz, Bildad en Zofar. |
15 29Zij zijn ontzet, zij antwoorden 30niet meer; zij hebben de woorden van zich 31verzet. | | 29 Te weten de drie vrienden van Job. Het schijnt dat hij dit zeggende, zich gekeerd heeft tot de omstanders en toehoorders. |
30 Te weten op de redenen van Job. |
31 Dat is, afgeweerd en aan anderen overgelaten. |
16 Ik heb dan 32gewacht, maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer. | | 32 Te weten op de antwoorden der drie vrienden van Job. |
17 Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen 33ook vertonen. | | 33 Alzo vers 10. vers 10 Daarom zeg ik: Hoor naar mij; ik zal mijn gevoelen ook vertonen. |
18 Want ik ben der woorden vol; 34de geest mijns 35buiks benauwt mij. | | 34 Versta den ijver en de goede genegenheid die Elihu tot dezen handel had. Zie 2 Kon. 19 op vers 7. 2 Kon. 19:7 (kt.) Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. |
35 Dat is, van het binnenste gemoed. Zie Job 15 op vers 2. Alzo in het volgende vers. Job 15:2 (kt.) Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? |
19 Zie, 36mijn buik is als de wijn die niet geopend is; gelijk nieuwe 37lederen zakken zou hij bersten. | | 36 Versta dat het binnenste zijns gemoeds niet zonder schade zou zijn, indien hij verzweeg hetgeen hij over dezen handel bedacht had; gelijk de vaten scheuren en barsten, die van nieuwen en sterken wijn vol zijnde, geen lucht hebben. |
37 Het Hebreeuwse woord betekent hier lederen zakken, waarin men eertijds den wijn deed. Vgl. Matth. 9:17. Matth. 9:17 En men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden. |
20 Ik zal spreken, opdat ik 38voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen en zal antwoorden. | | 38 Dat is, verlichting krijge van de bedenking en bekommernis, komende uit mijn voorgaande aanhoren en stilzwijgen. |
21 Och, dat ik 39niemands aangezicht aanneme, en tot den mens 40geen bijnamen gebruike! | | 39 Zie Lev. 19 op vers 15. Lev. 19:15 (kt.) Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. |
40 Te weten noch ten goede, om hem te vereren met pluimstrijken, noch ten kwade, om hem te versmaden met bittere vermaningen. |
22 Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort 41zou mijn 42Maker mij 43wegnemen. | | 41 Te weten indien ik zulks deed. |
42 Dat is, God, Die mij gemaakt en geschapen heeft. Zie Job 4 op vers 17. Job 4:17 (kt.) Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker? |
43 Dat is, doden en verderven. |